Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verslag van de Landelijke Diakenenconferentie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verslag van de Landelijke Diakenenconferentie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden te Amersfoort op 16 april 1969

Openingswoord, referaat en overzicht van de discussie

De conclusie van het resultaat van het schriftelijk onderzoek, ingesteld door deputaten ADMA in februari 1968 bij de diakonieën van onze kerken, was, dat telling en weging van de ontvangen antwoorden deputaten hebben versterkt in hun opvatting, dat de dienst der barmhartigheid in onze kerken niet functioneert op een wijze, die thans en voor de toekomst minstens nodig en bereikbaar is. De dienst der barmhartigheid zal in onze kerken sterker moeten gaan leven dan thans het geval is, zowel wat betreft de fundamentele bezinning als wat aangaat de concrete uitwerking.

Zonder een diepgaande bespreking aan deze conclusie te gaan wijden, rijst toch meteen de vraag: Hoe komt het, dat het diaconale werk en alles wat daarmee samenhangt, in het algemeen gesproken, niet zo best functioneert in onze kerken? Waar ligt dat aan? Wat zijn de oorzaken? En wat kunnen wij er aan doen om hierin op zo kort mogelijke termijn verandering te brengen? Ik dacht, dat dit wel zo ongeveer de vragen zijn, die ons vandaag op deze 27e Landelijke Diakenenconferentie zullen bezig houden.

Ik heet u allen welkom hier in Amersfoort. Wij zijn bij elkaar om ons te bezinnen op „Het diaconaat, nu en in de toekomst” Voordat wij echter gaan luisteren naar het referaat van br. Van de Brink, zou ik graag even uw aandacht willen vestigen op de brief, die Christus liet schrijven aan de gemeente te Sardes.

Sardes was een gewoon provinciestadje. Het had wat textielindustrie en er was een beetje handel. Verder niet veel nieuws. Geen vervolging en blijkbaar ook geen sociale boycot van de gelovigen. Er is zo op het oog niet veel bijzonders aan de hand. Niets dan de sleur van elke nieuwe dag. We worden hier geconfronteerd met het doodgewone alledaagse leven. Maar er zijn maar weinig dingen zo gevaarlijk in het leven, vooral in het leven van een gelovige en een

ambtsdrager, dan juist die doodgewone, alledaagse, schijnbaar volmaakt onschuldige dingen. Dat begint ’s morgens met de wekker die afloopt, met de harde werkuren van de morgen en de middag om te eindigen met het ’s avonds luisteren naar de radio of kijken naar de televisie of het bezoeken van vergaderingen of het afleggen van bezoeken. Dat zijn al die honderden dingen, die samen het bestaan opbouwen. De ziekte der alledaagsheid is één van de meest slepende, maar ook één van de meest gevaarlijke ziekten. In tijden van vervolging of druk kan het geloof soms opsteigeren, maar de alledaagse werkelijkheid maakt dat opsteigeren door en door belachelijk en overbodig. Te bidden in de nuchtere atmosfeer van de doodgewone dingen valt er niet veel, want er is geen dwingende nood; te danken valt er vaak nog minder. Het „ten-bloede-toe strijden” en het verbeten worstelen met de boze, zoals de Bijbel ons zegt, past helemaal niet in deze alledaagsheid

Het was voor die kerk van Sardes dan ook een grote verleiding, dat zij nota bene de naam had dat zij leefde. Zoals de stad Sardes een goede naam had — het teerde op het verleden, maar in werkelijkheid was het tot verval gekomen, was het een dode stad — zo had ook de gemeente van Jezus Christus van Sardes een goede naam, maar in werkelijkheid was ook zij tot verval gekomen, was het een dode gemeente.

„Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt dat gij leeft, maar gij zijt dood”. Zou dat niet het ergste zijn, wat van een kerk gezegd kan worden? In schijn levend, in werkelijkheid dood. Zeker, er zal van deze gemeente wel gezegd zijn, dat zij een goede belangstellende gemeente was, waar orde en tucht heerste, waar het Evangelie zuiver gepreekt werd, waar de sacramenten be-diend werden, waar wel diaconale arbeid verricht werd, maar waar het vuur, door Gods Geest ontstoken, niet meer brandde, waar geen echte liefde meer was tot het Woord en geen geestelijke band meer aan het Woord van God. Geen van haar werken waren „vol voor God”. Er ontbrak altijdiets aan en het was misschien nog niet zo gemakkelijk te zeggen wat er aan ontbrak. Ze sprankelden niet, ze flonkerden niet, ze glinsterden niet, kortom ze werden niet gedragen door heilig enthousiasme, door grote overgave, door hartelijke liefde.

We leren de gemeente van Sardes kennen als een gemeente, die de naam had, dat zij leefde. In die tijd misschien wel een beroemde gemeente, alom bekend. Er werd daar veel gewerkt voor Gods Koninkrijk, het kerkelijk leven was er misschien wel goed georganiseerd. Want hoe krijgt een gemeente anders de naam, dat zij leeft?

Maar nu zegt Jezus Christus: „Gij zijt dood”. Het is alles schijn. Daar is geen echt leven uit en door de Heilige Geest, geen echt leven uit en door het Woord. Uiterlijk zal deze gemeente niet veel van een levende gemeente verschillen. Er ont-breekt dan ook maar een ding en dat is „leven”.

Ik zou u vanmorgen vanuit Gods Woord even willen wijzen op de mogelijkheid van in wezen volstrekt anders te zijn dan in naam. Denkt u deze mogelijkheid eens even in: als kerk dood te zijn, terwijl wij de naam hebben te leven. U moet mij goed begrijpen. Ik zeg niet, dat dit zo in onze kerken is. Niemand kan of mag dit zeggen, dan God alleen. En je kunt ook niet zomaar even vergelijkingen trekken tussen deze gemeente en onze kerken. Maar ik zeg wel en Gods Woord laat ons dit hier horen, dat deze mogelijkheid bestaat.

Wanneer noemen wij een kerk een levende kerk?

Wij leggen hiervoor vaak enkele praktische maatstaven aan, zoals kerkgang, avondmaalbezoek, collecten, zuivere bediening van Woord en sacrament, tucht, meeleven en goed georganiseerd diaconaal werk. Wij moeten dan wel bedenken, dat wij bij deze uiterlijkheden, hoe belangrijk op zichzelf ook, dood kunnen zijn. Nodig is: leven uit en door Gods Geest. Dat is het beslissende. Ook in de dienst der barmhartigheid.

Als wij het resultaat van het gehouden schriftelijk onderzoek goed bestudeerd hebben — en dat mag ik van u als ambtsdragers wel veronderstellen — dan functioneert, in het algemeen gesproken, het diaconaat niet zo best in onze kerken. O zeker, er wordt wel gewerkt, maar het gevaar van de dodelijke verstarring dreigt. We denken misschien nog wel, dat het allemaal zo’n vaart niet loopt. En natuurlijk kunnen we ook nog proberen onze stand een beetje op te houden, maar zo ongemerkt kunnen we ook in de dienst der barmhartigheid in slaap vallen. We hebben van nature de slaap lief. Slapen is trouwens ook veel gemakkelijker dan waken Ook veel aangenamer en rustiger. Daarom is het Woord van de Heiland ook zo ernstig. Het komt er op aan, dat wij een goede naam hebben bij God. Hij moet onze werken, ook onze diaconale arbeid, vol bevinden. Ontwaak! Wees wakker en versterk het overige dat dreigde te sterven. Dat is hier het grote appel. Hier klinkt het Evangelie, de Blijde Boodschap. Nog is alles niet verloren en hopeloos. Er kan nog heel veel in orde komen en gered worden. Niet door het doen en handelen van de gemeente zelf, maar doordat Christus Zijn gemeente genade en nieuw leven schenken wil. Zij moet echter ontwaken en wakker worden!

In de gemeente van Sardes waren ook nog levenden. Zij, die hun klederen niet bezoedeld hadden. Dit wil niet zeggen, dat er in de gemeente van Sardes christenen waren zonder zonden. Het wil zeggen, dat er waren die echt leefden, omdat zij de Heilige Geest in hun hart hadden. Zij waren misschien ook wel niet helemaal opgewassen tegen de slaperigheid, die zich van allen meester maakte, maar die toch in heel hun wezen kenden een hunkerend verlangen naar het grote moment dat eindelijk de Here Jezus Zelf komen zou, om hen voor eeuwig wakker te maken uit de nachtmerrie van de alledaagsheid. Ook zij bezoedelden hun klederen telkens weer, maar zij vonden het een groot verdriet. Zij streden er tegen, zij baden er tegen, zij waakten er tegen. Zij brachten hun bezoedelde klederen tot God en wasten ze schoon in het bloed van het Lam. Zo bleven hun klederen, ofschoon bezoedeld, toch onbezoedeld. „En zij, zegt Jezus, zullen met Mij in witte klederen wandelen.”

Broeders, het beeld, dat ons hier van de christelijke gemeente van Sardes getekend wordt, past op elke gemeente of kerk, waar de alledaagsheid, de sleur en de vervlakking dreigt. Daarom de oproep: Wees wakker. En dit geldt ook voor de dienst der barmhartigheid van de kerk. Zij is naar de opdracht van Christus aan Zijn kerk, een wezenlijk deel van haar ambtelijke arbeid en behoort in het bijzonder tot het ambt van de diakenen. Zij hebben er dan ook tegen te waken, dat deze dienst geen sleur wordt of dat krampachtig wordt vastgehouden aan vormen of tradities, die hun tijd gehad hebben. De besluiten van onze laatst gehouden generale synode met betrekking tot de dienst der barmhartigheid, geven mijns inziens belangrijke impulsen voor het verrichten van onze diaconale taak nu en in de toekomst. Maar al deze impulsen zullen in de praktijk niet veel waarde blijken te hebben, wanneer de diakenen hun grote verantwoordelijkheid in hun dienst en ambt niet verstaan.

In het schriftgedeelte, dat ik u vanmorgen heb voorgelezen, gaat het om een antwoord op de vraag: Zijn wij dood of levend? Slapen wij of waken wij? En ik zou het willen uitbreiden naar de dienst der barmhartigheid en u deze vraag willen voorleggen: Zijn wij dood of levend in ons diaconale werk?

Ik hoop van harte, dat het niet alleen blijft bij een goede conferentiedag, maar dat wij vandaag onze taak en onze dienst zo gaan zien, dat wij ook veel van het op deze dag te bespreken onderwerp daadwerkelijk in praktijk gaan brengen.

Broeders, blijft in uw diaconale werk in Hem, opdat, wanneer Hij zal geopenbaard worden, gij vrijmoedigheid moogt hebben en van Hem niet beschaamd gemaakt wordt in Zijn toekomst.

Zij die leven en werken in het geloof, worden door hun hemelse Vader verzorgd en door Christus niet vergeten. Hij heeft immers gezegd: „Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij!” Daarom is het geraden wakker te worden en te blijven!

Ontwaak, gij die slaapt in de zonde,

met spoed !

de nacht is zo lang reeds verdwenen !

Het licht der genade, met blijdschap

begroet !

heeft d’aarde reeds eeuwen beschenen.

En groots is uw roeping en heilig uw taak,

en d'uren zijn weinig: Ontwaak dan,

ontwaak !

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1969

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Verslag van de Landelijke Diakenenconferentie

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1969

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's