Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waakzaamheid... een Bijbelse opdracht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waakzaamheid... een Bijbelse opdracht

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(5)

We zijn met het oog op de waakzaamheid bij de wachters aangekomen en dus bij het aangelegen punt van de prediking van het Evangelie. Daarover zou veel te zeggen zijn en is al veel gezegd wat hout snijdt. Ik zal me dan ook tot enkele wezenlijke dingen beperken.

Ik licht — om te beginnen — nog eens een heel belangrijke zin uit de brief, die aanleiding gaf tot de bezinning op onze Bijbelse opdracht tot waakzaamheid. „De zuivere prediking raakt het geweten en overtuigt de mens van de waarheid van Gods Woord, ook al wil hij van nature die waarheid niet horen". Zo'n zin zet je aan het denken. Zuivere prediking, wat is dat.? Het is niet moeilijk een theoretisch antwoord op die vraag te geven. Moeilijker wordt het als er meerdere antwoorden komen. Waar ligt de maatstaf, de norm voor de beoordeling daarvan.? In elk geval niet in de mening van de verkondiger zelf.

Geregeld wijst Paulus, de grootste onder de dienaren van het Evangelie, hoewel hij zich de minste van de apostelen weet, op het feit dat hij de boodschap die hij had door te geven eerst had ontvangen. Hij heeft de genade en het apostelschap ontvangen (Rom. 1:5). Dus ieder die meent het Evangelie aan anderen te moeten brengen zal zich hebben af te vragen: eb ik die genade ontvangen waar ik van spreek.? * Een heel persoonlijke vraag voor de prediker. Het juiste emvoor Gods aangezicht verantwoorde antwoord zal medebepalend zijn voor de zuiverheid van de prediking. Behalve de genade en het apostelschap heeft Paulus ook de boodschap die hij brengen moet ontvangen. In de gemeente van de Galaten, waar Paulus een heftige strijd heeft moeten voeren voor 't behoudt van de zuivere prediking zegt hij: aar ik maak u bekend, broeders, dat 't Evangelie, hetwelk door mij verkondigd is, niet gaan beheersen. Wij zijn gezanten niet hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus" (Gal. 1 : 11, 12).

Hij beschikt dus niet zelf over de boodschap die hij brengen moet. Hij heeft als gezant, als ambassadeur zich nauwgezet aan zijn opdracht te houden. Hiermee wil hij onderstrepen dat de zuivere prediking iets heeft van een rechtmatige objectiviteit. Er

mag aan de boodschap zelf niets worden toeof afgedaan. Het persoonlijk geestelijk bij de verkondiging betrokken zijn mag niet ontbreken, maar moet de verkondiging zeker niet gaan beheersen. Wij zijn gezanten niet van ons persoonlijk ervaren, maar van Christuswege.

Hierbij aansluitend weet Paulus tenslotte ook dat hij de rechte bediening van de sacramenten en het zicht daarop eveneens ontvangen heeft. Met het oog op het Heilig Avondmaal beroept hij zich op het feit dat hij van de Heere ontvangen heeft wat hij aan de gemeente te Korinthe overgeeft (1 Kor. 11 : 23). In ditzelfde kader staat ook zijn evangelieverkondiging (1 Kor. 15 : 3).

Zuivere prediking is dus doorgeven, overgeven wat van de Heere gekregen is. Hetgeen van de Heere komt is zuiver als goud, helder als kristal. Het is een boodschap die niet voorzien wordt van vraagtekens, maar één groot uitroepteken in deze van God vervreemde wereld is, samengevat in de meest kernachtige uitspraak van Paulus zelf: ant ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruist (1 Kor. 2:2). Scherp afgegrensd tevens naar alle kanten, zowel naar de wettisch formalistische als naar de eenzijdig sociale en politieke activistische zijde met het woord: och al ware het ook, dat wij (Paulus zet dus zichzelf ook onder de kritiek van het Woord) of een engel uit de hemel (dat is nogal wat!) u een andere Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt (Gal. 1 : 8v).

Nu de zaken er zo voor staan zal het u duidelijk zijn dat zuivere prediking niet een kwestie is van een soort privé-eigendom van de prediker zelf. Het getuigt van verregaande hoogmoed te menen dat we zonder meer de zuivere prediking in ons bezit hebben, voor eens en voor goed, voor geen enkele tegenspraak van welke kant ook vatbaar. Alsof wij het laatste woord zouden hebben en niet het Woord zélf, en alsof niet de reine verkondiging van het Evangelie een zaak van voortdurend en nauwgezet onderzoek der Schriften zou zijn. Het is één onafgebroken worsteling om de zuiverheid van Gods getuigenis te verstaan, niet om die onder de knie te hebben, maar om op de knieën te worstelen, biddend te studeren, te graven in de Schriften, af te dalen in de goudmijn van het Woord. Daar heeft de gemeente recht op. Terecht constateert zij dan ook een verschraling of een verstarring in de prediking als deze worsteling ontbreekt. Het gevolg is dat de gemeente dan stenen voor brood krijgt.

De geboden waakzaamheid begint in de gedegen voorbereiding op de verkondiging en krijgt gestalte op de preekstoel. De kansel heeft iemand eens gezegd is wel een hoge, zo niet de hoogste plaats in deze wereld. Vergeet niet dat in de kerk, onder de verkondiging eeuwigheidsbeslissingen vallen.

Ter verduidelijking nog een enkel citaat, „De prediking is geen dogmatische en exegetische verhandeling, geen speculatief betoog of psychologisch experiment, of wat ook van die aard, maar het overbrengen van de boodschap, zoals die uit Gods mond is vernomen, en die dan altijd het karakter draagt van de bazuinstoot: gij zult hen in Mijn Naam waarschuwen" (H. Veldkamp).

Om de prediking zuiver te houden moeten we ons wachten geen eigen gedachten in het Woord in te dragen. Het Woord zelf moeten we uitdragen. Tot in de kern van de boodschap doordringen. Beseffen dat Christus noemen in de preek nog geen Christusprediking is, maar dat het er om gaat Hem in al Zijn rijkdom voor te stellen, uit te stallen, Hem gestalte laten krijgen zodat Zijn Persoon en Middelaarswerk gaat schitteren. „Hetgeen zij gehoord hebben, dat verkondigen zij, niets meer en niets minder, en zo alleen zijn zij bezielde en bezielende, in elk geval steeds welsprekende getuigen des Heeren".

Eigenlijk zijn we nu toegekomen aan de inhoud van de zuivere verkondiging. Ook hieryoor ligt de toetssteen in het Woord van God zelf. We zagen in het voorgaande dat niet de persoonlijke dus subjectieve instelling van de prediker de zuiverheid van de verkondiging bepaalt. Ik wil hier aan toevoegen dat evenmin het verwachtingspatroon van de hoorder van het Evangelie maatgevend is. We moeten ons niet laten verleiden om te spreken wat „men" graag wil horen. Paulus heeft terecht gezegd dat het Evangelie dat hij verkondigt niet is naar de mens (Gal. 1 : 11). Calvijn zegt pittig: Hij ontkent dat naar de mens is, wat naar geen menselijke vonden smaakt, of door geen mens gesmeed is".

Als we op mensen afgaan zijn we geen dienaars van het Evangelie meer. De een wil dit horen, de ander dat en als we daaraan toegeven raken we de inhoud kwijt. Toch moeten we ons wel afvragen of de kritiek die hier en daar steeds duidelijker te beluisteren is, niet een vertolking is van de behoefte om in de prediking te horen wat naar de norm van het Woord is.

Onze hoogbejaarde briefschrijver uit zijn terechte bezorgdheid over het gemis van bijvoorbeeld de rechte verhouding in de prediking tussen Wet en Evangelie. Constateert soms een opgedrongen geloof waarbij de ontdekkende, de mens tot in zijn diepste wezen veroordelende prediking gemist wordt. Bedroeft zich evenzeer over een prediking waarin het genadevolle Evangelie niet meer kan doorklinken, omdat het-ontdekkende element vervallen is tot het wettische, sche-

matische en absoluut voorwaardelijke prediking. Waar is nu de goede weg? Waar liggen de oude paden? Je praat iedereen zomaar Christus niet aan. Maar moet men daarom van de weeromstuit de mensen van Christus afpraten? Het ligt de mens van nature helemaal niet om in Gods weg zalig te worden. De prediking dient ons te overtuigen dat geen mens zalig wil worden. Daarom is door de Wet de kennis der zonde. En de scherpste wetsprediking is die, waar het - niet alleen om de afzonderlijke daden gaat, maar als zij doordringt tot de kern van de zaak: ij hebt God niet lief, netzomin als uw naaste. Wie de prediking van Paulus op dit punt naspeurt zal moeilijk staande kunnen houden dat de apostel de verlorenheid, zeg maar de verdoemelijkheid van het menselijk geslacht over het hoofd heeft gezien. Maar we zullen ook moeten toegeven dat hij heilig huivert als hij zou verzuimen om aan dit verloren geslacht van mensen het Evangelie te verkondigen. Hij roept daarover het „wee mij" over zichzelf in. Plaatsen als Romeinen 1 : 18vv. en Romeinen 2; Romeinen 3 : 9—20; Romeinen 7 : 7—12, om niet nog meer te noemen, laten zien hoe Paulus en heidenen en Joden de spiegel der wet voorhoudt. Leest u het maar na. Het liegt er niet om.

Predikers die als wachters zijn aangesteld hebben hierin van Godswege een taak opdat de mens op het diepst vernederd wordt. Tegelijk moet ik er aan toevoegen dat Paulus nooit —'-hoe scherp veroordelend hij ook spreken en schrijven kon — de wet, het oordeel en hoe ge het verder noemen wil tot hèt thema van zijn prediking heeft. gemaakt, laat staan tot een schema. Vraag hem naar de inhoud van zijn prediking dan geeft hij maar één onversneden antwoord: Ik heb mij voorgenomen niet anders te weten onder u dan Jezus Christus en die gekruist. Op dit punt komen de wachters op Sions muren in verhoogde staat van paraatheid.

Over de verhouding Wet en Evangelie zou meer te zeggen zijn, wat nu moet blijven rusten. Op één belangrijk aspect wil ik wel wijzen. Luther heeft meer dan één keer gepreekt over de geestelijke zin van de wet. Over de wettische zin van de wet te preken is niet zo moeilijk. Je neemt de wet als een reeks van geboden of verboden, betreedt het bekende pad, zo van: een mens moet... en dan moet het allemaal eindeloos en zonder uitzicht waarbij het werkelijk aan liefdevolle bewogenheid ontbreekt en de mensen blijven zitten in het moeras van een fatalistische uitverkiezingstheorie.

De geestelijke zin der wet prediken dat vereist diepe bewogenheid, gedrongen door de liefde van Christus en tot behoud. Luther zegt het zo: „Dat zijn de geheimenissen, namelijk dat de geestelijke uitleg van de wet — en dat is het evangelie — de mensen onderricht tot volkomen kennis van zonde en van zichzelf. En wie deze interpretatie (= verklaring naar de innerlijke bedoeling) zal hebben is dicht bij de genade, omdat God de nederigen zijn genade geeft. Zoals de wet van de letter opblaast en hoogmoedig maakt, zo maakt deze geestelijk geïnterpreteerd, deemoedig en bereidt zo op de gena-G d h d h o W de voor en leidt naar Christus". Wat verstaat Luther dan onder wat hij noemt „geestelijke interpretatie"?

Niet: at je de wet naar de letter alléén houdt. Door de werken der wet wordt immers geen vlees gerechtvaardigd voor God. Luther zegt het zo: Wanneer ze (de mensen) niet van het evangelie willen geloven dat ze zondaars zijn en niets, dan willen ze hun eigengerechtigheid niet laten varen; en toch willen ze genade hebben; ze willen niet vernederd worden, maar ze willen wel verhoogd worden. Een aantal van hen wil de genade slechts als bijkomstig en als versiering gebruiken, bij hun handelen, dat op zich blijft staan." Dat is scherp gezien en gezegd. Hij bedoelt precies wat Paulus verwoord heeft in Kolossenzen 2 : 23: ewelke wel hebben 'n schijnrede van wijsheid in eigenwillige godsdienst, en nederigheid, en in het vlees niet te sparen, doch zijn niet in enige waarde, maar tot verzadiging van het vlees.

Hoe interpreteert dan het Evangelie de wet? Wel, doordat Christus in Zijn prediking van het Evangelie laat zien dat de wet een veel diepere dimensie heeft dan het nakomen van uiterlijke geboden. Het meest sprekende voorbeeld is de rijke jongeling die ai de geboden had onderhouden maar wiens schuld ten aanzien van het hoogste gebod, de liefde tot God en tot de naaste nog onverminderd open stond bij God.

Zo wijst Luther er in één van zijn preken op dat „het Gods vreemde werk is het maken van zondaars, onrechtvaardigen, leugenaars, treurenden, dwazen en verlorenen. Niet om ze inderdaad zo te maken, doet Hij dit, maar omdat de hoogmoed der mensen, die zo (zondig etc.) zijn, niet wil datze zo zijn of zo worden, zodat God met groter geweld ja alleen dit werk gebruikt, om hen te laten zien hoe ze zijn opdat ze in hun eigen ogen worden wat ze in Gods ogen zijn." En even verder: „Daarom maakt het evangelie de zonde groot, door het gebod te verbreden".

Hoe verbreedt dan het evangelie de wet? Doordat Johannes „rechtvaardigen en waardigen" adderengebroed noemt en hen de toorn aankondigt. Dit noemt Luther „de vreemde klank van het evangelie", dat zegt dat ze zondigen en dwaas zijn.

Zo komt door de wet de kennis der zonde tot stand. Deze zondaren, deze armen wordt nu het Evangelie verkondigd. En laat de prediker daar het water des Levens laten stromen. Om een beeld te gebruiken, laat hij de sluisdeuren wijd opendraaien zodat, het schip dat in de diepte van de sluisput ligt, als op de wateren van vrije genade omhoog gestuwd wordt en door kan varen naar de volle zee, de zeer diepe wateren van ods ontferming in Christus.

Deze waakzaamheid houdt predikers, preiking en gemeente in heilig evenwicht. Laat et ook een biddende waakzaamheid zijn. In it gebed betrekt Paulus de gemeente. Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in etzelve met dankzegging. Biddende meteen ok voor ons dat God ons de deur des oords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben. Opdat ik dezelve moge openbaren, gelijk ik moet spreken (Kolossenzen 4 : 2-4). ,

Paulus is nooit een gearriveerd prediker geworden, maar een biddende worstelaar gebleven en zo blijft het evenwicht bewaard tussen Wet en Evangelie, tussen de twee wegen breed en smal, tussen rechtvaardigrnaking en heiligmaking, tussen strijd en verheerlijking, tussen heden en toekomst, tussen Gods soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid, tussen wetticisme en activisme; daar houden zich prediker en gemeente aan de regel: Leid mij in Uw waarheid en leer mij, want U verwacht ik de ganse dag. .

K.a.Z.

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Waakzaamheid... een Bijbelse opdracht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 april 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's