Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedachten over beeldende vorming (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedachten over beeldende vorming (3)

Bezinning

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In dit derde artikel zal ingegaan worden op de onderwijsorganisatie, de leer- en hulpmiddelen die we gebruiken kunnen bij de lessen beeldende vorming en de wijze van evaluatie. Ten slotte zal in een enkel lesvoorbeeld een poging gedaan worden het een en ander te concretiseren vanuit de praktijk.

De onderwijsorganisatie

Fasering

We kunnen globaal de volgende fasen onderschelden in de uitvoering van de les? en: 1. de initiatie-fase: dit is de fase waarin het leerproces op gang gebracht wordt;

2. de exploratiefase: dit is de fase waarin de probleemstelling aangegeven wordt; 3. de objectiverings-fase: dit is de fase waarin de oplossing gerealiseerd wordt in beelden; 4. de integratie-fase: dit is de fase waarin door de leerling het geleerde in een groter verband wordt geplaatst.

1. De initiatie-fase

Bij het op gang brengen van het leerproces kunnen we aangeven wat de docent doet, wat de leerlingen doen en wat gezamenlijk gedaan wordt.

docent leerlingen a. docent vertelt, beschrijft het de leerlingen krijgen een week de tijd om ond./thema, zonder dat de probleem- informatie en voorbeelden te stelling nog ter sprake komt verzamelen over het thema/ond.

b. docent verzamelt de informatie van de leerlingen door kernwoorden of begrippen op het bord te schrijven en vult deze informatie aan door: 1. vragen te stellen 2. klassegesprek 3. gedachtenwisseling

c. de voorbeelden die de leerlingen verzameld hebben of platen en of dia's van de docent worden geanalyseerd op vorm, betekenis en voorstelling. Het op dreef komen in het eigen werk heeft de impuls van voorbeelden nodig.

d. de leerlingen verwerken de informatie in een werkcahier.

2. De exploratiefase

Ook in deze fase kunnen we weer onderscheiden wat: a. de docent doet b. de leerlingen doen.

docent

De docent formuleert in deze fase zo nauwkeurig mogelijk het probleem en schrijft dit op het bord.

De docent verzamelt deze ideeën en prijst vooral degenen die met originele oplossingen komen aandragen om daarmee een bekritiserende en afkeurende houding van de leerlingen te voorkomen. In deze fase moeten we streven naar een "open" situatie waarin leerlingen ongedwongen hun ideeën naar voren kunnen brengen.

leerlingen

De leerlingen nemen de probleemstelling over in hun werkcahier, daarna krijgen ze ± 10 minuten de gelegenheid om ideeën voor de oplossing op te schrijven, die daarna voorgelezen worden.

Er zullen leerlingen zijn die door associatie van deze voorgelezen ideeën weer nieuwe ideeën vinden. Van belang is dat de leerlingen bereid moeten zijn hun ideeën zo te veranderen of aan te passen dat de 3e fase, de objectiverende fase, mogelijk zal zijn.

3. De objectiverende fase

In deze fase, waarin de oplossing gerealiseerd wordt in een beeld, geeft de docent: 1. instructie — waarmee (b.v. welk materiaal) 2. demonstratie: hoe (b.v. hantering van gereedschap) 3. doelen die gerealiseerd moeten worden in verband met de evaluatie (zie 2e fase). De leerlingen gaan al proberend mogelijkheden aftasten, de zgn. experimenteer- of oefenfase. Hierna wordt het werkstuk gerealiseerd. In deze fase blijft een wisselwerking mogelijk tussen reflektieve en produktieve beeldende vorming.

4. De integratiefase

In deze fase is het van belang dat de leerling de opdracht plaatst in een groter verband. Dit kan door middel van een klassegesprek bij de evaluatie of door de opdracht in

verband te brengen met andere opdrachten. Het gevaar is anders niet denkbeeldig dat het geleerde alleen functioneert in het vakgebied.

De leer- en hulpmiddelen

De leer- en hulpmiddelen zijn: a. beelden b. instrumenten en gereedschappen c. het werkboek als hulpmiddel voor de leerlingen

1. Beelden

De beelden kunnen we onderverdelen in: 1. de directe beelden opgedaan tijdens wandelingen en waarnemingen in de natuuren in de cultuur. Hieronder vallen ook de opdrachten te werken direct naar de aanschouwing. 2. de indirecte beelden: dit zijn de dia's, reproducties, foto's.platen, affiches, folders, schetsen, schema's, films, boeken, objecten, enz. 3. de voorstellingen die door een gesprek, een beschrijving opgeroepen worden.

2. Instrumenten en gereedschappen

De instrumenten en gereedschappen waarover beschikt kan worden, zijn: 1. de gereedschappen die nodig zijn voor de bewerking en verwerking van materialen; 2. de instrumenten die nodig zijn om beelden te laten zien zoals: het schoolbord, diaprojector, epidiascoop, filmapparaat, kopieerapparaat en een prikbord met reprodukties, affiches, kunstkrant e.d.

3. Het werkboek als hulpmiddel voor de leerlingen

De leerlingen leggen een multoband aan voor de beeldende vakken. I n deze band komt: 1. verwerking van de informatie van de initiatie- en exploratiefase 2. de cultuurbeschouwing naar aanleiding van verzamelde en verstrekte beelden 3. de eigen verwerking van de leerlingen wat schema's, ontwerpen, plattegronden e.d. betreft 4. praktische en technische problemen 5. de beoordeling: het al of niet beantwoorden aan de gestelde doelen.

De Evaluatie

1. Uitgangspunten

- evaluatie en cijfers geven is kenmerkend voor de school

- onderwijs en evaluatie completeren elkaar

- als men in de beeldende vorming iets kan leren, dan zijn ook in het leerproces aan te tonen leerprestaties te meten

- het objectief controleren van prestaties is alleen maar mogelijk, gecombineerd met nauwkeurig omschreven eisen

- het is niet van belang om in de beeldende vorming een waarderingsschaal te ontwerpen die van andere vakken onderscheiden is

- het is onjuist het cijfer voor beeldende vorming af te laten hangen van de "welwillendheid en inzet" van de leerling

- evaluatie is een middel om het onderwijsproces en het leerproces te verbeteren

- daarom moet in de evaluatie mede beoordeeld worden het gedrag en de werkmethodes van de leraar: de vaardigheid om geschikte problemen duidelijk teomschrijven en het aanbieden van motieven die te realiseren zijn

- het subjectieve element in de beoordeling bij beeldende vorming ligt voornamelijk in de expressieve doelstellingen die de leerlingen realiseren. Deze beoordeling hangt samen met de interesse van de docent en de ideeën die de docent had bij een probleemstelling. Het is goed dat dat gerealiseerd wordt.

- uit bovenstaande uitgangspunten moge duidelijk zijn, dat proces- en produktevaluatie beide plaats moeten vinden.

2. Procesevaluatie

Aan de ene kant zullen we aan de hand van een aantal vragen, die de leraar zichzelf stelt, het gedrag en de werkmethodes van de docent in de evaluatie betrekken. Zo zal de docent zich moeten afvragen:

- wordt elke stap voorgeschreven zodat vindingrijkheid en fantasie gesmoord worden? - projecteer ik mijn eigen belangen op de klas of is mijn inspanning gericht op het stimuleren van de belangstelling en de betrokkenheid bij het onderwerp? - wordt een idee opgedrongen, in plaats dat ieder de kans krijgt ideeën te ontwikkelen? - geef ik voldoende suggesties, ideeën, discussies enz., die nodig zijn om ideeën uitte werken? - is de situatie van dien aard dat bedachtzaamheid, vindingrijkheid en de wil om te zoeken en te experimenteren aangemoedigd wordt? - kijk ik naar het gedrag van de leerling of alleen naar het werk wat hij produceert? - als het produkt slecht is, probeer ik dan het produkt te verbeteren, of help ik de maker?

- wat is dat voor een leerling? - hoe komt hij aan zo'n resultaat? - houd Ik voldoende rekening met verschillen in temperament, intelligentie, fantasie e.d.?

- is mijn kritiek er op gericht dat de leerling er gebruik van kan maken? - zoek ik naar nieuwe ideeën die bijdragen in de creativiteit, fantasie, vindingrijkheid en het denken van de leerlingen?

Aan de andere kant zal bij de leerling de weg waarlangs een probleem werd opgelost en de omstandigheden waaronder het resultaat tot stand kwam, in de beoordeling een rol spelen.

Om dit te kunnen beoordelen, is een individuele begeleiding onontbeerlijk. Naast de aantekeningen die de docent maakt, over opmerkingen van de leerling, wat de leerling aan het doen is en wat naar voren komt uit gesprekken over het werk van de leerling, heeft elke leerling een werkmap. In deze map worden de aantekeningen, beeldanalyses en probleemstellingen uit de initiatie-, exploratie- en objectiverende fase genoteerd. Alle schetsontwerpen en oplossingen worden in deze map bewaard, zodat het mogelijk is na te gaan, hoe het resultaat tot stand is gekomen, welk denkproces er aan ten grondslag ligt en hoe de creativiteit is ontwikkeld.

3. Produktevaluatie

In de objectiverende fase werden aan de leerlingen de doelstellingen meegedeeld die gerealiseerd moesten worden.

Bij de produktevaluatie wordt nagegaan in hoeverre deze doelstellingen verwezenlijkt zijn. Hierbij zijn de instructieve doelstellingen het eenvoudigst te evalueren. Wat betreft de interpretatie en stellingname van de leerling ten opzichte van de probleemstelling zal de docent rekening moeten houden met de verschillende interesses en begaafdheden van de leerlingen. Het evaluatiecijfer is dan ook altijd een samengesteld cijfer.

Lesvoorbeeld

Beginsituatie: In een lessenreeks met als thema "wonen" wordt het onderwerp deur aangesneden. De leerlingen moeten daarvoor informatie verzamelen. Deze informatie wordt verwerkt in een werkmap. De onderwijzer verzamelt eveneens voorbeelden: reclames - dia's - platen - foto's, e.d.

Het doel van de opdracht is: de leerling moet in staat zijn te onderkennen dat deuren naast de functie van afsluiting, door hun vormgeving en stijl, het "gezicht" van gebouwen helpen bepalen.

Of dit doel bereikt wordt, zal inhoudelijk en formeel zichtbaar worden in de vormgeving die de leerlingen aan hun deurmodellen geven.

Onderwijsorganisatie

Les 1

leerdoel: De leerling moet, na informatie, in staat zijn relatie te leggen tussen functie, vorm en betekenis.

1. Klassegesprek: ± 10 min. n.a.v. de vragen - welke functie hebben deuren? ' _ - welke deuren zijn er? - welke vorm hebben ze? - hebben deuren te maken met het type gebouw?

2. Informatie: ± 10 minuten. De plaatjes van de leerlingen en de voorbeelden van de onderwijzer worden bekeken. Aspecten zijn:

- "open" en "gesloten" karakter - glad of bewerkt - binnen- of buitendeuren - voor- of achterdeuren - klassiek, modern, ouderwets - boerenstijldeuren enz.

3. De opdracht wordt op het bord geschreven en door de leerlingen overgenomen: Maak een model van een buitendeur waarin de vormgeving duidelijk maakt voor welk type gebouw deze deur bestemd is.

4. Vragen beantwoorden n.a.v. de opdracht: Hoe kun je dat duidelijk maken? Waar moet je op letten? Keuze van het gebouw!

5. Opdracht: Rest van dit lesuur. Geef met behulpvan zwart op wit tekenpapier aan, waarde ramen, brievenbus, kussens e.d. aangebracht worden. Maak een verwerking van de informatie.

Les 2

Leerdoel: De leerling moet in staatzijn verslag tedoen van zijn gevonden oplossing aan de hand van zijn ontwerp.

De docent vertelt: 1. In welk materiaal de opdracht wordt uitgevoerd (b.v. hout) 2. Informatie over het materiaal. 3. De technieken. 4. De beoordeling van het werkstuk: toepassing van de technieken, de grootte, de relatie tussen functie, vorm en betekenis, de afwerking.

Leerdoel: De leerling moet in staat zijn om te gaan met hout en het daarbij behorende gereedschap. Leerling, a. technisch: afmeten, zagen, schaven enz. Docent, b. demonstreren en individueel helpen.

Les 3

1. Opdracht uitwerken 2. Tijdens het werk individuele hulp door de docent.

Leerdoel: De leerling moet in staat zijn verslag te doen van zijn werkproces en denkproces.

a. Procesevaluatie: Tijdens het bezig zijn, is de docent in feite steeds doende met procesevaluatie. Aan het eind is er nog de evaluatie van de opdracht ten aanzien van duidelijkheid, leermomenten e.d.

Leerdoel: De leerling moet in staat zijn eigen werk te beoordelen op grond van de gestelde criteria. De leerling moet in staat zijn eigen werk te vergelijken met het werk van anderen.

b. Produktevaluatie: - Beoordeling (zie leerdoel) - Bepaling van het cijfer. - Welke plaats neemt deze opdracht in in het geheel van het thema.

Slotopmerking

Als deze artikelen hebben bijgedragen om de beeldende vorming uit de sfeer van de vrijblijvendheid te halen; als bovendien het besef gerezen Is, dat, wil de beeldende vorming een wezenlijke bijdrage leveren tot de algemene vorming van de leerlingen de onderwijsgevende deze lessen goed zal moeten voorbereiden; dat er in de beeldende vorming leermomenten moeten zijn, waarin kennis overgedragen dient te worden, waardoor de leerlingen een grotere verbeeldingskracht en een rijker voorstellingsvermogen verkrijgen; dat het uiteindelijk in de beeldende vorming moet gaan om de ervaring van "Gods heerlijkheid" (zie art. 1) opdat men mede daardoor tot alle goed werk toegerust wordt, dan Is de moeite van ondergetekende ruimschoots beloond.

C. Notenboom.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 1986

De Reformatorische School | 64 Pagina's

Gedachten over beeldende vorming (3)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 1986

De Reformatorische School | 64 Pagina's