Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Christus'gemeente biddende om de werking van den Heiligen Geest."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Christus'gemeente biddende om de werking van den Heiligen Geest."

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ontwaak Noordenwind, en kom, gij Zuidenwind; doorwaai mijnen hof, dat zijne specerijen uitvloeien. O, dat mijn liefste tot zijnen hof kwame en ete zijne edele vruchten.Hooglied 4 : 16.

PREDIKATIE gehouden in de ure des gebeds voor de te houden Generale-Synode door Ds. J. JONGELEEN van Noordeloos.

II.

De biddende bruid, het was ons tot leering en onderwijzing. Laten wij nu verder gaan en zien, hoe of zij haar gebed formuleerde. Ook daaruit kan de gemeente van vandaag zeer schoone leeringen ontvangen.
„Ontwaak, Noordenwind, en kom Zuidenwind; doorwaai mijnen hoi, dat zijn specerijen uitvloeien.”
In deze woorden spreekt de bruid haar behoefte uit en wel aan de werking des Heiligen .Geestes, wat duidelijk blijkt uit de woorden „ontwaken”, „komen” en „doorwaaien”, die allen eigenlijk hetzelfde beteekenen.
De bruid bedoelt er mede en begeert er in, „dat de Heilige Geest door eenige voor haar gevoelige werkingen bekend mocht maken, dat Hij werkzaam is”.
De sterke behoefte leeft in haar hart, dat de zoozeer heerlijke dingen, die de Bruidegom van haar heeft gezegd n.l. dat zij geheel schoon is, bij haar naar buiten mochten openbaar worden.
In zichzelf, zij is er tenvolle van overtuigd, dat ze zwart en geheel machteloos en krachteloos is. In zichzelf gevoelt zij zich nietig en klein.
Zal het nu ooit zoo kunnen, zooals zij het hartelijk begeert, dan zal zij moeten ontvangen, de werkingen van den Heiligen Geest, en dan, zij gelooft het, zal de genade, die zij heeft ontvangen, naar buiten openbaar worden.
Als Christus’ gemeente met deze behoefte is vervuld, dan leeft de begeerte sterk in het hart, om zich in de vreeze Gods te kunnen openbaren. Maar ook zij, evenals de bruid, is daartoe in zichzelf zoo onbekwaam. Zij heeft zichzelf het leven niet gegeven en de openbaring van dat leven is nergens anders vrucht van, dan van de werking des Heiligen Geestes. Daarom vindt in het hart der gemeente zoo’n weerklank, wat de dichter van psalm 119 in het 3e vers zingt:

„Och schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Mocht die mij op mijn paan ten leidsman strekken!
’k Hield dan Uw wet, dan leefd’ik onbevreesd;
Dan zou geen schaamt’ mijn aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend waar’geweest,
Hoe Uw geboon mij tot Uw liefde wekken.

Die begeerte is niet altijd levendig, zij sluimert menigmaal en in plaats dat de gemeente dan den Heiligen Geest verblijdt, bedroeft zij Hem.
Zoo was het ook wel bij de bruid, denk maar aan de uitdrukking: Ik sliep, maar mijn hart waakte. Dan was het leven er wel, maar het openbaarde zich niet naar buiten. Zou ik teveel zeggen, wanneer ik stel, dat de bruid van Christus n l. Zijn gemeente, teveel een slapende gemeente is, ook in onzen tijd? Dat de gemeente al te veel in een ongeestelijke toestand verkeert?
Dan gaat de liefde verkouden en dau komt er een stilstand in de beoefening van de gemeenschap met God. Het gebedsleven zinkt in, de innigheid ontbreekt er aan. Het hart is niet verbroken en de geest is niet verslagen. Er is een dof berusten en er zijn geen werkzaamheden om uit zoo’n toestand uit te komen. Dan is er geen leven aan de ziel en de mond looft God niet. Dan gaat er geen geur van de gemeente uit.
Wat een zegen dan, wanneer de begeerte van de bruid leeft in de harten der ambtsdragers, die zich hebben opgemaakt ter Synode te gaan, om de belangen van Christus’ Kerk te behartigen.
Dan zal de zelfbedoeling niet het eerste woord hebben, maar op de achtergrond worden gedrongen. Dan zal de een de ander uitnemender achten. Dan denken wij klein van onszelf en onze onbekwaamheid staat ons helder voor de oogen. Dan is het ons te doen om de eere Gods en het heil der Kerk, Dan leeft de bede in het hart:

„Zet, Heer, een wacht voor mijne lippen;
Behoed de deuren van mijn mond;
Opdat ik mij tot ge enen stond,
Iets onbedachtzaams laat ontglippen.”

Laten wij nu verder gaan zien, hoe de bruid de werking van den Heiligen Geest aanduidt, en ook daarin zullen wij leiding krijgen.
Zij spreekt van winden en wij weten, dat in de Heilige Schrift door winden de krachtdadige werking des Heiligen Geestes wordt verstaan Nu is de eigenschap van winden, dat zij zuiveren, verkoelen en verkwikken en dat zij tevens vruchtbaar zijn, al is de wijze van werken ons onbekend.
Nu is het eigenaardig, dat de bruid den Heiligen Geest aanduidt met de woorden:
„Noorden- en Zuidenwind.”
Door dit te doen, wij zullen het zien, stelt zij de zaak waarom het haar gaat, wel bijzonder zuiver. Zij gevoelt aan de werking van de Noorden- en Zuidenwind bijzondere behoeften.
Wij begrijpen het, zij bedoelt natuurlijk één Geest, maar dan onderscheiden in werking. Wat wij hier dus merken is, dat de bruid de voorkeur geeft aan de Noorden- en aan de Zuidenwind en daarmede moet zij een bedoeling hebben en zij spreekt er mede uit, wat leeft in haar hart.
De Noordenwind, wij weten het hoe nijpend en scherp die kan zijn.
Wanneer de bruid hier nu bidt, dat de Noordenwind mocht ontwaken, dan bedoelt zij, laat ik het maar kort en duidelijk zeggen, de ontdekkende werking van den Heiligen Geest.
Daarmede begeert zij, die wel weet dat zij zwart is, dat nog dieper te zien n.l. datgene wat haar zoo ontsiert.
Als wij nu de bruid als type van Christus’ gemeente voor onze oogen krijgen, dan lezen wij in haar bede, de bede van de gemeente, van de kinderen des Heeren.
Wat is het noodzakelijk, dat de gemeente meer en meer aan haar bederf wordt ontdekt.
Ja, het braakland des harten moet worden gebraakt. De braakploeg moet er diep door heen gaan, dan komt er hoe langer hoe meer enting naar boven.
Dieper gravende door de kracht des Heiligen Geestes, dan worden er steeds meer gruwelen gevonden.
Zoo komt er geheiligd schuldbesef, een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekeering werkt tot zaligheid.
Zoo wordt de begeerte steeds sterker om in Godszaligheid voor den Heere te leven.
Eens las ik, dat, als in het rijk der natuur de Noordenwind niet op zijn tijd ontwaakt, er dan een ontijdige onnatuurlijke groei komt, dat dan alles te vroeg komt.
Ja, zoo kan dat ook bij een Christen zijn. Als de wind der ontdekking in het leven niet waait, dan ontstaat er, zoo las ik verder, een zoetsappig Christendom, dan komt er een onnatuurlijke groei, dan groeit men scheef en leeft eenzijdig. „Ontwaak Noordenwind”, dat moet des Christens bede zijn, en dan komt er, wat zoo dringend noodig is, ware verootmoediging en de begeerte om in Christus geborgen te zijn en met Hem te leven. Zoo wordt bevindelijk geleerd het woord van Paulus: „Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.”

Maar, wij moeten er dadelijk bij gaan stilstaan, dat de bruid uit het Hooglied, toch niet eenzijdig leeft. Ja, zij weet het, ontdekking heeft zij noodig, om haar ongestalten al maar beter te leeren kennen, maar toch dat niet alleen. Neen, haar hart gaat ook uit naar vertroosting. Ook daaraan heeft zij zoo dringend behoefte en daarom smeekt zij: „Kom Zuidenwind.” Ook die moet haar hof doorwaaien.
„ In het rijk der natuur is de Zuidenwind ons niet onbekend en wij weten het, zij geeft warmte.
Door de Zuidenwind worden de vruchten gekoesterd en gaan zij ontluiken en zwellen. De Zuidenwind verkwikt dus en verwarmt.
Als nu Christus’ gemeente, als nu ’s Heeren kind zoo smeekt, wat bedoelt zij dan?
Dat is kort te zeggen. Dan smeekt zij om de toepassing van de genade Gods aan haar ziel, dan smeekt zij om de vertroostende werking des Heiligen Geestes. Dan begeert zij geestelijk te mogen groeien.
Vergeten wij het nu niet, dat de gemeente daar alleen komt in de weg van bekeering. De Sionieten, uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht getrokken, maken ook nog na ontvangen genade telkenmale beletselen en versperringen en bedroeven daarmede den Heiligen Geest.
Ze zijn door den Heiligen Geest verzegeld, maar vaak zien zij dat zegel niet en de oorzaak kan daarvan zijn de zwakte van het geloof, maar ook een slordig leven.
Met Zijn gevoelige invloeden gaat de Heere dan wijken en de Christen gaat in het duister en mist de vrijmoedigheid tot het gebed.
De Kerk in haar geheel kan zich ook schuldig maken aan het bedroeven van den Heiligen Geest.
Als zij b.v. tegenover dwaling en afval haar belijdenis niet zuiver houdt en de wereld binnen haar muren in laat en zoo de oude palen terugzet.
Zoo doet zij den Heiligen Geest smarten aan en God wordt niet door haar verheerlijkt.
Daar is maar één middel, waardoor het weer anders wordt en dat is bekeering. In de weg van bekeering, van inkeeren tot zichzelf, afkeeren van de zonde en wederkeeren tot God, worden de smeekingen om de werking des Heiligen Geestes weer geboren en dan gaat Sion weer Gods lof verkondigen, waartoe de Heere haar heeft geformeerd.
Naar het evenbeeld van Christus vernieuwd, gaat Sion Gode weer dank bewijzen en zoo wordt de Heere door haar geprezen.
Zoo moeten wij, zal het vruchtbaar zijn, ter Synode gaan, ons voor God verootmoedigen en smeekend voor Hem verschijnen met de bede:
„Ontwaak Noordenwind, en kom, gij Zuidenwind; doorwaai mijnen hof," 

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1947

De Wekker | 4 Pagina's

„Christus'gemeente biddende om de werking van den Heiligen Geest.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1947

De Wekker | 4 Pagina's