Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rust alleen in Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rust alleen in Christus

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het probleem is verwekt door een uitspraak van Dr. A. Comrie in een preek uit zijn boek: Verhandeling van enige Eigenschappen des zaligmakenden Geloofs". Deze preek handelt over de woorden: Wie gelooft, die zal niet haasten" (Jesaja 28 : 16}.

Daarin stootte onze lezer op de volgende uitspraak van Comrie: „Die geloven zijn dezulken, die ondervonden hebben of nog ondervinden, dat Jezus Christus, eer zij Hem omhelzen konden, Zich aan hen overgaf, zoals Hij is. Dit is nu het onderscheid vooral in de geloofsoefcning. Die nabij komen vinden wel uitgangen van hun hart tot Jezus, maar nooit Worden zij gewaar op hun werkzaamheid, dat Jezus zich openbaart en zich aan hen overgeeft. Maar die geloven weten bij bevinding, dat de ontdekking van Jezus in zijn bereidwilligheid in de orde der natuur hun geloofsdaden voorafgaat".

Van deze woorden verklaart nu de vraagsteller: Dit begrijp ik niet zo goed. Kan dan iemand, zonder het ware geloof, een begeerte hebben om Jezus, om een Zaligmaker te kennen. Ik meende, dat wij, die nog zonder genade leven, (misschien niet openlijk) met Pilatus zeggen: Wat zal ik dan doen met Jezus, die genaamd wordt Christus? " (Matth. 27 : 22). En als een zondaar door het geloof waarde in Jezus gaat zien, is het zo, dat de Heere zich tegelijk openbaart en zich aan hém overgeeft"

Tot zover de briefschrijver. Helemaal duidelijk is mij zijn bezwaar niet. Achter de laatste zin staat geen vraagteken. Toch is de zinsbouw (is het dan zo) zodanig, dat men aan een vraag wil denken. Ik

neem, vanwege het ontbreken van een vraagteken, aan, dat de schrijver het zo wil stellen, dat verlangen naar Jezus en omhelzen van Jezus ongeveer samen vallen of is het toch een vraag? Wat echter ook het gevoelen van onze lezer moge zijn, de zaak is waard om er aandacht aan te geven.

Comrie stelt duidelijk, dat er mensen zijn, die in hun hart uitgangen naar Jezus hebben, zonder dat het ware leven in hun hart is. De vraagsteller betwijfelt dit. Hij vraagt: Kan iemand, zonder het ware geloof een begeerte hebben om Jezus te kennen? " Ik meen van van wel. Het wordt mischien te veel vergeten hoe ver het komen kan in de godsdienstige beleving, zonder dat het tot de ware bekering komt of tot het ware geloof, dat Christus metterdaad omhelst. De Heere Jezus sprak al van hen, die het woord met vreugde ontvangen.

Wat is dat anders dan geloven? „Doch het heeft geen wortel in zichzelf, maar is voor een tijd". Allerlei wereldse of persoonlijke dingen houden zulk een mens toch van de totale overgave af. Dit „tijdgeloof" nu kan ver gaan. Het gaat soms verder dan ware gelovigen ooit komen. Ten eerste kan het wezen, dat er een grote omkeer in iemands leven is. Deze mens ziet, dat hij een verloren mens is, wanneer er in zijn leven geen verbetering komt. Hij wordt overtuigd van zonde en oordeel. Zijn geweten klaagt hem aan. De rust is hem opgezegd. Om die rust terug te krijgen verlaat hij zijn boze wegen en meent hierdoor heel wat te zijn. Bunyan schrijft: „Mijn naburen stonden versteld over deze mijn grote bekering van overlopende heiligschennis tot iets gelijk een zedig leven; en waarlijk, dat mochten ze ook wel! Want deze mijn bekering was zo groot als die van Tom van Bethelehem om een nuchter man te worden. Nu, daarom begonnen zij mij te loven en te prijzen en wèl van mij te spreken, beide in mijn gezicht en achter mijn rug. Nu was ik, naar zij zeiden, een godzalig man geworden; nu was ik een recht eerwaardkj man geworden. Maar o, toen ik te weten kwam, dat zo hun woorden en gedachten over mij waren: toen behaagde dat mij machtig wèl! Want, ofschoon ik toen niets was dan een arme geblankette huichelaar, voldeed het me, dat over mij gesproken werd als een waarlijk godzalige. Ik was trots op mijn godzaligheid; en inderdaad, al wat ik deed verrichtte ik, hetzij om gezien, hetzij om geprezen te worden door de mensen, en daarin volhardde ik gedurende twaalf maanden of langer."

Bunyan vertelt dan verder hoeveel moeite hij had met allerlei vermaken b.v. met dansen. Het duurde een vol jaar eer hij er mee ophield, maar door al zulke verbeteringen werd hij zo tevreden over zichzelf, dat hij dacht dat geen man in Engeland Gode meer behagen kon dan hij.

Het blijft echter niet bij het nalaten van grove zonden. Zulk een mens gaat ook over tot het doen van vele godsdienstige werken. Hij bidt en hij zoekt kennis van de beginselen van godsdienst, hij onderhoudt nauwkeurig de dag des Heeren, hij doet vele dingen en hoort de preken graag. In die weg krijgt hij toegang tot de bijeenkomsten der godzaligen. Hij wordt aangemerkt als een veranderd man, hij kan een gebed doen, hij kan praten over ondervindingen en velen hebben goede gedachten van hem.

Op deze trap blijven velen staan. Zij blijven heel hun verdere leven bekeerde mensen, die op hun verandering en godsdienstige werken en ondervindingen bouwen.

Maar anderen komen verder. Comrie meent, dat velen, die nooit zalig worden, begeerten schijnen te hebben naar Jezus.

Hij ziet echter wel een verschil met de ware gelovigen. Ten eerste in de oorsprong.

De begeerten naar Jezus van de tijdgelovigen ontstaan uit de algemene overtuiging des Geestes, maar de begeerten van de uitverkorenen zijn uit het bijzondere werk des Geestes. Alles wat de Geest de uitverkorenen doet, doet Hij uit kracht van wat Christus voor hen verworven heeft.

Daar hoort dus ook onder het brengen op de weg, die tot Christus leidt en alles wat er nodig is om tot de zaligheid te brengen. Voorts ziet Comrie het volgende verschil. Hoe sterk de begeerten in de tijdgelovigen ook zijn mogen, hun ziel begeert nooit Jezus Christus zelf, nooit zijn Persoon, maar iets van Christus. Als zij de angst kwijt zijn, hebben ze Jezus niet nodig. Comrie licht dit toe met het volgende voorbeeld.

„Evengelijk het met een zieke is, die begeert de medicijnmeester, hij is blijde als hij van die hoort, maar het is alleen om genezen te worden, niet uit een innige liefde tot de persoon des medicijnmeesters.

Maar hier is het heel anders gelegen met de kleinsten in de genade; hun begeerte is op Jezus' Persoon zelf gevestigd, en de goederen van Hem willen zij alleen hebben uit kracht van vereniging met de Persoon. Als men een kleingelovige, een gekrookt rietje vragen wou: Zoudt gij niet tevreden zijn als het geweten u zo niet kwelde, en dat gij vrede hadt? dan zou hij, zonder zich veel te bedenken antwoorden: och vrede! zonder deel aan die lieve Jezus zelf te hebben, ben ik niets, en al mijn kommer is, dat ik mij vrede zou toeëigenen, eer ik waarlijk met Jezus verenigd ben. Daarom bid ik God. dat ik nooit rust mag hebben dan door wezenlijk aangrijpen van Jezus' Persoon".

Dan is er nog een verschil: de tijd-of schijngelovigen worden door hun begeerten voldaan. Zij strekken hun tot gronden, waarop zij buiten Jezus rusten. Maar de begeerten van de uitverkorenen werken omgekeerd — zij kunnen het met hun begeerten helemaal niet doen.

Petrus Immens gaat nog een stapje verder, wat tijd-of schijngelovigen betreft. Hij schrijft: „Is de eigenlijke daad van het geloof het toevlucht nemen tot en het aannemen van Christus, hier kan een schijngelovige door het licht van de waarheid, dat in hem ontstoken is, al ver komen. Hij gelooft, dat hij een zondaar is en dat hij door Christus alleen moet gerechtvaardigd worden voor God. Wat doet hij? Wordt hij eens overtuigd en ziet hij Gods rechtvaardigheid en heiligheid dan loopt en vliedt hij tot Christus. Hij neemt Hem aan om door Hem gerechtvaardigd te worden, opdat hij voor God zou kunnen bestaan; en daardoor stilt hij zijn ontroerde consciëntie. Maar verder bekommert hij er zich weinig over om het beeld van Jezus in heiligmaking gelijk te zijn".

Ik hoop met het bovenstaande duidelijk gemaakt te hebben, dat er een begeerte naar Jezus kan zijn, zonder het ware geloof.

Maar nu die andere zin, die luidde: „En als een zondaar, door het geloof, waarde in Jezus gaat zien, is het dan zo dat de Heere zich tegelijk openbaart en Zich aan hen overgeeft? " Ik heb er maar een vraagteken achter gezet. Naar mijn bescheiding mening is het niet zo, Daar kan een hele tijd tussen in liggen.

Bunyan vertelt er van in de bekeringsgeschiedenis van Hoop, De laatste is door Getrouw op Christus gewezen. Deze heeft hem gezegd, dat Hoop genodigd was. Hij leerde hem ook de Vader te bidden of het Hem behagen mocht de Zoon in hem te openbaren. Getrouw zei: „Ga tot God, dan zult gij Hem zien zitten op een troon, waar Hij het ganse jaar zetelt om zondaren te vergeven en om genade te bewijzen aan allen, die tot Hem komen."

Getrouw spelde hem zelfs de woorden voor. Hij moest in deze geest bidden: „O God, wees mij zondaar genadig! Geef mij, dat ik Jezus Christus mag kennen en in Hem geloven, want ik gevoel, dat ik zonder het geloof in zijn gerechtigheid, eeuwig verloren ga. Heere, ik heb gehoord, dat gij een barmhartig God zijt en dat gij gewild hebt, dat uw Zoon Jezus Christus de Zaligmaker der wereld zou zijn, ja, dat Gij zelfs bereid zijt Hem te schenken aan een zo arme zondaar, als ik ben. Heere, ik ken mijn zonden. Laat uw gerechtigheid mijn deel zijn en verheerlijk Gij Uw genade in de verlossing van mijn ziel, door Jezus Christus Uw lieve Zoon".

Hoop heeft daarna heel wat gebeden, maar de Vader heeft de Zoon niet in hem geopenbaard. Hij wist tenslotte niet meer, wat hij doen zou. Wel honderdmaal gevoelde hij de verzoeking om met bidden op te houden. Toch bleef hij doorgaan, hij kon niet anders. Hij geloofde immers vast, dat er buiten de gerechtigheid van Christus niets in de wereld was, dat hem behouden kon. Bovendien putte hij moed uit Habakuk 2 : 3: Zo Hij vertoeft, verbeidt Hem, want Hij zal gewisselijk komen. Hij zal niet achterblijven."

Een ander voorbeeld. Iemand vertelde, dat hij vele dagen en nachten getobd heeft, omdat er een Jezus-behoefte in zijn hart gekomen was. Maar hij kon die Jezus niet vinden. Hij leerde zich kennen als een blinde in de weg Gods. Hij kreeg eens een tekst, maar alles bleef gesloten, totdat het God behaagde licht te geven. Van Zacheüs lezen we ook, dat hij eerst een begeerte had om Jezus te zien: hij zocht te zien, wie Jezus was. Hij had wel van Je

zus gehoord, maar had Hem blijkbaar nog nooit gezien. De vorm van het werkwoord zoals dat in de grondtekst voorkomt wijst er op, dat hij aanhoudt en telkens weer geprobeerd had Jezus te zien: nu eens hier, dan eens daar, nu eens op deze dan weer op die wijze. Dat is hem niet direct, maar pas uiteindelijk gelukt.

Er ligt altijd enige tijd tussen de tijd van het beginnende verlangen naar Jezus en de tijd der verzadiging.

Comrie doet dit in de bovenvermelde preek trouwens duidelijk uitkomen. Hij gaat daarin na wie het zijn, die geloven, a. Dat zijn mensen, die bevindelijk hun algehele ellende hebben leren kennen, door de werking van Gods Heilige Geest. Zij bevinden zich vol zonden, walgelijk en stinkende voor God. Zij schamen zich. Daardoor zijn ze een gepast voorwerp voor Jezus.

b. Dat zijn mensen, die bevindelijk overreed zijn van hun onmacht om zichzelf uit de ellende te helpen. Niets hebben zij, dat Gods toorn kan blussen.

c. Die geloven zijn dezulken, die enige ware, zaligmakende kennis hebben ontvangen van de weg der zaligheid, die in Jezus Christus is. De Heilige Geest heeft hen door de prediking onderwezen van het Verbond der Genade, waarin de zonden der uitverkorenen op Jezus zijn gelegd en van het lijden en sterven van de Borg. Hierdoor kan God nu barmhartigheid aan een verdoemelijk zondaar bewijzen, zodat toch zijn gerechtigheid verheerlijkt wordt.

d. Die geloven zijn dezulken, die uit 's harten grond hongeren en dorsten naar de zalige gemeenschap en zeer nauwe vereniging met Christus.

e. Die geloven zijn dezulken, op wier hart het aanbod van Jezus voor hen in het bijzonder gebracht wordt, zodat de Heilige Geest hen doet zien, dat Jezus niet alleen anderen tot zijn zalige gemeenschap roept, maar ook hen in 't bijzonder, alsof hun naam in de Bijbel geschreven stond.

f. Die geloven zijn dezulken, wier zwarigheden wegens hun onwaardigheid, schuldigheid en jammerlijke ellendigheid opgelost worden door de Heilige Geest, die hun leert, dat Jezus juist die wil hebben, die in alle opzichten onwaardig zijn: rije genade wordt daar het meest verheerlijkt, waar de zonden overvloedig zijn geweest (Romeinen 5 : 20).

g. Die geloven stemmen met hun ganse hart het getuigenis, dat God van zijn Zoon geeft, toe, met liefde, hoogachting en innerlijke aandoening van hun gehele ziel. Wat een blijde tijding.

h. Die geloven zijn dezulken, die op de dag van Gods heirkracht zeer bereidwillig naar Jezus Christus uitgaan, met innerlijke liefde en er hoogachting voor zijn persoon en een innige begeerte om zijn eigendom te zijn voor tijd en eeuwigheid.

Nu komt de omhelzing van Christus, maar dat kan pas als de Heere Jezus zich aan de werkzame Jezus-zoekers overgeeft. De werkzaamheden worden, als het goed is, door Christus beantwoord. Eerst is er het zoeken, dan de openbaring, waar Hoop zo mooi van vertelt en dan het omhelzen van Christus.

j. Die geloven zijn dus dezulken, die opdat ontdekken van Jezus van Zich aan hun ziel in zijn bereidwilligheid, zich aan Jezus volkomen overgeven, opdat Hij hun verzoening mag zijn bij de Vader, en hen brengen mag tot gehoorzaamheid.

k. Die geloven zijn dezulken, die door hun overgave zich zeer nauw verenigen met de Persoon van Jezus zelf. In al het gezegde zagen we. dat het de ziel van een oprechte niet alleen te doen is om wat van Jezus te ondervinden en te genieten. maar, dat het hun om de Persoon zelf te doen is. En dus is het, dat zij zich nu vooral met de Persoon verenigen, wetende dat het deel en gemeenschap hebben aan de goederen hieruit voortvloeit.

1. In gelovigen is Jezus Christus het beginsel van alles wat zij doen. Hij is in hen en zij zijn door het geloof in Hem en zo ontvangen zij alles uit Hem gelijk de rank alles uit de wijnstok ontvangt.

m. Die geloven wentelen hun ganse weg op deze Immanuël en vertrouwen op Hem, dat Hij voleindigen zal. wat zijn hand begon.

Ik hoop. dat niemand van mijn lezers geheel vreemdeling is aan deze kenmerken des geloofs. En wanneer zij een Jezusbehoefte hebben, dat zij het dan niet met die behoefte of met die begeerten of met de werkzaamheden doen kunnen. Sommigen blijven heel hun leven in zichzelf. Zij hebben begeerten, maar het blijft daar bij. En dan blijven ze rusten op de begeerten en werkzaamheden, zonder dat zij Christus ontvangen en omhelsd hebben. Ik breng hen het woord van Comrie in herinnering: „Mijn geliefden, ik geloof wel, dat begeren, hongeren en dorsten naar Jezus, de allereerste beginselen van het geloof zijn. maar waar deze begeerten in waarheid bevonden worden, stelt de mens ze niet tot een grond om er op te rusten, maar hij wordt er hoe langer, hoe armer door. Hij moet tot Jezus zelf kunnen komen en Hem omhelzen voor tijd en eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Rust alleen in Christus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1965

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's