Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOPERS RADICALISME IN HISTORISCH PERSPECTIEF*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOPERS RADICALISME IN HISTORISCH PERSPECTIEF*

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

W. Balke

Moeilijke opdracht

Het is niet eenvoudig om het „doperse" radicalisme in een historisch perspectief te krijgen. Het geheel van het 16e eeuwse radicalisme biedt een chaotisch beeld en het eigentijdse radicalisme niet minder. De lijnen laten zich niet zo gemakkelijk ontwarren. Daarbij komt de vraag of het mogelijk is om van doorgaande lijnen van de 16e eeuw tot nu toe, van directe beïnvloeding te spreken.

Reeds de keuze van de titel voor ons onderwerp levert moeilijkheden op. Eerst was er sprake van „Hedendaagse doperse radicalismen"'. Hiertegen laat zich als bezwaar aanvoeren, dat zo de zestiende-eeuwse Dopers de grote boosdoeners worden. Is het fair om hen aansprakelijk te stellen voor de „failures" van moderne radicalen? We zouden zeggen: hadden we maar wat meer van de edele doperse gloed, van de grote zedelijke ernst van de Dopers voor God en Zijn koninkrijk! Hadden wij nog maar in onze tijd mannen als de Dopers die in grote geloofsmoed de brandstapel beklommen en bij wie hart en mond en hand één was. Wie bijvoorbeeld het martyrium leest van iemand als Michael Sattler, de auteur van de zogenaamde Confessio Schlaitensis, komt daarvan diep onder de indruk en plaatst hem als martelaar voor het geloof direkt naast Guido de Brés.

Vandaar ons voorstel om de titel van de lezing voor de contio te veranderen in: „Dopers" radicalisme in historisch perspectief. Eigenlijk is het zo nauwelijks beter. Daarom zullen we, zodra we ons buiten de zestiende eeuw begeven, het begrip „dopers" tussen flinke aanhalingstekens moeten plaatsen. Het zou in hoge mate unfair zijn om de Dopers als de kop van jut te gebruiken in de zin van: hadden zij maar beter naar Luther en Calvijn geluisterd dan zou het nu allemaal veel beter zijn. Zodra wij historische lijnen gaan trekken, kunnen we hoogstens van analogieën spreken en hier en daar „doperse" of beter „neo-doperse" trekken ontwaren.

Problematische aandacht voor de zestiende-eeuwse Radicalen

Veel van de huidige aandacht voor het radicalisme in de zestiende eeuw

is op zichzelf reeds problematisch. Zo gaat men in de school van Ernst Troeltzsch, Max Weber en Walther Kohier ideaal-typisch te werk. Kohier ziet de doperse beweging als een verschijnsel sui generis. Bekend is zijn uitdrukking „Originalgewiichs der Reformation". De Zwitsersce kerkhistoricus Fritz Blanke ziet de wieg van de Dopers uitsluitend in Zurich (de kring van Conrad Grebel en de zijnen) als een radicalisering van de prediking van Zwingli. Deze lijn wordt eenzijdig doorgetrokken door de Amerikaanse school van Harold S. Bender, die zich o.m. presenteert in de bundel The recovery of the Anabaptist Vision^.

Deze school gaat, naar het ons voorkomt, apologetisch en ideaal-typisch te werk, wat een vertekening van de historische feitelijkheid met zich meebrengt. Deze school ziet het breekpunt tussen de kerken der Reformatie en de doperse broeders daarin, dat de Dopers weigerden om het systeem van de staatskerk zoals de Reformatoren die volgens de Dopers opbouwden te aanvaarden. Kan men dit aan de feiten waarmaken? Kan men in het begin van de hervonning al spreken van een staatskerk? The Anabaptist Vision is het terugprojecteren van moderne opvattingen, die eerst veel later uitkristalliseerden, in de tijd van de Reformatie. De hooggeroemde volstrekte scheiding van kerk en staat was in die tijd een historische utopie. Zouden Zwingli en de raad van Zurich meer opengestaan hebben voor de dopers-radicale ideeën, dan was het niet tot een breuk met de kerk en de overheid gekomen, en dan zou men al getracht hebben de eschatologie van het Koninkrijk Gods in Zurich te realiseren. En het beste bewijs daarvoor is, dat de Dopers het in het hemelsekoninkrijk van het nieuwe Sion in Munster tot een absolute synthese van kerk en staat brachten, die al even onwerkelijk was als een volstrekte scheiding.

Het is juist Calvijn, die met realistisch inzicht in de historische mogelijkheden de strijd heeft ingezet om voor de kerk de onafhankelijkheid van de staat te vindiceren zonder ook maar enige afbreuk te doen aan de christelijke roeping van de overheid. De term „magisterial Reformation' tegenover „radical Reformation" is dan ook onjuist en onbruikbaar om de verschillen tussen de hervormers en de Dopers aan te duiden.

Het is niet toevallig dat ook de neo-marxisten graag teruggrijpen op de links-radicalen uit de zestiende eeuw. Immers ieder mens en iedere stroming zoekt zich vanuit het verleden te rechtvaardigen. Het thema van de revolutie is momenteel aan de orde. Het geweld als instrument om een betere en rechtvaardiger orde in de maatschappij te vestigen, wordt aangeprezen. Men denke slechts aan het omstreden fonds van de Wereldraad van Kerken waaruit de bevrijdingsbewegingen financiële steun verkrijgen.

In tegenstelling tot Groen van Prinsterers verbinding van „ongeloof en revolutie" komt men nu de verbinding van „geloof en revolutie" zonder enige reserve tegen in boektitels^. Dit tekent een geweldige verandering van klimaat.

In de twintiger jaren verscheen het boek van Ernst Bloch waarin Thomas Müntzer als theoloog van de revolutie verheerlijkt wordt. Luther wordt in dit boek verschrikkelijk mishandeld. In de laatste jaren verschijnt van dit boek de ene herdruk na de andere en is het zelfs in het Nederlands vertaald^.

Interessant is in dit verband een opmerking van de bekende historicus Jan Romein. In een essay over Duur en Verandering in de geschiedenis: Het probleem van de „Omslag"* betoogt hij o.m. dat Lenin niet zo zuiver op Karl Marx teruggreep als hij wel dacht. Zo zegt hij: „het volstrekt nieuwe is onvoorstelbaar. Ook Lenin wilde niet iets nieuws. Hij wilde de oude gedachte die minstens sinds de laat-middeleeuwse ketterijen, de Wederdopers en de Levellers^ vaag bestond en in de 19e eeuw concreter was geworden: de sociale rvolutie, verwerkelijken"**.

Het is duidelijk dat de neo-marxistische historici vooral belangstelling hebben voor de Dopers en andere radicalen van het revolutionaire type. Alle radicale bewegingen en theorieën worden tot sociale problemen herleid en van daaruit verklaard. Het is niet te veel gezegd dat de neomarxistische school een historische vertekening toepast om ook de doperse radicalen te kunnen uitroepen tot geestelijke vaders van allen die de maatschappij willen modelleren naar marxistische snit.

Dr. J. G. Woelderink

Ten onzent is het vooral dr. Woelderink geweest, die zich heeft beziggehouden met de bestudering van de doperse beweging in de 16e eeuw. Maar ook van hem moeten wij vaststellen dat zijn aandacht voor de Dopers problemen oproept. Woelderink heeft vooral verzet aangetekend

tegen wat hij noemde „de doperse geestesstroming"^. Als pastor loei onderkende hij deze stroming in de gemeenten die hij diende en hij werd in zijn bestrijding door pastorale motieven gedreven. Aan zijn terminologie kleven echter grote bezwaren. Wil men zich historisch verantwoorden, dan zal men alles wat Woelderink samenbracht onder de noemer „de doperse geestesstroming" niet aan de doperse Radicalen van de 16e eeuw mogen toeschrijven. Prof. Graafland** heeft erop gewezen dat Woelderinks argumentatie, om het historisch verband aan te geven tussen de 16e-eeuwse Dopers en de door hem bestreden geestesstroming, zwak is. Woelderink gaat meer hypothetisch dan historisch te werk.

Van zowel de Amerikaanse apologetische school, als van de neo-marxistische historici, alsook van dr. Woelderink geldt, dat hun aandacht voor de 16e eeuwse Dopers op zijn minst problematisch is en dat het beeld van het Doperdom dat zij hanteren historisch niet te rechtvaardigen is.

Prof. Dr. A. A. van Ruler

Prof. van Ruler heeft als dogmaticus de doperse positie veel beter gepeild. In zijn werk komen wij herhaaldelijk tegen, dat hij met de Dof> ers in gesprek is en hun theologie in kaart brengt^-Het meest uitvoerig heeft hij dit gedaan in een Studium Génerale-college over De verhouding van schepping en verlossing'^^^. Hierin bespreekt Van Ruler achtereenvolgens de punten:

„de verlossing komt in de plaats van de schepping;

de schepping is onherstelbaar bedorven en totaal onbruikbaar; God begint weer helemaal opnieuw: het oude paar schoenen wordt weggeworpen en er komt een nieuw paar voor in de plaats;

de verlossing is geen recreatio, maar nova creatio;

de Zoon neemt het vlees niet aan ex Maria, maar de menselijke natuur is in de hemel nieuw geschapen en daarmee is Hij door Maria heengegaan:

christelijk gaat het alleen om het rijk van God en daarom moeten èn de kerk èn de staat radicaal worden afgebroken:

het aardse leven is nu eenmaal slechte werkelijkheid — het gaat om het geestelijke leven dat in de wedergeboorte wordt ingestort;

de liefde komt in de plaats van het echt recht".

Van Rulers peiling komt overeen met het resultaat van de jongste samenvattende studie over de doperse theologie van Robert Friedmann". Deze noemt het hart van deze theologie „the doctrine of the Two Worlds". Dit fundamentele nieuwtestamentische dualisme, aldus Friedmann, is „an uncompromising ontological dualism in which Christian values are held in sharp contrast to the values of the , world' in its corrupt state^^. Friedmann wijst erop dat dit doperse dualisme niet verward mag worden met het paulinische dualisme tussen vlees en geest of het lutherse tussen wet en evangelie. Het dopers dualisme is een dualisme tussen de kerk als „corpus christianorum" — een gerealiseerd stukje Koninkrijk der hemelen

— en de wereld, die in het boze ligt. Het dopers dualisme ontstaat in de doperse ekklesiologie. Friedmann laat zien, dat deze visie voor de Dopers sterk inspirerend was (vandaar de edele doperse gloed) maar ook zijn beperkingen had. „Most of the values of Western civilization — aesthetic, scientific, and philosophical — do not fit into this dualistic vision and the implicit hope for the kingdom. Thus it came about that Anabaptism actually existed at the edge of civilization (which in a strict sense can never be , Christian'). The Renaissance, Baroque, Enlightenment, Rationalism, and the philosophy behind the Scientific Revolution — in brief, the entire history of , Modern Man' — remained outside the Anabaptist realm. All these movements were to them secular happenings which had no bearing on the kingdom of God. This attitude can still be observed today with both the Amish and the Hutterite Brotherhood churches, the last remnant of original Anabaptism" 13.

In principe hebben alle doperse groepen^*, hoeveel zij onderling ook verschillen, dit dualisme gemeen en kan men de leer van de twee werelden, nl. deze wereld die in het boze ligt en het nieuwe Koninkrijk dat komt dé fundamentele doperse leer noemen. Bij prof. Van Ruler komt sterk de zorg naar voren, om bij alle begrip voor de discontinuïteit, toch vooral de eenheid en continuïteit van het scheppend en verlossend handelen Gods vast te houden. „De oude geschapen werkelijkheid wordt niet weggeworpen, om vervangen te worden door een andere, een nieuwe werkelijkheid. In

de nieuwe wordt de oude gered. Dat gaat door de dood heen, dus door de ondergang, bepaaldelijk ook door het einde, misschien moet men zelfs zeggen door het niets. Maar daar gaat het dan doorheen. Dat is juist de trouw en dan ook de kracht van God .. ."i5. God roept in de herschepping niet een nieuwe wereld in het aanzijn. Het is deze werkelijkheid die door Hem wordt geoordeeld, voleindigd en voltooid, en verheerlijkt.

16e-eeuws Radicalisme — een complex verschijnsel

Dat de Dopers radicalen waren is eigenlijk zonder meer duidelijk. Vanuit hun concept van de heilige gemeeente venverpen zij de kinderdoop en mijden zij de staat. Vandaar hun weigeren de eed af te leggen, een overheidsambt te bekleden en in krijgsdienst te gaan. Maar op de achtergrond van alles staat hun afkeer van de oude wereld en hun hartstochtelijk verlangen naar de nieuwe wereld. Deze wereld, met alles wat men erin aantreft, is door en door slecht, één grote mislukking. Er zit niets anders op dan er radicaal mee te breken. Elk compromis is uitgesloten. Er valt niets meer aan te redden.

Dat zéggen de Dopers niet alleen; dat brengen zij ook in praktijk. Christus te volgen is de enige weg. Met Hem komt de nieuwe schepping. Maar in Zijn komen zit iets eigenaardigs. Het is het komen van iemand die niet werkelijk arriveert. Hij blijft tenslotte radicaal buiten deze wereld. En wie bij Hem hoort behoort dan ook tot die andere wereld. Die is in de meest letterlijke zin zichzelf niet meer: een nieuw schepsel is hij geworden. Een ander wezen heeft de mens van weleer vervangen.

Die nieuwe mens staat dan ook niet langer in de tussen-menselijke relaties. Hij is een enkeling, een individu, een atoom als het ware. De sociale structuren doen hem niets meer. De sterke broederband die de Dopers verbindt is dan ook zeer subjectief bepaald. Cultuur en recht, historie en wetenschap worden door deze radicaal nieuwe mens getranscendeerd. Ze hebben voor hem hun zin verloren. Zonder dat men nu van directe beïnvloeding kan spreken, kan men toch bij de Dopers centrale motieven uit het moderne denken zien fungeren. Momenten uit het moderne positivisme, het neo-marxisme, het existentialisme en pragmatisme. Anderzijds herkent men bepaalde kenmerken van ultra-orthodoxie.

Het on-doperse van de klassieke inzet der Nadere Reformatie

De polemiek van Lutlver en Calvijh met de Dwepers en Dopcis, is hier in ons land onmiddellijk voortgezet. Als eerste kunnen wij noemen Marten Micron, die de degen kruiste met Menno Simonsz., en daarvoor de hulp

van Calvijn had ingeroepeni^. Guy de Brés leverde een zeer uitgebreid geschrift dat in 1565 in Antwerpen werd gepubliceerd: La Racine, Source et Fondement des Anabaptistes ou rebaptisez de nostre temps. Avec tresample refutation des arguments principaux, par lesquels ils ont accoustumé de troubler l'Eglise de nostre Seigneur lesus Christ et séduire les simples. Le tout reduict en trois livres. Dit werk is tot nog toe onvoldoende onderzocht en door de biografen van de Brés ter zijde gelateni'^.

Van Jean Taffini^^ één van de eerste vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie, verscheen in 1589 in Haarlem Instruction contre les erreurs des Anabaptistes ès quatre poinis suivans:1. De l'incarnation de Jesus Christ, vray Dieu et vray homme. 2. Du Baptisme des petits enfans des Crestiens. 3. Du Devoir autorité et puissance du Magistral. 4. Du Jurement ou serment solemnel. Ook uit dit geschift blijkt dat het kernverschil met de Dopers gelegen is in het kerkbegrip. De Reformatie leerde dat de kerk als „corpus permixtum" te rekenen heeft met alle aardse werkelijkheden. De Dopers zien de kerk in eschatologisch perspectief en daarom wordt het hier en nu gerelativeerd.

Prof. Van der Linde merkte van dit boekje op: „Taffin's bestrijding komt niet uit de hoogte tot hen. Zulke polemiek kweekt allicht „farizeërs" en Taffin heeft zijn leven lang „tollenaars' gezocht. Hij heeft deze overspannen lieden, die in feite meer leefden van wijsgerige bespiegelingen dan van religiuze werkelijkheid, willen betuigen, dat het de tragiek is van het geloofsleven, dat het nooit onder het kruis uitkomt. Dat die volmaaktheid, waarvan de Dopers hardop dromen, een fantasie is, die stuk breekt op de harde werkelijkheid. Hij poogde deze mensen, die zo groot waren in eigen schatting (hoewel ze dat zelf voor genade hielden), te doen verstaan, hoc klein de mens, ook en juist de christen is, zodat hij aan dingen als Woord, sacrament, kerk en ambt, waarop de Dopers uit , , geestelijke" hoogte neerzien, juist zo heel veel hebben kan en er niet buiten kan. Zo heeft ook dit strijdgeschrift van Taffin een opbouwende betekenis"'^3-

In 1595 verscheen van Ph. de Marnix, Heere van St. Aldegonde^" Ondersoeckinge ende grondelijcke wederlegginge der geestdrijvische leere, aengaende het geschrevene Woort Godes, in het Oude ende Nieuwe Testament vervatet: mitsgaders oock vande beproevinge der leeren aenden richtsnoer desselven. Waerinne wort gehandelt van Godes geopcnbaerde

Woort, Wat het is. Ende of het selve genoeghsaem is tot de onderwijsinge der salicheyt. Item hoe men het wel verstaen ende schriftmatichlijck uytleggen sal. In dit werk heeft Marnix materiaal gepubliceerd, dat hij al in de zestiger jaren verzameld had.

Marnix heeft het tweede deel van dit werk niet meer persklaar kunnen maken. De synode van Zuid-Holland gaf het manuscript aan Gomarus met het verzoek het voor uitgave klaar te maken. Dit is nooit gebeurd en het handschrift is zoek geraakt. Een gedeelte van de Geestdrijvische Leere is in het Duits en latijn vertaald als een korte handleiding voor de rechte Schriftverklaring. Marnix toont zich in dit geschrift een leerling van Calvijn en Beza, die op waardige wijze de traditie van de klassieke exegetische school van Geneve voortzet.

Er zou nog een hele reeks van anti-doperse geschriften te noemen zijn uit deze tijd. We noemen er nog enkele: van Johannes Gloppenbui^ verscheen Gangraena Theologiae Anabaptisticae ofwel kanker van de doperse theologie. G. Udemans schreef Noodighe Verbeteringhe dat is schriftmatige aenmerkingen op seker boecxken van Francoys de Knuyt, Bisschop der Mennisten tot Ziericzee, Ziericzee 1620. In de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus a Brakel treffen we een hoofdstuk aan Waerschouwende Bestieringe tegen de Piëtisten, Quietisten en diergelijke, afdwalende tot een natuurlijke en geesteloosen Godsdienst, onder de gedaante van Geestelijkheijt. Van een zekercre D. Radaeus is er Naerkte Ontdeckinge van verscheijdene gruwelen, schuylende in den boesem en Schriften der Weder-dooperen. Leyden 1639. Van H. Moded hebben we Grondich bericht, Van de eerste beghinselen der Wederdoopsche Seckten, Middelburg 1603 en van S. Walraven Successio Anabaptistica, Dat is Babel der Wederdopers, Coloniae 1603. In Antwerpen verscheen in 1582 Cort ende Claer Bewys van den Heyligen Doop wat hy eyghentlyck sy ende wien hy toecomt van Gaspar van der Heyden.

Het waren niet alleen predikanten die tegen de Dopers schreven. Ook iemand als Dierick Volckherts Coornhert mengde zich in de strijd met een geschrift Vande beiaarden Doope: Corte ende getrouwe Waerschouwinghe .. . vrundtlick gheschreven 1575. En de dichter loost van Vondel gaf in 1626 te Amsterdam uit Antidotum. Tegen het vergift der Geestdrijvers. Tot verdedigingh van 't beschreven Woord Gods. Bullingers geschriften tegen de Dopers werden hier in ons land nog in 1665 gedrukt.

Vanaf het midden van de 16e eeuw tot diep in de 17e eeuw is er ten onzent een menigte van pamfletten, strijdschriften en polemieken tegen de Dopers gepubliceerd. We krijgen de indruk dat de polemiek door de calvinisten ferventer en intoleranter gevoerd werd dan door Calvijn. Vaak werd het beeld van de tegenstander vertekend. Meestal werden de Dopers, of zoals zij later meestal genoemd werden: de mennisten met de libertijnen en geestdrijvers op één hoop gegooid. Wij hebben er ook geen idee meer

van hoezeer de eenvoudigen in verwarring gebracht werden door de geschriften van doperse en vooral van dweperse zijde met hun fantastische exegesen en meeslepende profetieën. Deze boeken werden inderdaad opgegeten bij de honger naar de waarheid waardoor die tijd werd gekenmerkt. Zo kwam het dat de bestrijding ook zo fel was en ook vaak kleinzielig. Men verloor zich aan beide zijden in spitsvondigheden en haarkloverijen. Maar dat neemt niet weg dat verschillende auteurs hier met kop en schouder boven uitsteken en met name de geschriften van Marnix, Guy de Brés en Jean Taffin blijven de bestudering ten volle waard.

Van Petrus Datheen is geen geschrift tegen de Dopers bekend. Datheen was echter de belangrijkste woordvoerder van reformatorische zijde in het gesprek met de Dopers te Frankenthal in 157121. Dit gesprek werd gearrangeerd door de Keurvorst van de Paltz en duurde 19 dagen. Achtereenvolgens kwamen aan de orde: de Schriftopvatting, de Triniteit, de christologie, de erfzonde, het kerkbegrip, de rechtvaardiging, de opstanding des vleses, het huwelijk, de overheid, de eed, de H. Doop, het H. Avondmaal. Het protocol besloeg 640 bladzijden^z.

Uit de acta van de Synoden blijkt dat er nog vele botsingen geweest zijn tussen de hervormden en de Dopers23. Het blijft nodig en raadzaam om „zoveel mogelick den loop ende wasdom der secten der Wederdooper tho weeren". „Hare biscoppen ende vermaneren . . . lopen uit die eene plaeze in die andere, sowel wtlandische als inlandische"24. Als op de Nationale Synode te Dordrecht 1578 gevraagd wordt: „hoe sal men den toenemenden Wederdooperen te ghemoete gaen? " wordt in de vierde plaats besloten: „men sal oock verscheyden corte ende clare tractaetkens van den hoofdartikelen der wederdoopersche dwalinghen schrijven ende wt laten gaen"25. De synode te Middelburg 1581 wil „maecken een corpus doctrinae tegens alle ketteren, Swcnckfeldianen, libeitinen, dooperen.

papisten, etc. om den eenvoudigen te helpen, ende de leer des evangeliums te verbreyden". In 1599 besluiten de synoden van Noord-en Zuid-Holland dit werk ter hand te nemen. Men wil, dat „de argumenten der Wederdooperen in één boec souden mogen byeenvervact ende met gront der scrift wederleyt worden, tot ondeiAvysinge van den zwacken ... Is geresolveert, dattet selve seer vruchtbaer soude wesen". Aan Arminius wordt opgedragen een dergelijk werk te makeen, maar deze is daar nooit toe gekomen^s.

Klassieke inzet van de Nadere Reformatie niet gehandhaafd

Wanneer we het beeld proberen te overzien vnji de crrste periode van de Reformatie en de Nadere Reformatie in ons land, dan is het opvallend dat er veel meer strijd gevoerd is met de Dopers en Dwepers dan men zou verwachten. Mannen als Marnix en Guy de Bres. hoewel nog geen eigenlijke vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie, trekken Calvijns lijn door, maar wel scherper en harder. In de klassieke periode is de Nadere Reformatie volstrekt ondopers. Dat blijkt niet alleen uit de gevoerde polemiek maar ook daaruit dat Taffin, Teellinck en Udemans, mannen van een bevindelijke gloed, opkwamen voor de plaats en taak van de christen in de kerk, de economie en de politiek. Daarbij treedt bij hen evenals bij Calvijn, verwantschap met de Dopers aan de dag in de nadruk op de tucht en de levensheiliging. Aanvankelijk werd de doperse en labadistische stroming afgewezen evenals de quietistische mystiek van de spinozisten, waarin de eeuwigheid de tijd dooddrukt.

Deze ondoperse klassieke inzet van de Nedere Reformatie heeft zich niet weten te handhaven. In de natijd is er meer en meer sprake van een zekere , .doperse" en spiritualistische inslag. De heiliging van de wereld dreigt tot mijding van de wereld te worden en de grote kerk wordt afgeschreven om te kunnen vluchten in de warmte van de ecclesiola rcgenitorum. Waar de , , doperse" neigingen zich met de scholastiek gaan verbinden, begint een gevaarlijke ontwikkeling. Mystiek en rationalisme gaan een huwelijk aan en geven samen de toon aan. Waar dit zich gaat doorzetten, is er geen sp-ake meer van nadere Reformatie, maar deze ontwikkeling heeft zijn kans gekregen doordat de Nadere Reformatie haar klassieke inzet niet wist

te handhaven. Binnen de Nadere Reformatie echter heeft men, hoe groot soms ook de bekoring was om met De Labadie de dode volkskerk prijs te geven en zich als herborene bij de labadisten uit te leven, het labadisme afgewezen. Tekenend is bijvoorbeeld ook dat het chiliasme geen kans kreeg. Maar de spanning tussen deze wereld en de komende werd steeds meer verzwakt en doperse dualistische neigingen kregen steeds meer ruimte.

Kuyper

Het is een grote sprong van de Nadere Reformatie naar Abraham Kuyper en binnen het kader van ons thema zou men dat ook niet verwachten. Want het is bekend dat Kuyper steeds waarschuwde tegen de doperse mijding, met het bekende voorbeeld van de kerk die als een olievlek op de wateren zou drijven. Men kan Kuypers verbondsleer beschouwen als een protest tegen dop»ers dualisme. Zo achtte Kuyper het piëtisme en individualisme zeer schadelijk vanwege hun dualisme en spiritualisme. Hij ijverde voor kerkelijke organisatie. Hij ijverde voor het koningschap van Christus over heel het leven en een bepaald cultuuroptimisme laat zich niet ontkennen. Hoe kan men nu bij Kuyper van neo-doperse trekken willen spreken?

Prof. van Genderen echter voegde indertijd een stelling toe aan zijn dissertatie over een doperse trek bij Kuyper: , , Bij de discussie over de leer van Kuyper worde niet vergeten, dat hij de doperse richting op een kardinaal punt — de verhouding van geloof en doop — volkomen gelijk geeft (A. Kuyper, E Voto Hl, 15)"27.

Wij stelden dat het kernprobleem van de Dopers ligt in hun leer van de twee werelden, van hun verhouding van schepping en verzoening. Nu komen wij de doperse lijn bij Kuyper op het spoor, wanneer wij niet letten op zijn scheppingsleer, maar op zijn genadebegrip. Dat is , , neodopers"-Bij Kuyper is de eigenlijke genade de algemene genade^s. De particuliere genade is bijkomend. Ook in de wedergeboorte wordt duidelijk dat het principium speciale geënt wordt op het principium naturale. In het hart dat dood is komt door de wedergeboorte nieuw leven. De Heilige Geest brengt het leven in de mens krachtens de schepping (gemene gratie) of door wedergeboorte (bijzondere genade) en brengt dit leven tot bewustwording. De bijzondere genade is medicijn voor de algemene. In de 19e eeuwse biologische denkkader krijgt de wedergeboorte het primaat. De

rechtvaardiging wordt een bewustwordingsproces in de diepte van het hart. De rechtvaardiging dreigt zo haar forensisch karakter te verliezen, wordt niet meer in de prediking afgekondigd, maar dreigt te worden vermystificeerd. Waar de rechtvaardiging moet wijken voor het primaat van de wedergeboorte, wordt de heiliging een evolutie-proces in het horizontale vlak en dit betekent: saecularisering van de heiliging.

In de ekklesiologie komt een „dopers" dualisme tevoorschijn. De kerk, het organisme der wedergeborenen is het eigenlijke mensengeslacht. Men denke aan de beelden van de schelp waarin de parel verborgen zit, de bolster die de pit omhult. Woord en sacrament dienen om de wedergeboorte-kiem en het bewuste leven. Door middel van het teken wordt het bewustzijn verhelderd. De genademiddelen worden niet bepaald door het werk en de belofte van Christus — die zijn uiterlijk — maar door het inwendige werk van de Heilige Geest. Hier kan Kuyper het verwijt van een subjectivistische en „neo-dopcrse" opvatting van de genademiddelen niet ontgaan. Voor de doopvatting betekent dit, dat de subjectiviteit de dragende kracht is voor de waarachtigheid en de integriteit van de Doop. De eigenlijke sacramentele grond voor de Doop is de inwendige genade: de wedergeboorte. Vandaar Kuypters praesumptie van de electie binnen het kader van het verbond.

Zo dragen zijn subjectivistische ecclesiologie, zijn kerk der wedergeborenen, en de uiterlijke tucht neo-doperse, donatische trekken. De kerk als instituut der genademiddelen heeft tot taak, de {X)tentiële genade actueel te maken. De kerk als organisme werkt door in het optreden van individuele gelovigen. Het vrije-kerk-ideaal, de opvatting van de neutraliteit van de staat, de uitholling van de theocratie, wat de moderne saecularisering van de staat in de hand gewerkt heeft, het is alles neo-doperdom.

Kuyper maakt graag gebruik van het schema potentia/actus, maar het gebruik van dit schema betekent tegelijk een scheiding van Woord en Geest. Dit verklaart ten diepste „neo-doperse" en spiritualistische tendenzen in de theologie van Kuyper. In potentia is de wedergeboorte-kiem aanwezig. Dit is een scheppingsgegeven, dank zij de werkzaamheid van de scheppingsmiddelaar. Aan het ontstaan van het leven heeft de H. Geest part noch deel. De H. Geest kan die levenskiem slechts in de tijd realiseren. Maar daarbij heeft het Woord geen enkele taak, wanneer de kiem zich ontplooit en tot bewustzijn wordt gebracht. De kiem is door de Zoon geschapen. De H. Geest moet erover waken. Wij zijn hier ver af van de prachtige formule van Calvijn29 „Christus nos spiritualiter fide vivificat, nempe dum arcanam verbo suo virtutem instillat, ut usque ad mortuas animas penetret".

Het beroep van Kuyper op de reformatoren is ten onrechte. In zijn theologie wordt de reformatorische erfenis omgeduid. Zoals Gunning de ethische Galvijn uit de scholastische Calvijn wilde ontwikkelen, zo wilde het neo-calvinisme een verbeterd calvinisme brengen, maar het kwam daarbij in , , neo-doperse" en spiritualistische wateren terecht. Maar nog eens: men mag dit niet direct op rekening van de 16e.-eeuwse Dopers stellen. Er zijn trouwens ook zeer essentiële verschillen tussen Kuyper en de Dopers. Hun mijding heeft hij zijn leven lang bestreden. Men zal bij Kuyper eerder aan invloed van het 19e eeuwse denkklimaat en met name aan doorwerking van de hegeliaanse filosofie moeten denken. Desalniettemin blijft het merkwaardig dat er een duidelijke „neo-doperse" draad in Kuypers theologie te ontdekken valt.

Het links-radicalismc van dr. G. H. ter Schegget

Dr. G. H. ter Schegget^o is in ons land één van de vertegenwoordigers van de links-radicale theologie. Naast hem is o.m. te noemen dr. W. A. de Pree^i en zij vertegenwoordigen een theologische stroming die getypeerd wordt met namen als Richard ShauU, Harvey Cox, Jürgen Moltmann en Dorothee SöUe, die op hun beurt weer onder invloed staan van Ernst Bloch en Karl Marx. Beperken we ons tot de visie van Ter Schegget.

We dienen voorop te stellen, dat de bewogenheid die in deze maatschappelijk en politiek geëngageerde theologie tot uitdrukking komt, ons met respect moet vervullen. De kerk mag haar oog niet sluiten voor het leed in de wereld. Van de kerk mag allereerst verwacht worden dat zij in ontferming en bewogenheid leeft om de velen die armoede en honger lijden, die bloot staan aan vervolging, terreur en foltering. De kerk heeft voorop te gaan in het zoeken van het Koninl^jk en zijn gerechtigheid. Deze gerechtigheid heeft primair theologische, maar juist daarom ook sociale implicaties. In het politiek messianisme van Ter Schegget echter wordt zowel , d©or de kerk als de wereld als bestaande orde afgeschreven. Voorgestaan wordt een kritische gemeente, een avant-garde van de daad, die in de praktijk de gerechtigheid, de tsedaka beoefent. Deze kritische gemeente verwerpt de kinderdoop omdat deze de oorzaak is van de onmondigheid van de gemeente. De volwassendoop wordt voorgestaan want deze is het bewust toetreden tot de „militia Christi", de mondige gemeente. Het verzet tegen de kinderdoop wordt eveneens gemotiveerd,

omdat deze een voetval zou betekenen voor het „corpus christianum" en een rechtvaardiging van het establishment.

Ter Schegget noemt deze kritische, mondige gemeente graag een „conjuration messianique", die zich offert in de diakonia als partijganger der armen. Deze kritische gemeente vereenzelvigt zich niet met de revolutie als zodanig, maar zij laat wel duidelijk haar solidariteit met de revolutie blijken, want elke revolutie en sociale actie is een stap vooruit naar een rechtvaardiger maatschappij. Elke neutraliteit ten aanzien van de revolutie wordt afgewezen als partij kiezen voor het establishment. De schuld voor de revolutie ligt bij hen die een vreedzame evolutie tegenhouden.

Merkwaardig is dat de Verharmlosung van de revolutie samengaat met pacifisme. De kerk heeft namelijk de theorie van de rechtvaardige oorlog uitgevonden, „bellum iustum", om het bestaande te verdedigen.

De terugtrekkende beweging in de kritische gemeente is bedoeld om de zonde in de structuren uit te bannen. De „conjuration messianique" moet functioneren als een stormram tegen de structuren. Met wet en orde zijn we er niet (dit betekent anarchisme). Wij moeten de verzoening, de tsedaka ernstig nemen. Alle mogelijke revolutionaire bewegingen worden zo geannexeerd voor het koninkrijk der hemelen. Klassenstrijd, polarisatie, conflicten, stakingen zijn noodzakelijke procedures om tot een vernieiiwdè maatschappij te komen. Als de structuien vernieuwd zijn, zijn we in het Rijk van God.

Dit is een gesaeculariseerd chiliasme en resulteert in een onteschatologisering van de geschiedenis. De geschiedenis en de heilsgeschiedenis vloeien ineen. Vooronderstelling van deze natuurlijke theologie is de perfectibiliteit van mens en wereld.

Dit politiek messianisme, dit links-radicalisme draagt onmiskenbaar sterk , > neo-doperse" trekken. Wij hebben deze „verleiding der revolutie" volstrekt af te wijzen^z.

Het rechts-radicalisme van dr. W. Aalders

Tegenover het links-radicalisme van dr. ter Schegget staat het rechtsradicaJisme van dr. W. Aalders^^. Het is frappant, wanneer men beider theologieën met elkaar vergelijkt, dat zij in vele opzichten eikaars spiegelbeeld zijn. Met dit te stellen bedoelen wij allerminst hen over één kam te scheren. Het radicalisme is een complex verschijnsel. Zo was het in de

16e eeuw en zo is het vandaag evenzeer. Het kan ook niet anders want waar men steeds op radicale wijze op bepaalde zijden wijst, wordt men eenzijdig, worden de spanningen verbroken die het geheel bijeen houden en ontstaan er polarisaties.

Dat neemt niet weg dat we links-radicalisme en rechts-radicalisme niet mogen identificeren^* en dat wij ons de verschillen en nuanceringen goed bewust moeten blijven. Maar al zijn Michael Sattler en Pilgram Marp> eck ons sympathieker dan Jan van Leiden, uiteindelijk stoelen zij op één wortel.

Onmiskenbaar dringt zich het spiegelbeeld aan ons op wanneer wij de theologische positie van dr. Aalders en dr. ter Schegget in kaart proberen te brengen. Het eerste wat ons opvalt is de bewogenheid waarmee dr. Aalders theologiseert. Bewogenheid niet om sociale noden, maar om de grote geestelijke nood. Op hartstochtelijke wijze keert dr. Aalders zich tegen allen die het heil politiseren en in vernieuwing van maatschappelijke structuren laten opgaan-Zo spreekt hij over de gruwel der secularisatie en over de doodsnood waarin de kerk zich in onze tijd bevindt. Deze bewogenheid, deze hartstochtelijk persoonlijke betrokkenheid treedt ook aan de dag in een „profetisch" moment, in het peilen van de tijdsomstandigheden, in het duiden van dit tijdsgewricht. Deze bewogenheid dienen we heel duidelijk te honoreren al betekent het tegelijk dat het eigenlijke zich aan iedere analyse onttrekt. De geesten der profeten laten zich altijd maar moeilijk aan de profeten onderwerpen. Bovendien laat zich de vraag stellen of het wel juist is zich een theologisch uitgangspunt door een bepaalde cultuurfase te laten opdringen.

Behalve de bewogenheid, waardoor beiden, dr. Aalders en dr. ter Schegget, zich in hun theologische arbeid gedreven weten, zijn voor het overige hun theologieën eikaars volstrekte tegenpolen. Wordt bij Ter Schegget de secularisatie gezegend, bij dr. Aalders wordt deze volstrekt afgewezen. Trekt bij dr. Ter Schegget de kerk zich terug in een „conjuration messianique", bij dr. Aalders trekt de kerk zich terug in de aristocratie van het kindschap Gods. Wordt bij dr. Ter Schegget de hele wereld geannexeerd voor het koninkrijk, bij dr. Aalders wordt de wereld als totaal verdorven opgegeven. Bij dr. Ter Schegget verdwijnt de eeuwigheid uit het gezicht, terwijl dr. Aalders de indruk wekt dat hij met deze tijd weinig meer weet te beginnen.

In het kritische scheppingsbegrip ligt een onmiskenbare „neo-doperse" trek. Het werk van de H. Geest voert bij dr. Aalders niet tot de herschepping maar tot een „nova crea.tio". „De oude schepping wordt geheel opgeheven. De nieuwe schepping is een daad van Gods souverein welbehagen.

Zij ontspringt uit het innerlijke leven van de Vader en de Zoon en de H. Geest. Zij is niet van beneden maar van Boven. Daarom is deze doorbraak geen proces in de oude schepping maar haar einde. De herschepping is niet de renovatie, de restauratie, de recreatie van de oude wereld. De uiteindelijke vernieuwing is integendeel het absolute moment waarin de Geest het vlees in de dood brengt. Zo alleen wordt de nieuwe schepping geopenbaard die voortkomt uit Gods trinitarische liefde, dat is Zijn wezensliefde"35.

Het is niet juist om dit als „neo-dof> ers" te kwalificeren. Hier is sprake van allerlei filosofische invloed. We denken daarbij o.m. aan Plato en Kierkegaard en de existentie-filosofie. Dat alles ligt verder buiten ons bestek. Prof. Versteeg heeft er in een uitstekend artikel op gewezen dat de opvatting van dr. Aalders over het paulinische begrippenpaar „vlees" en geest" zich exegetisch niet laat rechtvaardigen^s. In het kritische scheppingsbegrip van dr. Aalders komt een depreciatie van de schepping als zodanig tevoorschijn. Bij dr. Ter Schegget gaat via de evolutie of revolutie de schepping over in het koninkrijk. Bij dr. Aalders heeft hel koninkrijk niets met de schepping te maken. In deze volstrekte discontinuïteit verliezen mens en schepping hun identiteit en staat de trouw van God, Die het werk van Zijn handen niet laat varen, op het spel. De gemeente in de navolging van Christus leeft reeds in het nieuwe koninkrijk op distantie van de oude schepping, die zij verder geheel achter zich laat.

Uit Calvijns polemiek met de doperse Radicalen spreekt een geweldige pastorale bewogenheid. Ieder die niet aan de doperse mijding meedeed, bevlekt zich met de wereld. Calvijn fulmineert tegen dit rigorisme. Wat te denken echter als dr. Aalders heel concreet en praktisch stelt dat een christen die ingenieur is bij de hoogovens, of piloot bij een luchtvaartmaatschappij of stuurman op een olietanker, eerder een collaborateur is van de Boze dan dienstbaar aan het koninkrijk? Wat voor wijding en heiligheid is er in het staalverwerkingsproces, in het luchtverkeer voor toerisme of zakenreizen, in de aanvoer van benzine voor de duizenden auto's? zo vraagt hij zich af. „Eigenlijk is dat deze vraag, of een christen zijn geloof, bekering en wedergeboorte nog publieke, openbare, officiële gestalte kan geven. Anders uitgedrukt: of de moderne staat en de moderne samenleving nog gekerstend, geheiligd kunnen worden"^''. Het is duidelijk dat dr. Aalders deze vraag ontkennend beantwoordt.

Het komt mij onjuist voor wanneer nu dr. Aalders Zwingli, Melanchthon en Calvijn als theologen van het establishment kwalificeert, terwijl Luthers theologie een „profetische" allure zou hebben. Hij zegt letterlijk: „Van Zwingli, Melanchthon en Calvijn moet men zeggen, dat zij wat deze vragen betreft, door de geschiedenis achterhaald zijn. Er is geen mogelijkheid van een corpus christianum, van een christelijk samenlevingsverband meer. Wij leven definitief in een nachristelijke wereld met apokalyptische trekken. Dat heeft Luther voorvoeld"38 Deze conclusies zijn al te haastig en laten zich ten aanzien van de Reformatoren niet rechtvaardigen. Calvijn heeft bijv. niet aan het corpus christianum vastgehouden. Eveneens roept de interpretatie van Luther's getuigenis tegen de Turken vragen op39.

Hel is een nodige, maar ook een hachelijke zaak de geesten te beproeven of zij uit God zijn en in het huidige tijdsgewricht demonieën te onderkennen. Maar toch ligt primair de zonde niet in de structuren (d.i. een kritisch scheppingsbegrip) maar in de mens. Terecht stelt Prof. Versteeg dat het zondige niet ligt in een bepaald beroep, maar in het hart van de mens die een bepaald beroep uitoefent. We zullen in het onderkennen van demonieën, van de vervlochtenheid van de zonde in allerlei structuren, voorzichtiger, pastoraler en minder radicaal je werk moeten gaan.

Elke poging om God en het aardse leven met elkaar te verbinden noemc dr. Aalders verloochening en verraad van het alleenrecht van het geloof. De lijn van de aarde en mensheid wordt losgelaten terwille van die van hemel en enkeling^O-Is het exegetisch fundament van de theologie van dr. Aalders ondeugdelijk, het beroep op de Reformatie, met name op de theologie van de jonge Luther lijkt ons eveneens onhoudbaar. Luther heeft in zijn Twee-Rijken-leer voluit de schepping beleden. Ook het Rijk van Gods linkerhand is het Rijk van God^^.

Bij alle begrip en waardering voor de strijd van dr. Aalders tegen de anti-metafysische tendens in de theologie van vandaag, moeten we toch zeggen dat wij ons tot zo'n keuze tussen links-radicalisme en rechts-radica-

lisme niet mogen laten verleiden. Wie zich op de hoogte stelt van de strijd der geesten in de 16e eeuw krijgt er bewondering voor dat de Reformatoren niet in reactie vervielen. God geeft Zijn wereld nog niet op. Zolang Hij er nog is, kunnen wij er ook nog wel blijven. Het is een verzaken van onze roeping42j de vlucht te nemen in een transcendentie die cultuur en samenleving loslaat. God geeft Zijn schepping niet op. De komst van Zijn koninkrijk in Christus heeft reële gevolgen en er gaat nu reeds een brede vernieuwende, heiligende en herscheppende kracht van uit. De onvolkomenheid en de ons aanklevende zonde brengt ons in de meditatio futurae vitae nooit tot resignatie. En we zeggen met Luther: „als ik weet dat morgen de wereld vergaat, plant ik vandaag nog een boom'".


* Bewerking van het referaat, gehouden op de contio van predikanten van de Gereformeerde Bond op 9 januari 1974.

1 The Recovery of the Anabaptist Vision - A Sixtieth Anniversary Tribute to Harold S. Bender, ed. by Guy Hershberger, Scottdale Pa. 1957.

2 Meivin Gingerich, The Christian and Revolution, Scottdale Pa. 1968, W. Nijenhuis. Geloof en Revolutie. Godsdienstige motieven in de Nederlandse-Opstand, Voorburg 1972,

^ Ernst Bloch, Thomas Münzer, Theoloog van de revolutie. Ambo-boeken, Utrecht 1972.

*• Jan (J. M.) Romein, Duur en Verandering in de geschiedenis: Het probleem van de "Omslag" in Historische lijnen en patronen. Een keuze uit de essays, Amsterdam 1971, blz. 586-599.

^ Letterlijk: gelijkmakers. De Levellers vormden een religieuze politieke partij in Engeland in de tijd van Cromwell. Zij stonden een radikaal democratische programma voor.

* Romein, a.w. blz. 596v.

' J. G. Woelderink, Was de Reformatie een vergissing? De doopersche geestesstroming in de reformatietijd, 's-Gravenhage z.j., idem De gevaren der dooper-i sche geestesstroming, 's-Gravenhage 1941.

8 C. Graatland, Wat is dopers? in Wapenveld, 12 (1962-196S) 148-151, 156-157. Graafland wijst erop "dat de doperse beweging een concreet historisch gebeuren is geweest. Het is onjuist om daarmee een bepaalde geestesstroming aan te duiden, die er, historisch althans, niet rechtstreeks mee te maken heeft. De historische grond, waarop de aanduiding "dopers" moet rusten, is dus bijzonder zwak. Het valt dan ook te betreuren, dat deze term zo'n algemene geldigheid heeft gekregen. Ze doet noch aan het doperdom noch aan de huidige situatie van de bedoelde geestesstroming recht", a.w. blz. 149.

» A. A. van Ruler, Theologisch Werk I 168; V 29; VI 74v. In gesprek met Van Ruler, Nijkerk 1969, blz. 27-28, 35-36.

'" A. A. van Ruler, De verhouding van schepping en verlossing (Stud. Generale IV 5.11.1958). Het manuscript werd mij ter inzage gegeven door Mevr. Mr. J. A. van Ruler-Hamelink.

11 Robert Friedmann, The Theologe of Anabaptism, An Interpretation. Studies in Anabaptist en Mennonite History no. 15, Scottdale Pa. 1973.

^ A.W. p.3B.

^* A.w. p. 45.

i* Zie voor deze groepen: W; Balke, Calvijn en de doperse Radikalen. Amsterdam 1973, blz. 2v.

« Van Ruler, Theologisch Werk I 168.

i« Zie Balke, a.w. biz. 205w.

ï^ E. M. Braekman, Guy de Brés et la propagande Anabaptiste, in Annates de la Société du Protestanthme Beige (4e série) 1952, p. 14-31.

^' C. Boer, Hofpredikers van Prins Willem van Oranje. Jean Taffin en Pierre Loyseleur de Villiers, 's-Gravenhage 1952.

1» S. van der Linde, Jean Taffin, in: De Waarheidsvriend XLI11/16, 24.5.1955.

*" J. J. van Toorenenbergen, Philips van Marnix van St. Aldegonde. Godsdienstige en kerkelijke geschriften, tweede deel, 's-Gravenhage 1873.

" Th. Ruys, Petrus Dathenus, Utrecht 1919, biz. 96 vv.; A. W. Bronsveld, Gesprek met de Doopsgezinden te Frankendaal in den jare 1571. Serie: Voor driehonderd jaren. Harderwijk 1871; Heinold Fast, Die Tauferbewegung im Lichte des Frankenthaler Gespraches 1571 in Mennonitische Geschichtsbldttcr 30 (1973) 7-21.

^ Gaspar van der Heyden, Protocol dat is de gansche handelinge des gesprecks te Frankenthal inder Cuervorstelicker Paltz, met dien welcke men Wederdoopers noemt, 1571. Gaspar van der Heyden, in die tijd predikant te Frankenthal, behoorde niet tot de colloquenten. Hij verzorgde de Nederlandse vertaling van het oorspronkelijke Duitse protocol; cf. M. F. van Lennep, Gaspar van der Heyden 1530-1586, Amsterdam, 1884, blz. 86 w.

23 F. S. Knipscheer, De Nederlandse gereformeerde syrtoden tegenover de Doopsgezinden (1563-1620), in: Doopsgezinde Bijdragen 50 (1910) blz. 1-40; 51 (1911) blz. 17-49. Zie ook: J. H. Wessel, De leerstellige Strijd tusschen Nederlandsche Gereformeerden en Doopsgezinden in de zestiende eeuw, Assen 1945.

»* Knipscheer, D. B. 50 (1910) blz. 10.

'"' F. L. Rutgers, Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw, 's-Gravenhage 1889, blz. 269.

Knipscheer, a.w. biz. 27 w. Merkwaardig is de conclusie waarmee Knipscheer zijn artikelen besluit 51 (1911 49) "Toch bedenke men, dat, al waren de Gereformeerden vooral tegenover de afwijkenden en "scheurmakers", zooals zij hen noemden, niet vriendelijk en voor ons ook niet aanstonds innemend, zij een grootsch werk hebben verricht in het belang der Hervorming. Zij hebben de geheele oude Roomsche Kerk gezuiverd en zich in hare plaats gesteld. Het uiterlijke voordeel, dat zij daarbij hadden, bracht vele bezwaren met zich. Wie hen nader leert kennen, kan hen ook bewonderen. En zijne bewondering behoudt de overhand".

Witsius, diss. R. U. Utrecht, 's-Gra-Stelling 13 van J. van Genderen, Herman venhage 1953.

zie voor het volgende vooral: A. A. van Ruler, Kuypers idee eener christelijke cultuur, Nijkerk 1940; W. H. Velema, De leer van de Heilige Geest bij Abraham Kuyper, 's-Gravenhage 1957.

Calvini Opera 45.239 (comm. Luc. 7.14); cf. S. van de Linde, De leer van de Heilige Geest bij Calvijn, Wageningen 1943, blz. 73vv.

^•^ G. H. ter Schegget, Het beroep op de stad der toekomst. Ethiek van de revolutie, Haarlem 1970; idem, Partijgangers der armen. Avantgarde van Gods revolutie, Baarn 1971; idem, Het geheim van de mens..., Baarn 1972; idem, Klassenstrijd en staking. Een theologische motivering, Baarn 1973.

••1 W. A. de Pree, Maatschappijkritiek en theologiekritiek, een onderzoek naar hun onderlinge samenhang. Assen 1971.

Kam­ Zie het uitstekende werk van dr. G. de Ru, De Verleiding der Revolutie, pen 1974 (SerieTAeo/ogie en Gemeente no. 8)

W. Aalders, In verzet tegen de tijd. Een protest tegen de verwereldlijking van God en de vergoddelijking van de wereld; -idem. Schepping of' geschiedenis. Over de tegenstelling tussen christelijke hoop en het moderne vooruitgangsgeloof; idem, Burger van twee werelden; idem, Luther, de derde Elia.

Zie Helga Grebing, Linksradikalismus gleich Rechtsradikalismus. Eine falsche Gleichung, Stuttgart 1971. Zoals uit de ondertitel blijkt komt de sociologe Grebing op tegen de 'Anspruch der Mitte', die links en rechts over één kam scheert.

3ö Burger van twee werelden, blz. 56.

38 J. P. Versteeg, Burger van twee werelden, in het oktobernummer (1973) van Beweging. Orgaan van de vereniging voor Calvinistische wijsbegeerte. Prof. Versteeg bespreekt hier het boek van dr. Aalders Burger van twee werelden en noemt het achtereenvolgens: een bewogen boek; een teleurstellend boek en een belangrijk boek.

37 Aalders, Burger van twee werelden, blz. 173.

38 A.W., blz. 174.

39 A.W., blz. 174-178. Vgl W. J Kooiman, Luther's getuigenis in de oorlog tegen de Turken. Een hoofdstuk uit zijn leer der twee rijken, Amsterdam z.j.

40 H. Berkhof, Christelijk Geloof. Een inleiding tot de geloofsleer, Nijkerk 1973, blz. 549.

•1 „Luthers Zwei-Reiche-Lehre gibt uns eine unentrinnbare Weltveiantwortung und eine grosze Freiheit, ihr nach unseren Kraften und unserer Einsicht nachzukommen... Das beides meinte Luther, wenn er unseren Auftrag zusammenfaszte und damit jeden Dualisraus abwies: «Dasz du zugleich Gottes Reich und der Welt Reich genug tuest», aldus Heinrich Bornkafflm, Der Christ und die Zwei Reiche in Luther. Zeitschrift der Luther-Gesellschaft (1972), S. 109. Vgl..Gerhard Sauter, Harald Diem, Hermann Diem, Johannes Haun, Zur Zwei-Reiche-Lehre Luthers, München 1973. Zie ook: W. H. Velema, Christen zijn in deze zvere/d. Kampen . 1974: „Ik geloof dat Aalders hier Luther geheel onjuist interpreteert. Het wereldrijk is bij Luther niet gelijk aan het satansrijk. Juist niet. Dan valt het karakteristieke van Luthers tweerijkenleer weg", blz. 17. ...

C. C. G. Visser, Luther en het beroep, .\msterdam z.j.; W. J. Aalders, Roeping en Beroep bij Calvijn, Amsterdam 1943. De vocatio-gedachte bij de Reformatoren vertoont een enorme spankracht. Deze omspant het leven in de tijd en in de eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1974

Theologia Reformata | 76 Pagina's

DOPERS RADICALISME IN HISTORISCH PERSPECTIEF*

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1974

Theologia Reformata | 76 Pagina's