Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van boeken tot Schrift (1)

Wanneer en hoe heeft de bundeling van de 39 geschriften die wij kennen als het Oude Testament haar beslag gekregen? Wie hebben dat gedaan? En is er iets over te zeggen hoe deze geschriften erkenning hebben gekregen als Heilige Schrift, bekleed met Goddelijk gezag, met de majesteit van het 'Zo spreekt de Heere'?

Moeilijke vragen. Ze zouden ook gesteld kunnen worden ten aanzien van het Nieuwe Testament, maar wij willen ons nu tot het Oude beperken.

Oud-Israël heeft veel meer boeken gekend. Van vele boeken te maken is geen einde, verzuchtte de Prediker (12:12). Verreweg de meeste daarvan zijn niet bewaard gebleven. In de Schrift worden meermalen boeken genoemd die wij niet meer kennen. Zo wordt in Num. 21:14 iets aangehaald uit een geschrift dat het Boek van de oorlogen des HEEREN heette. In Joz. 10:13 en in 2 Sam. 1:18 is sprake van het Boek des oprechten. Van verschillende profeten zijn kortere of langere tijd boeken bewaard gebleven. Zij waren nog bekend aan de schrijvers van 1 en 2 Kronieken. Dezen verwijzen immers naar boeken van Nathan, Gad, Ahia, Iddo of Jedi, Semaja, Jehu, de zoon van Hanani en Hosai (1 Kron. 29:29. 2 Kron. 9:29; 12:15; 13:22; 20:34; 33:19, kanttek.). Maar geen van deze geschriften van knechten Gods zijn opgenomen in de canon van het Oude Testament. Zij zijn verloren gegaan.

Andere boeken van oud-Israël zijn wel bewaard gebleven, zoals de boeken der Makkabeeën, het gebed van Manasse, Jezus Sirach, het boek der Wijsheid en andere meer. Die staan bekend als de apocriefe boeken, waarvan onze geloofsbelijdenis zegt (artikel 6): 'Dewelke de Kerk wel lezen kan, en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zoveel als zij overeenkomen met de canonieke boeken; maar zij hebben zulk een kracht en vermogen niet, dat men door enig getuigenis van deze enig stuk des geloofs of der Christelijke religie zou kunnen bevestigen.' De schrijvers zijn misschien wel verlicht geweest, maar niet door Gods Geest geïnspireerd. Hun werk is feilbaar mensenwerk, en er staan ook inderdaad verkeerde dingen in.

Wij lezen van Salomo in 1 Kon. 4:32 dat hij drieduizend spreuken heeft gesproken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. De boeken Spreuken en Prediker bevatten lang geen drieduizend spreuken, terwijl van die 1005 liederen maar een enkele in de Bijbel is gekomen. De vraag is wel gesteld: at zou de kerk doen, wanneer er bij opgravingen nog eens een aantal van die verloren geraakte spreuken en liederen aan het licht zouden komen? Dat zou geweldig zijn. Salomo wiens wijsheid in de Schrift zo geprezen is. Met geen goud te betalen. Wat zouden die geschriften stof tot meditatie geven!

Maar al zou het zeker zijn, dat zij echt van Salomo waren, zij zouden nooit dezelfde autoriteit kunnen krijgen als de canonieke boeken van het Woord van God. Zij zouden nooit door de kerk erkend kunnen worden als geschreven door de ingeving des Heiligen Geestes. Zij zouden nooit deel kunnen gaan uitmaken van de Heilige Schrift. Zij zouden voor ons wel gezag hebben als afkomstig van de wijze Salomo, maar niet meer dan boeken van andere begenadigde leraars van Gods kerk.

Wie heeft er nu dat onderscheid gemaakt? Wie heeft deze 39 en 27 geschriften uitgekozen om samen het onfeilbare Woord van God in het Oude en Nieuwe Testament te vormen?

Ons eerste antwoord luidt: Dat heeft de Heere Zelf gedaan. Hij heeft, om het in de woorden van artikel 3 van onze geloofsbelijdenis te zeggen, 'door een bijzondere zorg, die Hij voor ons en onze zaligheid draagt, Zijn knechten de profeten en apostelen geboden, Zijn geopenbaarde woord bij geschrift te stellen'. Hij heeft onder diezelfde bijzondere zorg het alzo bestierd, dat deze 39 apart gezet zijn van alle andere Hebreeuwse literatuur, als zijnde het geïnspireerde Woord van God in het Oude Testament. Dat is het eerste antwoord. Dan is vervolgens de vraag: Is het ook bekend, wanneer dat is gebeurd, en welke mensen Hij daarvoor heeft gebruikt. Dat vraagt historisch onderzoek.

Vroeger werd vrij algemeen aangenomen, dat het bijeenbrengen van deze 39 boeken zou zijn geschied onder de leiding van Ezra, de priester-schriftgeleerde. De Schrift spreekt daar zo direct niet van. Overigens zou dat goed mogelijk kunnen zijn geweest, ware het niet dat bij het leven van Ezra nog niet alle boeken van het Oude Testament waren voltooid. Zo is het wel zeker dat het boek Maleachi pas later tot stand is gekomen. Ezra kan in de verzamelarbeid wel een belangrijk aandeel hebben gehad, maar de canon van het Oude Testament kan onmogelijk onder Ezra tot een afsluiting zijn gekomen.

Een mededeling aangaande arbeid van Nehemia van deze aard vinden wij in een der apocriefen, en wel het tweede boek der Makkabeeën, het tweede hoofdstuk. Nadat daar enkele zaken betreffende de tempeldienst aangehaald zijn van Jeremia, Mozes en Salomo lezen we: En deze zelfde dingen worden verhaald in die schriften en in de aantekeningen van Nehemia; en hoe hij een bibliotheek aanleggende, bijeen heeft vergaderd de schriften van de koningen en profeten, en de schriften van David en de brieven der koningen aangaande de heilige geschenken' (2 Makk. 2:13). Wij menen dit zo te mogen zien, dat hier gezegd wordt dat Nehemia aan het verzamelen van de boeken der Heilige Schrift heeft meegewerkt, maar dat ook onder hem de canon van het Oude Testament nog niet is afgesloten.

Misschien zal iemand het vreemd vinden, dat er zo van menselijke verzamelarbeid gesproken wordt in de geschiedenis van de totstandkoming van de Heilige Schrift, maar we lezen daar ook van in Spr. 25:1. Daar begint een nieuw gedeelte van het Spreukenboek met de woorden: Dit zijn ook spreuken van Salomo, die de mannen van Hizkia de koning van Juda uitgeschreven hebben.' Die mannen van Hizkia hebben dus eeuwen na Salomo's leven nog meer spreuken van hem verzameld en uitgeschreven. Het spreekt vanzelf dat zij dit onder de bijzondere leiding des Geestes gedaan hebben. De kanttekening zegt van hen: ersta wijzen of profeten die geleefd hebben ten tijde van de koning Hizkia, en wie hij dit werk gelast heeft, hetwelk zij door ingeving des Heiligen Geestes volbracht hebben.

Van belang is ook, hoe 2 Makkabeeën 2 verder gaat in de volgende verzen 14 en 15: 'Desgelijks heeft ook Judas al de dingen die door de oorlog welke ons aangedaan was, vervallen waren, bijeenvergaderd; en die zijn bij ons. Indien gij ze nodig hebt, zendt lieden aan ons die ze u mogen brengen.’

Met Judas is hier Judas de Makkabeeër bedoeld. De oorlog waarvan hier sprake is, is de grote opstand der Joden tegen de Syrische koning Antiochus Epifanes in 167 – 163 voor Christus. Deze verzen zullen we dan zo hebben te zien, dat Judas hetzelfde ('desgelijks') heeft gedaan als Nehemia. Hij heeft de geschriften die Nehemia had verzameld, opnieuw bijeenvergaderd, nadat ze in de oorlog vervallen waren. 'En die zijn bij ons.' De verzameling was dus bekend.

Nu zijn de eerste twee hoofdstukken van 2 Makkabeeën een brief van de Joden in Jeruzalem en Judea aan de Joden in Egypte, waarin zij hen aansporen om het feest van de vernieuwing des tempels te vieren. Zie van dit feest Joh. 10:22. In de kanttekening op deze tekst wordt gezegd dat dit feest door de genoemde Judas was ingesteld ter gedachtenis van de vernieuwing van het altaar en de reiniging van de tempel in het jaar 164 voor Christus na de gruwelijke ontreiniging door koning Antiochus. Het diende tegelijk ook tot herdenking van de tempelwijdingen onder Salomo en Zerubbabel.

Dit feest, zo wordt in dit schrijven aan de Joden in Egypte betoogd, is gegrond op de Schriften; Judas heeft deze nadat ze door de oorlog vervallen waren, weer bijeenvergaderd; en die zijn bij ons. Indien gij ze nodig hebt, zendt lieden aan ons, die ze u mogen brengen.

Er is kennelijk sprake van een verzameling heilige schriften die in Jeruzalem gezag heeft. Maar blijkbaar zijn de Joden van Jeruzalem er niet zeker van dat hun broeders in Egypte deze bundel ook hebben. Ze zijn gaarne bereid een afschrift aan ze af te staan.

Dit is geschreven in het jaar 188, volgens 2 Makk. 1:10. Dat is van de Seleucidenjaartelling en komt overeen met het jaar 124 voor Christus.

Maar hoe de omvang van deze verzameling is geweest, wordt uit deze korte mededeling niet duidelijk. Waren het toen al 39 boeken? Daarop hopen we de volgende keer in te gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's