Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkeraadsverkiezingen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkeraadsverkiezingen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Na uit het Woord Gods de algemeene beginselen te hebben vastgesteld, die de positie der vrouw in de gemeente bepalen, lean op grond daarvan thans de vraag beantwoord worden, of het kiesrecht aan de vrouw toekomt of niet.

We zeggen met opzet: f het haar toekomt, en niet: f het haar geschonken mag worden. Het kiesrecht is toch niet een gunst door den Kerkeraad verleend, en waarbij het aan hem staat te bepalen, aan hoe grooten of kleinen kring hij dit voorrecht geven wil. Of de Kerkeraad de verkiezing geheel in eigen hand zal houden, dan wel daarbij de medewerking der ge­ meente inroepen, staat volgens onze Kerkenorde aan het goedvinden van den Kerkeraad. Maar roept de Kerkeraad de medewerking der gemeente in, dan mag hij niet - naar willekeur onder de gemeenteleden onderscheid gaan maken en aan den een het kiesrecht geven, aan den ander het onthouden. Is het nu juist, wat men beweert, dat de Apostel in Gal. 3 : 28 als beginsel uitspreekt, dat er geen onderscheid tusschen man en vrouw mag gemaakt worden, dan komt het kiesrecht natuurlijk evenzeer aan de vrouw als aan den man toe. Dat de Kerk tot dusver het kiesrecht aan de vrouw onthield, is dan een onrecht geweest, dat hoe eer hoe beter moet worden weggenomen. Niet omdat onze tijd nu eenmaal in het teeken van de vrouwenemancipatie staat en de Kerk zich bij den algemeenen stroom van de nieuwere denkbeelden heeft aan te sluiten, om haar invloed op het volksleven te behouden, moet, bij wijze van gunst, het kiesrecht aan de vrouw verleend worden, maar dit recht komt haar dan wettig toe, en de Kerk heeft, met erkentenis van schuld over het onrecht al die eeuwen lang de vrouw aangedaan, haar in het bezit van dit wettig recht te her.-tellen. Zoo en niet anders staat het vraagstuk, voor wie er ernst mede maakt.

Juist daarom zijn we op de exegese van Gal. 3:28 zoo uitvoerig ingegaan, omdat hier de sterkste grond is, die voor het vrouwenkiesrecht kan worden aangevoerd Na onze exegese zal het echter wel duidelijk zijn, lat het beroep op dezen tekst gedaan, om daarmede het vrouwenkiesrecht te verdedigen, geen steek houdt. Wanneer de Apostel hier het groote beginsel verkondigt, dat in de gemeente noch Jood noch Griek, noch dienstbare noch heer, noch vrouw noch man is, dan bedoelt hij dit, zooals uit het verband blijkt, met betrekking tot de genade Gods in Christus ons geopenbaard. Al wat in verband staat met deze geloofsrelatie tot Christus en dient om deze relatie te bevorderen, zooals de genademiddelen van het Woord en het Sacrament, het gebed en de lofzang, komt daarom gelijkelijk aan den man en de vrouw toe. Elk onderscheid, hierbij tusschen beide gemaakt, zou ingaan tegen het woord van den Apostel. Maar daaruit volgt niet, dat bij de verkiezing der ambtsdragers geen onderscheid tusschen man en vrouw mag worden gemaakt. Niemand zal toch beweren, dat het deelnemen aan de verkiezing dient om ons geloof in Christus te versterken, of dat een stembiljet een soort van «genademiddel* is. Hetgeen de Apostel in Gal. 3:28 zegt, heeft met het toekennen van het kiesrecht niets te maken, en het beroep op dezen tekst kan dus als niet ter zake dienende terzijde worden gelegd.

Veel meer beteekenis voor dit vraagstuk heeft daarentegen hetgeen de Apostel in I Tim. 2:12 en I Cor. 14:34 over de positie der vrouw in de gemeente zegt. Wel . wordt in deze beide plaatsen niet over het/ kiesrecht gehandeld, maar de beginseler\, j^te de Apostel hier uitspreekt, hebben wel degelijk ook voor dit vraagstuk belang. Niet alleen toch, dat de Apostel aan de \'rouw verbiedt om te leeren of heerschappij over den rnan te voeren in de gemeente, omdat dit in strijd is met de ordinantte Gods, voor de verhouding van beide in de Schepping gesteld, maar hij wil zelfs op dienzelfden grond dat de vrouw in de gemeente niet zal spreken, maar zwijgen. Elk optreden van de vrouw in de gemeente om als gelijke van den man het woord te voeren, en vooral elke daad, waardoor de vrouw, in strijd met de door God haar aangewezen positie, een zekere heerschappij over den man zou uitoefenen, wordt door den Apostel uitdrukkelijk afgekeurd.

Past men deze beginselen nu toe op dit vraagstuk, dan «is het niet moeilijk de juiste lijnen hier te trekken. Natuurlijk volgt hieruit niet, dat de vrouw geheel buiten de verkiezhig der ambtsdragers moet gesloten worden en daarmede niets te maken heeft. De vrouw is evenals de man een lidmaat der gemeente, en waar de roeping tot het ambt met goedkeuring van heel de gemeente geschieden moet, en de gemeente, evengoed als de Kerkeraad, daarvoor de verantwoordelijkheid draagt tegenover God den Heere, daar kan de vrouw, omdat zij evenals de man lidmaat der gemeente is, bier, niet buitengesloten worden. Onze Gereformeerde Kerken hebben dit dan ook nimmer gedaan. De approbatie] of goedkeuring der gemeente van de voorgestelde ambtsdragers wordt nooit gevraagd in een besloten vergadering, alleen door mannen bijgewoond, maar de candidaten worden publiek van den kansel af aan heel de gemeente voorgesteld en ieder gemeentelid, man of vrouw, wordt daarbij opgeroepen, om wanneer hij of zij bezwaren heeft tegen de voorgestelde candidaten, dit aan den Kerkeraad bekend te maken. In de deelneming van de vrouw aan deze approbatie steekt ook niets, wat in strijd is met hetgeen de Apostel aangaande de positie der vrouw in de gemeente zegt. De approbatie der ambtsdragers door de gemeente geschiedt toch door tacita suffragia, gelijk men het oudtijds noemde, d. w. z. door zwijgende toestemming en dit gaat niet in tegen hetgeen de Apostel zegt, dat de vrouw in de gemeente te zwijgen heeft. En zelfs het eventueel indienen van bezwaren hetzij mondeling of schriftelijk bij den Kerkeraad, is niet een »pübliek spreken" in de gemeente en heeft ook niets te maken met een heerschappij voeren in de gemeente, wat de Apostel aan de vrouw verbiedt.

Is de vrouw dus wel degelijk geroepen om aan de approbatie, die na de verkiezing volgt, deel te nemen, ook bij de zoogenaamde «exploratie", die aan de verkiezing voorafgaat, en waarbij de Kerkeraad onderzoek doet, of de gemeenteleden in de

gelegenheid stelt, om de aandacht van den Kerkeraad up geschikte candidaten voor het ambt te vestigen, kan er o. i. geen grond zijn om de vrouw hierran buiten te sluiten. Wel was het oudtijds gebruik, gelijk Voetius Pol. Eccl. t. III. p. 544 schrijft, dat hierbij alleen naar de meening der mannen gevraagd werd, en is dat ook nu nog 'm onze Kerken regel, maar een afdoend bezwaar om de vrouwen toe te laten aan die actie deel te nemen, is er p. i. niet. Van een publiek spreken in de gemeente, wat de Apostel aan de vrouw verbiedt, is hierbij geen sprake, want deze aanbevelingen worden schriftelijk aan den Kerkeraad gezonden. En het _ doen van zulk een aanbeveling is zeker niet het uitoefenen van een zekere regeermacht. Al oefenen zulke aanbevelingen natuurlijk invloed op de keuze van een Kerkeraad, die invloed is alleen zedelijk. De Kerkeraad is niet verplicht degenen, die de meeste aanbevelingen verkregen hebben, - op de candidatenlijst te plaatsen of voor gekozen te verklaren. Een aanbeveling bindt nooit. De Kerkeraad blijft tegenover deze aanbevelingen geheel vrij.

Maar zoo is het niet, wanneer de Kerkeraad bij de daarop volgende verkiezing der ambtsdragers de gemeenteleden oproept, om met hem een wettige keuze te doen uit het door den Kerkeraad geformeerde dubbelgetal. Ieder stemgerechtigd lid wordt dan opgeroepen om met den Kerkeraad een stem uit te brengen, en deze stem is een decisieve stem, een stem, die beslist. De Kerkeraad is door den uitslag dezer verkiezing dan ook gebonden, want wie de meeste stemmen verkregen heeft, is nu wettig gekozen. In deze verkiezing door de gemeente niets anders te zien dan een »aanbeveiingc van geschikte candidaten aan den Kerkeraad, is derhalve niet juist. Onze Kerkenorde zegt in*Art. 22 uitdrukkelijk het tegendeel. Er staat, dat »de Kerkeraad, na dit dubbelgetal gefornieerd te hebben, het aan de gemeente zal voorsteilen, om het doar kaar (d. w. z. door de gemeente) gekozen halve deel in den dienst te oevestigenc Iemand, _die wettig door de gemeente verkozen is, behoort dus door den Kerkeraad in het ambt bevestigd te worden. Natuurlijk kan het voorkomen, dat een door de gemeente gekozene niet door den Kerkeraad in het ambt kan gesteld worden, omdat bij de daarop volgende voorstelling aan de gemeente gegronde bezwaren, tegen hem worden ingebracht. Do verantwoordelijkheid van de in hun ambtzetting blijft bij den Kerkeraad berusten. Maar al zou de Kerkeraad op grond van ingebrachte bezwaren een gekozene niet in het ambt bevestigen, hij kan niet een ander eigenmachtig in zijn plaats Verkozen verklaren. Er zou dan een nieuwe verkiezing moeten plaats vinden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Kerkeraadsverkiezingen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's