Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de Catechisatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de Catechisatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

62.

DE ERFZONDE (2)

We onderscheiden dus de erfzonde in ERFSCHULD en ERFSMET.

De erfschuld is de onmiddellijke toerekening van Adams zonde aan alle mensen krachtens het feit, dat Adam gesteld was als vertegenwoordigend hoofd over al zijn nakomelingen. Romeinen 5 laat dit duidelijk zien.

Van nature wil de mens hier met aan. „Wat kan ik eraan doen wat Adam gedaan heeff? “ is de vraag, die in het hart opkomt of wordt gesteld.

We moeten met vergeten, dat de menselijke natuur heeft gezondigd. Wij hadden bij wijze van spreken niet anders gedaan. We zouden verder kunnen wijzen op een eenvoudig voorbeeld. Wanneer een land een oorlog heeft verloren moet het de oorlogsschuid betalen. Die schuld rust dus op hen, die zelt in die oorlog hebben meegestreden. Is die schuld met afbetaald, blijft zij rusten ook op het volgende geslacht. Dit geslacht zal er zich niet vanaf kunnen maken door te redeneren: wat kan ik eraan doen dat die oorlog gevoerd is? Gevolg nu van de erfschuld is de erfsmet (niet omgekeerd).

Wat is die erfsmet?

Zij is de inklevende verdorvenheid over de gehele mens. Dit leert de Bijbel zeer duidelijk.

Gen. 8 : 21: „Het gedichtsel van ’s mensen hart is boos van zijn jeugd aan”. Job 14 : 4: „Wie zal een reine geven uit de onreine? Niet een” Psalm 51 : 7, waar David belijdt: „Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen”. Voorts in Joh. 3 : 6. Romeinen 3. 1 Kor. 15, in Galaten 5, waar de apostel spreekt over het begeren van het „vlees” en over de „werken des vleses”. Ook in Romeinen 7. De Schrift spreekt over „vlees” in tweeërlei zin. In de betekenis van de „vergankelijkheid” van de mens. „Alle vlees is gras” Jes 40 : 6. In Gal. 5 en Rom ,7 wordt met „vlees” bedoeld de „oude mens” tegenover de „nieuwe mens” „Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees”. Gal. 5 : 17. Onze Heidelberger stelt in zondag 3 de vraag: Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? En dan antwoordt zij: Ja wij, tenzij dan dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden.

In de wedergeboorte krijgt het vlees, de oude verdorven natuur de doodsteek De apostel spreekt van een „kruisigen van het vlees”. Maar dat vlees verzet zich met alle macht. Daarom wordt het een strijd tussen „vlees” en „geest”, maar waarvan de overwinning ligt in Christus en die door de kracht van Christus gekend wordt. Zijn we een „twee-mens” geworden en kennen wij die strijd? We bedoelen niet in de anti-nomiaanse zin van het woord, waarbij aldus geredeneerd wordt ten opzichte van het zondigen „o, dat doet mijn oude mens, dat is nu eenmaal mijn karakter, dat verandert niet”. Zie, dit is goddeloos geredeneer.

De verdorvenheid strekt zich over de gehele mens uit en trekt door in al de leden van zijn bestaan. Het is als een „onzabge fontein”, waaruit de zonde ontspringt en blijft ontspringen. O, hoe noodzakelijk is de vernieuwende en reinigende kracht van de genade. De mens moet niet maar verbeterd worden maar geheel vernieuwd, herschapen. De leer van de erfzonde is te allen tijde bestreden en geloochend geworden.

Pelagius leerde de vrije wil van de mens na de val. De mens bezit nog het vermogen om het zijn) dat met het vrijgeven van het kiesrecht der vrouw het hek van de dam was en dat het wel niet erg lang zal duren, dat de vrouw ook toegelaten zal worden tot het bijzondere ambt.

Laten we nu niet zeggen, dat dit de zwartgallige figuren waren; mensen, die altijd tegen sputteren; mensen, die geen oog hebben voor de veranderde situatie, waarin we leven mensen, die eigenlijk een paar honderd jaar te laat leven. We moeten hun argumenten en bezwaren serieus nemen, zoals we ook aan de andere kant de argumentatie van de voorstanders van het vrouwenkiesrecht serieus moeten nemen. Ik ben ervan overtuigd, dat de voorstemmers ter Synode dit eerlijk en naar hun beste weten hebben gedaan. Maar wat ik niet goed kan begrijpen, of om het maar wat sterker te zeggen, is dit: heeft men dan niet „door”, dat al wil men het nu niet, men (of het volgende geslacht) straks wel de volgende stap zal moeten nemen? Heeft men dan geen oog voor de historie der kerk? Leert de geschiedenis ons dan niets? Hoe is het gegaan met de Hervormde Kerk, hoe met de Geref. Kerken? Nog niet al te lang geleden dacht men er in de Geref Kerken niet aan de vrouw in het bijzondere ambt te hebben, terwijl er nu al ik weet niet hoeveel kerken zijn, die vrouwebjke ouderlingen en diakenen hebben. Er is eveneens al sprake van dienaren des Woords, zij het dan dat die een speciaal werk te doen krijgen. Denkt men nu echt in gemoede, dat men wat dit betreft het hek op de dam kan houden? Ik hoop, dat ik mij deerlijk vergis, maar ik ben bang, dat de kerken in Holland bezig zijn, zoals dat al zo vaak gebeurd is, achter de Geref. Kerken aan te gaan. Temeer ben ik daarvoor bevreesd, omdat we nu heus niet kunnen zeggen, dat er gesproken kan worden van een geestelijke hoogkonjunktuur. Ik ben al een heel tijdje hier aan deze kant van de oceaan en mogelijk, dat men zal zeggen, dat dit mij tot voorzichtigheid moet stemmen als het gaat over het vellen van een oordeel. Men heeft gelijk. Ik geloof ook niet, dat ik onvoorzichtig te werk ga en dat ik schrijf op een wijze alsof ik met de hele gang van zaken goed op de hoogte zou zijn. Maar ik mag ook zeggen, dat ik door mijn vele kontakten, die ik steeds onderhouden heb, tot op vandaag toe, door alles wat er van de pers komt nauwkeung te volgen, door verschillende malen enige tijd in Holland door te brengen en te spreken met „jan en alleman”, door mijn ogen en oren wagenwijd open te hebben, - om het nu maar erg zwak uit te drukken met helemaal onwetend ben van wat er gaande is. Hoe zou het kunnen voor iemand, die zijn kerken met hart en ziel lief gehad en gediend heeft en nog zielsgraag het goede van die kerken hoort en ziet.

Ik overdrijf niet als ik zeg, dat ik de ontwikkeling der Chr. Geref. Kerken zoals die nu plaats vindt, al jarenlang heb zien aankomen. Je behoefde er geen profeet voor te zijn. Ik heb er zelf jarenlang midden in gestaan en de strijd mee gestreden. En gezien de ontwikkeling van heel het kerkelijk en geestelijk leven, ben ik bang, dat ondanks de uitspraak der Synode, het nu genomen besluit toch zal blijken de eerste stap geweest te zijn op de weg naar de vrouw in het ambt.

Ik kan wat nu gebeurd is niet los denken van heel de situatie in de kerken. Natuurlijk niet, dat kan nooit. Nimmer komt iets maar zo uit de heldere lucht vallen. Langzamerhand schuif je er naar toe. Het is een proces, dat zich ontwikkelt.

Het zegt mij toch wel iets, dat nu in deze lijd van (en nu neem ik over wat Ds. J. H. Veiema schreef in De Wekker van 11 april 1969) „veel vervlakking en verschraling, veel wereldsgezindheid en veel gericht zijn op de materiële belangen” men er toe komt de vrouwen het recht van stemmen toe te kennen. Onze vaderen hebben er niet aan gedacht dit te doen. Nu zegge men niet dat de zaak van hel vrouwenkiesrecht al heel lang in de kerken leefde. Ik geloof er niets van. Ik meen, dal dit in tegenspraak is met de werkelijkheid. Ik ont ken niet, dat deze zaak nu en dan eens naar voren gebracht werd, dat er ook wel eens over geschreven is, maar het leefde niet in de kerken, althans niet in nog met zo lang voor bijgegane tijden. Ik zelf heb de kerken 20 jaar mogen dienen in het ambt in drie gemeenten, maar ik heb zelden ot nooit over dat kiesrecht horen spreken. En als men het deed (b. v. op katechisatie), dan was het puur een kwestie van informative. Men moge beweren, dat ik de zaak neerhaal in het emotionele vlak, maar hel blijft toch maar waar dat in de tijd waarin er heel wat meer waarachtig geestelijk leven was, meer nabijleven bij de Heere, meer zondebesef en meer kennis van Christus’ borgwerk, ook meer echt gefundeerd kerkelijk besef, de mensen geen behoefte hadden aan het kiesrecht der vrouw.

Hoe komt het, dat men m die tijd van veel meer diep geestelijk leven, van veel dichter leven bij de Schrift, geen inzicht had in het feit, dat ook de vrouw hel recht heeft te stemmen? Zijn wij nu inderdaad met ons inzicht m de Schrift zo ver gevorderd dat we boven onze vaderen uitgegroeid zijn? Komt in feite het genomen besluit niet hierop neer, dat we moeten zeggen: onze vaderen hebben toch niet goed gedaan met de vrouwen het recht van stemmen te onthouden? Zij hadden minder licht dan wij nu? We mogen de Heere danken, dat we een stap gevorderd zijn op de goede weg? Ik betwijfel zulks wel heel sterk om het niet sterker te zeggen. Mijn ervaring vroeger m Holland en nu hier is een heel andere. En ik geloof, dat ik toch heus de enige niet ben, die dit ervaart.

(Wordl vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 oktober 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naar de Catechisatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 oktober 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's