Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jodocus van Lodensiein

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jodocus van Lodensiein

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I).

De figuur die thans onze aandacht vraagt, is in veel breder kring bekend dan zijn geestverwanten Teellinck en Voetius. Er is reeds veel over Lodenstein geschreven, streng-wetenschappelijke en meer populaire lectuur, en dat niet alleen door geleerden die we tot zijn geestverwanten mogen rekenen, maar zelfs door ethische en vrijzinnige theologen. Dat schijnt een kenmerk van werkelijk grote geesten te zijn, dat ze niet alleen mensen van hun eigen richting, maar ook principiële tegenstanders weten te boeien.

In van Lodenstein heeft de Nadere Reformatie haar hoogtepunt beleefd. Niemand wellicht heeft de Engelse puriteinen én Voetius zo goed begrepen als hij. In leer en leven bracht hij de Voetiaanse preciesheid konsekwent in praktijk. Dat kan eigenlijk van niemand na hem meer gezegd worden — of het, moest Schortinghuis zijn, die hem nog het dichtst benadert in de praktijk, maar die, uit wetenschappelijk oogpunt gezien, verre zijn mindere was —

Lodenstein s leven

De levensgeschiedenis van Van Lodenstein is eigenlijk spoedig verteld. Reeds door zijn geboorte onderscheidde hij zich van de meeste van zijn collega's.

Immers, de meeste predikanten van de 17de eeuw kwamen uit de stand van de „kleine luiden." Alzo niet Van Lodenstein. Hij was de zoon van een der burgemeesters van Delft, in welke stad hij het levenslicht zag op 6 februari 1620. Door deze deftige afkomst beschikte Van Lodenstein over twee dingen, die vele predikanten uit die tijd misten: goede manieren en geld. En het tekent de latere predikant, dat hij die beide slechts in de dienst van zijn God heeft besteed: door zijn hoffelijkheid kon hij de mensen winnen en tot vrienden maken en met zijn geld de behoeftigen ondersteunen.

De jonge Joost, zoals hij in eigen kring werd genoemd, studeerde theologie te Utrecht, onder de professoren Voetius, Schotanus en de Maets. Toen hij zijn studie voltooid had waren er echter geen vakatures. Zijn vader stuurde hem daarom nog twee jaar naar Franeker, om Oosterse talen te studeren. Hij was daar op kamers bij de zo bekend geworden professor Johannes Coccejus. Bij de latere twist tussen Voetius en Coccejus stond Lodenstein zeer beslist aan de zijde van Voetius; toch kan hij, over Coccejus schrijvend niet nalaten op te merken: „Ik hebbe hem altijd zeer gelieft en geagtet."

Lodenstein's eerste gemeente werd Zoetermeer-Zegwaard. Zes jaar, van 1644 tot 1650, heeft hij er gearbeid enerzijds temidden van geestverwanten, die zijn ernstige en mystiek-getinte prediking verstonden, anderzijds onder mensen, die niets van deze boeteprediker moesten hebben. Daar hij de gemeente opriep tot een heilige wandel, klaagden enkele leden hem aan wegens onrechtzinnigheid in de leer: hij zou namelijk een voorstander van de vrije wil zijn! Ondanks deze tegenstand bleef Lodenstein met genoegen terugdenken aan zijn

eerste standplaats en nog vele malen heeft hij later op de Zoetermeerse kansel gestaan.

Van Zoetermeer leidde de weg naar Sluis in het zogenaamde Staats-Vlaanderen. Ook hier moest Lodenstein vechten tegen de losheid van zeden. Jaarlijks werd aan een honderdtal leden de toegang tot het Avondmaal ontzegd, o.a. omdat velen van hen de kermis te Brugge bezochten! In 1652 kwam de roepstem uit Utrecht en Lodenstein aarzelde niet, die roeping op te volgen. Voetius zelf trok immers verschillende oud-leerlingen, die hij als geestverwanten kende, naar de Domstad. Lodenstein's verblijf te Sluis heeft dus slechts twee jaar geduurd.

Bijna een kwart-eeuw heeft „de grote reformateur der zeden'' zoajls hij genoemd werd, in Utrecht gewoond en gewerkt. En bijna al die tijd was zijn oude leermeester Voetius zijn collega en vriend, die hij wel bewonderde, maar toch niet slaafs navolgde. Lodenstein had trouwens veel vrienden onder zijn collega's: Essenius, van der Velde, Joh. Teellinck. Maar zijn boezemvriend was de predikant Justus van den Bogaart, die hij zijn „Jonathan" noemde.

Ook tussen Lodenstein en Koelman bestonden innige banden. Toen de laatste was afgezet als predikant van Sluis (Lodenstein's oude gemeente!) en vele vrienden hem de rug toekeerden, hield Lodenstein hem openlijk de hand boven het hoofd. Anna Maria van Schürman, die later de Labadie is gevolgd, behoorde aanvankelijk ook tot deze kring van geestverwanten. Toen de beweging van de Labadisten tenslotte ontaardde in geestdrijverij was Lodenstein milder in zijn oordeel dan Voetius en de andere vrienden. Dat wijst erop, dat hij, hoewel hij de ideeën van de Labadie afwees, toch dichter bij hen stond dan hij misschien zelf wist.

Moeilijke tijden heeft Lodenstein in Utrecht doorgebracht. Voetius en de zijnen voerden voortdurend strijd met de wereldlijke overheid over de besteding van de Middeleeuwse kapittelgoederen, die volgens hen de kerk ten goede moesten komen. De protesten tegen de overheid, die niet wilde luisteren, kostten van der Velde en Teellinck hun ambt en het mag wel een wonder heten dat Voetius en Lodenstein hun lot niet hebben gedeeld.

In 1672 viel Utrecht in handen van de Fransen. De Domkerk werd weer voor de Roomse eredienst ingericht en processies trokken door de straten. In 1673 blies de bezetter de aftocht, op voorwaarde dat een dwangsom zou worden betaald.

Als garantie namen de Fransen een aantal aanzienlijke burgers in gijzeling mee. Onder hen waren ook de predikanten Lodenstein en van Vliet. Drie maanden zaten ze in arrest op het fort Rees bij Kleef. Daar dichtte Lodenstein verschillende van zijn later zo bekend geworden liederen o.a. „Hartsterkte in Jehovah", waarvan dit couplet dus wel een zeer persoonlijk accent heeft:

„Wijsheid zonder eind of paal Zijn Zijn wegen altemaal. Zijn ze zuurheid, zijn ze zoetheid, Laat ons altijd zwijgen stil, Want de wezenlijke Goedheid Maakt het goed met dat Zij 't wil."

Na zijn ballingschap heeft Lodenstein nog vier jaar geleefd. Doch over zijn persoonlijk en ambtelijk leven zullen we in een volgend artikel iets meedelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1958

Daniel | 8 Pagina's

Jodocus van Lodensiein

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1958

Daniel | 8 Pagina's