Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Leer aangaande de Heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Leer aangaande de Heilige Schrift

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

9. De school van de Heilige Geest.

De schrijvers der Bijbelboeken geven geen schools-wetenschappelijke kennis aangaande de geschiedenis van Israël en de volkeren en aangaande de wording en de bouw van de wereld. Wij lezen de Heilige Schrift in de school van de Heilige Geest. Ook als zij geschiedenis verhaalt of de schepping beschrijft, is zij profetie aangaande Christus.

De hervormer Calvijn, in wiens geest de Nederlandse Geloofsbelijdenis is opgesteld, heeft daarop in zijn verklaring van de Bijbelboeken veelvuldig gewezen. Bij zijn uitleg liet hij zich door dit inzicht leiden. (Vgl. bijv. de inleiding, die Calvijn geeft op zijn verklaring van Genesis en zijn uitleg van Genesis 1).

Deze uitleg laat ons zien, dat de waarheid Gods, het gezag der Schrift, de openbaring van het heil, de vertroosting van het verbond, in het minst niet daardoor geschaad wordt, dat de Bijbel naar nauwkeurig en ook wel onjuist is.

De belijdenis inzake de onfeilbaarheid der Heilige Schrift heeft betrekking op hetgeen de Heilige Geest door haar leert aangaande de wil van God en aangaande hetgeen nodig is voor de dienst van God en voor ons heil (vgl. Ned. Geloofsbelijdenis, art. 7).

Dit is een allermerkwaardigste paragraaf. De dingen worden er heel onschuldig in voorgesteld. Actueel wil men de inhoud hiervan heel niet genoemd hebben, want Calvijn heeft het precies zo geleerd. Men vindt trouwens de inhoud van deze paragraaf in het beslissend gedeelte ook reeds in art. 7. Hoe moet dit nu? Want ik ben het er niet mee eens, met wat in par. 9 beweerd wordt. Moeten wij nu Calvijn en de Geloofsbelijdenis gaan bestrijden? Zijn wij, gereformeerden van de 20ste eeuw, zover afgezakt van Calvijn en de belijdenis der vaderen, dat we de rechte belijdenis niet meer herkennen? Laten wij eens zien. Eerst proberen we uit te vissen, wat de synode wil zeggen. De eerste bewering luidt, dat de Bijbel geen schools-wetenschappelijke kennis geeft. Wat is dat voor kennis? Als ik goed begrijp, waar de wetenschap naar streeft, dan is het dit: een kennis van wat precies op die dag of in die eeuw is gebeurd. De wetenschap zoekt niet naar producten der kinderlijke en dichterlijke verbeelding, voor zover 't een wetenschap is, die geschiedwetenschap wil zijn. Zij zoekt kennis en weergave van wat werkelijk is gebeurd. Dat woordje schools wil dit — als ik het goed versta — nog onderstrepen. En als ik het nu verder goed begrijp, wil de synode ons doen geloven, dat de Bijbel geen belang stelt in een juiste weergave der werkelijk gebeurde dingen. Als de Bijbel ons vertelt, dat Abraham uit Haran is vertrokken naar Kanaan op Gods bevel, dan hoeft dat niet zo gebeurd te zijn. Dat kan evengoed een sprookje wezen of een sage, want het gaat er maar om, dat ons gepredikt wordt, dat wij aan Gods roeping moeten gehoorzamen. Ben ik heel erg ver mis met deze uitleg van mij? Ik denk het niet. En daarom protesteer ik tegen deze opvatting van de bijbelse mededelingen. Iets anders is of de Heilige Geest, die de schrijvers der Bijbelboeken ingaf, wat zij schrijven moesten dezelfde bedoeling had als de beoefenaren van de profane geschiedbeschrijving. Dienaangaande wil ik dit opmerken. Als iemand de geschiedenis van b.v. Israël wil beschrijven, dan stelt hij zich een doel. Hij wil niet alle feiten optekenen. Hij wil echter wel alle feiten en personen vermelden, die invloed hebben uitgeoefend, invloed van belang op de gang der geschiedenis. Hij maakt dus een keuze. Die keuze wordt bepaald door 't doel, dat hij met zijn geschiedbeschrijving heeft. Een neutrale geschiedenisbeoefening bestaat er niet. Iedere geschiedenisman heeft partij gekozen, eer hij begint en voor hij het weet. De een acht deze lijn de voornaamste en de ander kiest een tweede lijn. Toen eeuwen geleden de Romeinen hun geschiedschrijvers hadden, leefde bij hen één bedoeling. Zij wilden de Romeinse staat beschrijven in de groei van zijn macht. Alle feiten die deze groei verduidelijkten brachten zij naar voren. Andere feiten kwamen op het tweede plan of bleven weg. Het geheel van gegevens werd om dit middelpunt opgesteld. De geschiedschrijvers onder de volgelingen van Mohammed vonden de woorden en daden van de profeet van het allergrootste belang en vertaalden bij voorkeur wat de Koran kon verduidelijken. Een vrijzinnige of atheïstische geschiedschrijver in onze dagen groepeert weer om een ander middelpunt. Neutrale geschiedschrijving bestaat niet. Als nu de synode bedoelt, dat de H. Geest een andere maat-

staf aanlegt bij de keuze van de mededeling der feiten dan de profane geschiedschrijvers, dan hebben zij wel gelijk, dacht ik. In de Bijbel gaat het niet om een volledige beschrijving van alles, wat er gebeurd is. Doch dat wil niet één geschiedenisboek. Evenwel gaat het ook niet om een volledige beschrijving van wat uit cultureel, uit godsdienstig, uit politiek, uit economisch oogpunt belangrijk is. Daar worden in de Bijbel hele tijdvakken soms bijna of geheel onvermeld gelaten. Dat is geen kwestie van onbekendheid met die tijdvakken. Dat is een kwestie van onbelangrijkheid voor het beoogde doel. De Heilige Geest heeft willen mededelen de feiten, die wij moesten kennen om God te kennen, voorzover die kennis ons nodig is. De schrijvers van de Bijbelboeken willen van Gods daden spreken. Maar zij willen dan ook werkelijke daden vertellen. En als ik nu par. 9 goed versta, wil men ons hier leren belijden, dfct het de schrijvers niet om waarheid en werkelijkheid te doen was. Voor mijn besef maakt de synode de Heilige Geest tot een leugenaar, hoe voorzichtig en hoe zoet zij zich ook zoekt uit te drukken. Wat voor waarde zouden ook de verhalen in de Bijbel kunnen hebben als zij onjuist zijn en niet mededeling van werkelijke feiten en gebeurtenissen. Het gaat er immers om, dat wij God leren kennen. De Bijbel verhaalt van de schepping van de mens. Daarom is God de enige Heere van ons allen, omdat Hij ons geschapen heeft en recht op ons heeft. Als het echter niet waar is, dat God de eerste mens schiep en als zo iemand als Adam nooit heeft geleefd, dan is het een leugen. Maar dan heeft God ook geen recht op ons. Dan leren we uit Genesis 1 niets over God, doch dan hebben we daarin de fantasie van een mens. Ik zou mij met de eerste zin van par. 9 best kunnen verenigen. *

De schrijvers der Bijbelboeken geven geen schools-wetenschappelijke kennis aangaande de wording der wereld. Zij geven iets, dat veel secuurder is. Alle wetenschappelijke kennis is maar waarschijnlijkheidskennis, is maar een min of meer geslaagde benadering, die later vaak onjuist bleek. Maar de leennis van Genesis 1 is vast. In deze zin zou men van een Kerk verwachten, dat zij beleed. Nu geloof ik, dat ik weet, wat men wil zeggen. De H. Geest zou ons geen feiten hebben willen bekend maken, waaruit wij God zouden leren kennen. De H. Geest zou een sage, een sprookje bedoeld hebben. Dan had het er wel bij mogen staan. Ik lees nergens in de Bijbel, dat Genesis ons producten der dichterlijke verbeelding wil brengen, waarin geraden wordt naar de wording der wereld, naar de eerste zonde en naar de uitdrijving uit het paradijs. Nergens vind ik enige aanduiding, dat er nooit een Kaïn heeft geleefd en dat hij een soort figuur is als Roodkapje of Remulus. En dan vraag ik nog eens, welke waarde de Bijbel heeft, als het verhalen zijn over dingen, die nooit zijn gebeurd. Dan leer ik de echte God niet kennen, hoe Hij gehandeld heeft en hoe Hij is. Dan krijg ik een Bijbel, die waarheden wil meedelen, waarmee geen werkelijkheid overeenstemt. Zo'n Bijbel is waardeloos. Die is alleen goed voor mensen, die nooit geschreeuwd hebben naar de hemel om God zelf en niet om de God der verbeelding. Die Bijbel is goed voor zulken, die in de Kerk naar een prettige stemming vragen, doch die niet naar God en naar vergeving van zonde vragen. Doch dan kunnen zij beter direct naar de schouwburg of naar de bioscoop gaan, daar worden ook van die mooie stukken gespeeld met prachtige ideën. Ik zoek echter een God, die werkelijk tot Adam gesproken heeft en werkelijk met hem gehandeld. Ik zoek een God, die werkelijk Abraham geroepen heeft en die werkelijk met Jacob geworsteld heeft. Als dit mogelijk allemaal sagen en legenden zijn, word ik er niets wijzer van. Ik heb geen verbeelde waarheden nodig om rustig over te peinzen, doch een God, die helpt in nood.

Jawel, zeggen ze, het gaat ons ook om de werkelijkheid Gods, maar het is mogelijk anders gebeurd dan er geschreven staat. Doch ik vraag, wat weet men daarvan? Als de Bijbel onjuist is en geen werkelijke mededeling van feiten is, zoals een geschiedenisboek dat beoogt, welke bronnen van kennis heeft men dan verder, die men wel vertrouwt? Genoeg hiervan. Een kerk, die de onjuistheid van de Bijbel belijdt graaft de grond onder haar voeten weg.

Nemen we verder het zinnetje voor ons: „Wij lezen de Heilige Schrift in de school van de Heilige Geest". Dat moet een tegenstelling zijn met de school der wetenschap. In de school der wetenschap is een ijverig pogen — waarin zij vaak heel niet en altijd maar benadering slaagt wat de meerderheid der feiten en vooral wat de samenhang der geschiedenis en de exegese der gegevens betreft — om de werkelijkheid te benaderen. Dat zou dan in de school van de Heilige Geest niet het geval zijn. Daar zou men met sagen en legenden werken, zonder daar iets van aan te duiden. De H. Geest heeft geen prijs gesteld op een juiste mededeling der feiten, geen prijs op nauwkeurigheid in hetgeen Hij wilde zeggen, geen prijs op volledigheid in hetgeen wij moeten weten. Ja maar, zegt misschien iemand, ik heb u wel in de gaten. Doch nu vergeet u, dat de Bijbel onjuist enz. genoemd wordt naar schoolswetenschappelijke maatstaf. Dat vergeet ik niet, maar de opstellers van deze paragraaf zijn hier onvolledig, onnauwkeurig en onjuist. Als ik het wel heb bedoelden

zij, dat een geschiedenisboek, dat volledig de politieke, economische, godsdienstige en culturele geschiedenis van Israël wilde beschrijven meer zou moeten bevatten, dan hetgeen de Schrift biedt. Doch dat slaat in dit geval als een tang op een varken. De H. Schrift wil geen volledige politieke, economische, godsdienstige en culturele geschiedenis geven. De Schrift bevat, wat God tot ons gesproken heeft door de pro-. feten en door de Zoon. De H. Schrift wil ons God doen kennen en wat tot onze zaligheid nodig is. Als men een schools-wetenschappelijke maatstaf aanlegt, moet men vragen naar het doel van dit Boek. Een economische geschiedenis verwijt men toch ook niet, dat het de politieke geschiedenis niet volledig behandelt. Zelfs zou men er geen verwijt van maken als een economische geschiedenis voorbeelden uit de politieke geschiedenis niet nauwkeurig in tijdsorde vermeldde. Men mag alleen - — gemeten met de school-wetenschappelijke maatstaf — de Bijbel iets verwijten als zij haar eigen bedoeling verkeerd of half verwerkelijkt. Doch wie heeft in Gods Raad gezeten, zodat hij kan spreken van onvolledig, onnauwkeurig en onjuist? Wanneer wij de Heilige Schrift in de school van de Heiige Geest lezen kan dit alleen maar betekenen, dat Gods Woord in al Zijn delen volmaakt is. Als die beschuldiging van onvolledigheid alleen bedoelt, dat niet alles wat in Israël geschied is, in de Bijbel staat, dan is het een verwarring-stichtende en overbodige opmerking. Maar nu komt er een heel merkwaardig zinnetje: „Ook als zij geschiedenis verhaalt of de schepping beschrijft, is zij profetie aangaande Christus." Klaarblijkelijk wil men zeggen, dat het verhaal van de zondeval b.v. alleen maar profetie is van Christus. De Bijbel wil dus niets bekend maken over de mens, maar alleen iets over de mens Jezus.

De Apostel zegt: „door de wet is de kennis der zonde". Dat is blijkbaar fout. Het moet zijn: door de wet is de kennis van Christus. Daar staat: „God blies in Adam de adem des levens". D.w.z. God blies in Christus de adem des levens. Allemaal profetie. Geschiedenis, mededeling van wat er geschied is staat in heel de Heilige Schrift niet. Jezus is dus ook niet in Bethlehem geboren. Het verhaal van Lucas 2 is profetie aangaande Christus. Gekruisigd is de Heere Jezus ook niet. Het aangrijpende verhaal, dat ons de 4 evangelisten vertellen is profetie aangaande Christus. Geeft de Bijbel misschien toch nog meer dan profetie? Daar staat niets van. Aangaande God de Vader en aangaande Schepping en de mens en de val en de wet Gods, daarvan staat blijkbaar niets in de Bijbel. Alleen de profetie aangaande Christus staat er in. Nog niet eens hetgeen Hij gesproken en gedaan heeft. Ik zal het wel niet goed Toegrepen hebben. Maar staan doet het er. Is het anders bedoeld? Ik meen op te merken, dat in dit zinnetje iets van Karl Barth aan de oppervlakte komt, in wiens geest deze Leer v. d. Heilige Schrift is opgesteld. Men zal mij wel niet kwalijk nemen als ik mij tracht te houden aan de Belijdenis, die in de geest van Calvijn is opgesteld. Deze Belijdenis ziet in de H. Schrift het middel waardoor God zich volledig, nauwkeurig en juist te kennen geeft. God openbaart zich in de Bijbel. Hij heeft zich eerst geopenbaard door de profeten, daarna door de Zoon. Doch altijd is de Schrift openbaring Gods. Daarvan wil echter deze Leer in de geest van Barth niets weten. Daar staat niet: als de Bijbel geschiedenis vertaalt is zij ook porfetie. Daar staat niet: is zij o.m. profetie. Neen, de ganse H. Schrift is profetie. En meer is zij blijkbaar niet. Want wat hebben we aan een onnauwkeurige, onvolledige en onjuiste beschrijving der werkelijkheid.

Doch dan komt aan het slot de onfeilbaarheid der Heilige Schrift. Daar schijnen onfeilbare mededelingen tussen de onjuiste verborgen te zitten. Wie zal dit alles onderscheiden? Die onfeilbare mededelingen hebben betrekking op de wil van God, op de dienst van God en ons heil. Het zou misschien het gemakkelijkst zijn als de synode een bijbel liet drukken, waarin precies was opgenomen, wat onfeilbaar is. Of kunnen wij dat zelf bepalen? En dan, ieder gemeentelid of alleen de dominees? Hier ligt de bijbel, gemeente, een gedeelte is feilbaar, maar als ge iets leest over de wet van God, dat is onfeilbaar. Ik lees over de wet van God, dat Adam en Eva niet mochten eten van de boom der kennis. Hiermee hebben we dus een mededeling die onfeilbaar is in Genesis 2 al. Of is dat toch niet bedoeld? Ik vind "deze paragraaf allerdroevigst. Hiermee wordt de bijbel waardeloos, want nu moet het eenvoudige gemeentelid zo gaan denken: Mogelijk zijn de 10 geboden nooit door God gegeven. Doch er staat iets in aangaande de wil van God. Doch welke zekerheid heb ik, dat dit Gods wil is, als ik niet zeker weet, dat God deze woorden heeft gesproken? En wie geeft mij het recht een onbekend gedeelte van de Bijbel voor feilbaar enz. te verklaren en een ander gedeelte voor onfeilbaar. En dan is zedelijk onverantwoord, dat men bij deze belijdenis zich beroept op de Ned. Geloofsbelijdenis. Dat is niet alleen redelijk, dat is ook zedelijk onverantwoord. Heel de synode kan weten, dat er geen spoor van deze gedachte in de Ned. Geloofsbelijdenis te vinden is. Artikel 5 zegt heel nadrukkelijk: „wij geloven zonder enige twijfeling al wat daarin begrepen is." Verre zijn de reformatorische christenen uit die dagen van deze onderscheiding in de H. Schrift van feilbare en onfeilbare gedeelten. Nadrukkelijk zegt art. 7 dat het verboden is den Woorde Gods iets toe of iets af te doen. Wie een gedeelte der Schrift voor feilbaar en onjuist verklaart doet van den Woorde Gods af. God kan ook in Zijn Woord niet liegen. En als dan ook art. 7 zegt dat deze Heilige Schrifture de wil Gods volkomen vervat en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt, dan wil men niet de onfeilbaarheid der H. Schrift ergens in beperken. Men heeft een bepaald doel in art. 7, n.1. om uit te drukken dat de H. Schrift geen aanvulling van de kant der traditie behoeft. Doch daar is geen gedachte van, dat de H. Schrift het verlies van een feilbaar gedeelte kan hebben en dat het genoeg is een gedeeltelijke onfeilbaarheid te leren. Het is voor mij onbegrijpelijk en onredelijk om hiervoor artikel 7 te gebruiken. Over Calvijn heb ik tot nu toe gezwegen. Dat is dan ook het toppunt. Doch daarover, zo God wil, de volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Leer aangaande de Heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1954

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's