Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TER OVERWEGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TER OVERWEGING

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. W. van’t Spijker, drs. L.C. van Drimmelen (red.), Inleiding tot de studie van het kerkrecht. 231 blz. Uitg. Kok, Kampen. Prijs f. 37,50.

Iemand schreef eens dat theologen wel enig tegenwicht nodig hebben mede gelet op hun „amblenaarlijk denken met zijn systeemhandhavend kerkrecht”. De vraag komt natuurlijk onwillekeurig op of wie zó tegen kerkrecht aankijkt, werkelijk iets van kerkrecht heeft begrepen en dat niet alleen wat het recht betreft, maar evenzeer wat de kerk betreft. Afgedacht echter van deze vraag, de opmerking als zodanig typeert wel een bepaalde visie op het kerkrecht en op de theologen die zich ermee bezighouden. Ook al wordt die visie niet altijd zó onder woorden gebracht, dat kerkrecht in hóóg aanzien staat, kan moeilijk worden beweerd. In één van de laatste regels van dit boek wordt gesignaleerd dat kerkrecht vaak een „bijvakje” is bij de theologische opleidingen (blz. 220). Dan is het uiteraard geen wonder dat „ambtenaarlijk denken” alle kans krijgt om zich „systeemhandhavend” uit te leven in het kerkrecht, althans volgens het genoemde citaat. Intussen, dit „bijvakje” heeft wel alles te maken met ons kerk-zijn in deze wereld. Recht is nodig om in welke samenleving dan ook niet overgeleverd te zijn òf aan de dictatuur òf aan de anarchie. En met name ambtsdragers kunnen kennis van en inzicht in het recht dat geldt in de gemeenschap, de „samenleving” van de kerk, niet missen, ook al staat dat recht niet in hoog aanzien, doorgaans omdat men er nauwelijks iets van weet en in elk geval er bitter weinig van begrijpt. De beide redactieleden met hun negen medewerkers geven in dit boek de gelegenheid kennis te verkrijgen die nodig is om naar eis van Gods Woord en overeenkomstig onze belijdenis kèrkelijk met elkaar om te gaan. En zonder kennis geen inzicht. En dan ligt òf de hiërarchie die zo gauw naar een kerkelijke dictatuur overhelt, op de loer òf het independentisme dat vrije baan verschaft aan willekeur en anarchie, gaat de kerkelijke samenleving beheersen.

Na een „inleidend deel” waarin de vraag wat kerkrecht is, wordt behandeld, over de geschiedenis van de wetenschap van het kerkrecht, over kerk en recht, Schrift en kerkorde en de hermeneutiek van het kerkrecht wordt gesproken, komt de „Geschiedenis van de kerkinrichting” aan de orde (de oud-christelijke en episcopale, de reformatorische, erastiaanse, congregationalistische kerkinrichting, alsmede die van de Nederlandse kerken in de periode 1560-1816, de Ned. Herv. Kerk in 1816 en de kerken van Afscheiding, Doleantie en de Geref. Kerken na 1892) en wordt het „geldende kerkrecht” behandeld (typen en structuur der kerk, het kerkrecht in de Nederlandse reformatorische kerken, het katholieke kerkrecht, kerk en Staat en kerkorde als ecclesiologische vormgeving). Zoals te verwachten is bij elf schrijvers, is hier en daar wel eens verschil te bespeuren. Terwijl bijv. dr. Bronkhorst kennelijk geen bezwaar heeft om in verband met het ambt over „Christus-representatie” te spreken (blz. 46, 48), stelt dr. Dingemans: „Men moet niet zeggen, dat de ambten Christus representeren tegenover de gelovigen en dat de ambten zelfs het gezag van Christus hebben over de gelovigen” (214). Zo zijn er nog wel enkele zaken te noemen vooral met betrekking tot de kerkinrichting in de verschillende denominaties. Dat de kwestie autonomie of heteronomie ten opzichte van de Schrift een belangrijke rol speelt, behoeft geen nader betoog. Laat elke ambtsdrager deze „Inleiding tot de studie van het kerkrecht” ernstig bestuderen! Het zal zijn functioneren in de kerk ten goede komen! Zou het geen aanbeveling verdienen dat een kerkeraad regelmatig een hoofdstuk uit dit boek door één zijner leden laat inleiden en gaat bespreken?

Dr. D. Th. Kuipers e.a. (red.), Jaarboek voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken Nederland. Jaargang 2. Uitg. Kok, Kampen. Prijs f. 35,-.

In dit Jaarboek is een zevental onderwerpen uit de geschiedenis van de Geref. Kerken bijeengebracht. Het leven van Johannes van Rhee uit de tijd van de Afscheiding wordt beschreven door J. van Gelderen. A.J. Barth schrijft over de Doleantie en de Ledeboerianen in Zeeland. De instituering van de Gereformeerde Kerk van Brussel wordt door A. de Raaf behandeld. De Leeuwarder periode van ds. Jan van Andel wordt door C.G. Warringa beschreven. Verder vindt u artikelen over de gereformeerden en de NCSV (A.J. van den Berg), over de gereformeerde zending en het Indonedisch nationalisme (A.H.W. Hazenkamp) en over parochievorming enz. en de gevolgen van de massaliteit (H.J.Ph.G. Kaajan) in dit boek van 217 blz. Voor het verstaan van de ontwikkeling van de Gereformeerde Kerken in de 20e eeuw zijn de laatste artikelen inzichtgevend, terwijl de eerste artikelen meer de vorige eeuw betreffen. Er zijn uiteraard allerlei opmerkingen te maken en vragen te stellen. We volstaan met een paar zaken. Op blz. 52 wordt het „vragen van de vrijheid” door de afgescheiden kerken een „zekere inconsequentie” genoemd omdat deze daarmee de pretentie loslieten de wettige Gereformeerde Kerk te zijn. Dat is wel vaak beweerd (kruisgezinden, dolerenden), maar is het juist? Is wat zij zelf beleden en beleefden in hun kerk-zijn, hun „zelfverstaan” zoals de Acte van Afscheiding dat omschrijft, niet doorslaggevend? Dáárvan deden zij geen afstand door „het vragen van de vrijheid”. Zij accepteerden de eisen van het Koninkrijk der Nederlanden om zonder overheidsverstoring naar de eis van het Koninkrijk van God hun kerk-zijn te beleven. Om dat min of meer noodgedwongen accepteren een inconsequentie te noemen, waarvoor „begrip” kan zijn omdat ze „de vervolging moe” waren? Een andere zaak: op blz. 105 wordt gesteld dat - het gaat over de roerige tijd in Friesland tegen het eind van de 19e eeuw - de kerk „bij lange na niet een adequaat antwoord vinden” kon op de „structurele maatschappelijke problemen”. De vraag kan dan m.i. terecht gesteld worden: Móést „de” kerk dat dan? Een zegje erover zeggen, fiat! Maar een àntwoord en nog wel een adequaat antwoord, dat - natuurlijk (want „de” kerk spreekt immers) - dè oplossing aanreikt? De kerk „spreekt” als Gods Woord opengaat en openblijft en kerkmensen „leesbare brieven” van Christus worden.

Tenslotte: omstreeks diezelfde tijd kwam de vraag aan de orde of werkstaking wel of niet geoorloofd is (108). ’t Is me opgevallen dat de vraag ook toen niet werd gesteld of in een (arbeids)conflict tussen twee partijen derden gedupeerd, geschaad mogen worden, derden die heel vaak volkomen weerloos zijn en zonder enig overleg als een soort chantagemiddel moeten dienen. Deze opmerkingen bedoelen echter in geen enkel opzicht afbreuk te doen aan de waarde van deze uitgave. Integendeel, we zien uit naar de volgende jaargangen!

Joh. de Haas, Gedenkt uw voorgangers. Deel IV en V. Uitg. Vijlbrief, Haarlem. Prijs per deel f. 34,50.

Wie deze beide delen ter hand neemt, zal allereerst diep respect hebben voor de schrijver van deze serie met biografische gegevens van alle predikanten en voorgangers die de kerken voortgekomen uit de Afscheiding van 1834 hebben gediend en vóór 1986 zijn overleden. Deze beide delen tellen samen 780 bladzijden (met de drie andere delen een 1800!) en verstrekken de gegevens van hen die in de periode van 1945 tot 1986 overleden zijn. Dank zij het register op alle delen dat in het vijfde deel is opgenomen, is het nu mogelijk tamelijk vlot een levensbericht te vinden, wat in de delen I - III minder vlot ging.

Of elke beschrijving even compleet en nauwkeurig is, valt te betwijfelen. In deel V, blz. 247 bij de biografie van ds. H. Velema wordt het hoogleraarschap van de jongste zoon aan de oudste toegeschreven. Een prekenbundel bij anderen wel vermeld, ontbreekt hier. Zo is er meer te noemen, waardoor de indruk ontstaat dat mogelijk iets te snel zonder voldoende onderzoek deze delen zijn uitgegeven. Voor één auteur eigenlijk een te zware opgave. Het register vermeldt de namen van bijna 2400 predikanten en voorgangers. Of er geen ontbreekt? M. Duisterwinkel die de vroegere gemeente Leek ad art. 3 diende, en H. Pannekoek die omstreeks 1910/15 de gemeente Deventer diende, waren niet te vinden. Aanvullingen en correcties zijn in een werk als dit natuurlijk altijd te geven. Moge een spoedige herdruk - en dan s.v.p. àlle delen volgens alfabetische orde - het mogelijk maken een stapje verder in dezen te komen! Wie over een voorganger uit de genoemde kerken iets meer wil weten, zal met dankbaarheid dit „biografisch lexicon” ter hand nemen en in verreweg de meeste gevallen wel iets vinden!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1990

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

TER OVERWEGING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1990

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's