Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De jeugd en de preek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De jeugd en de preek

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De redactie vroeg mij een artikel te schrijven over het verschijnsel, dat het juist jongeren zijn, die weer gaan vragen: Wat betekent de preek voor mij?

Een paar korte opmerkingen vooraf. De eerste: Dit is geen diskwalificatie van het overige deel van onze kerkleden, alsof die zich niet voor deze vraag zouden interesseren. Er zijn jongeren, die zich nergens voor interesseren en er zijn ouderen, voor wie de kerkdienst een gebeurtenis is. We kunnen dus — in dit verband — alleen maar sterk generaliseren.

En dan is het een opvallend verschijnsel dat in veel plaatsen de jeugd zeer trouw naar de kerk gaat én zich ook voor de preek interesseert. In meer dan één gemeente hoor ik de opmerking: Wanneer er ’s middags (of ’s avonds) al minder mensen in de kerk komen, de jeugd is er—generaal gesproken—beide keren.

De tweede opmerking: Men kan zich afvragen, of iemand, die de vijftig al gepasseerd is, de meest aangewezen persoon is om over dit onderwerp iets te schrijven. Iemand die jonger is, Staat dichter bij de jeugd. Anderzijds is het zo, dat naarmate een ambtsdrager ouder wordt—(en dat geldt niet alleen de predikanten)—hij steeds meer moeite moet doen op de hoogte te blijven met de leef- en denkwereld van de jeugd.

Vooral, wanneer we—om weer bij ons eigenlijke onderwerp terug te keren—dankbaar mogen constateren, dat veel jongeren niet maar de woorden over zich heen laten gaan, maar zich serieus afvragen: Wat betekent die preek nu voor mij? Een verheugend verschijnsel, waar we rekening mee moeten houden.

HOE???

Allereerst in ons taalgebruik. Een klein kind spreekt de taal van zijn ouders. Dat wil niet alleen zeggen, dat een nederlands kindje nederlands spreekt, maar dat een jongetje, dat in de Schildersbuurt in Den Haag opgroeit, andere woorden gebruikt dan veel kleuterschoolleerlingen in Aerdenhout.

Ook de jongeren in de catechisatieleeftijd spreken een eigen taal. Met uitdrukkingen die voor een deel aan de schoolwereld zijn ontleend. (Het maakt ook weer verschil, welk onderwijs en waar men het volgt, maar die verfijnde verschillen laten we nu maar rusten.)

Een prediker moet naar die ”taal” luisteren. Zoals Luther vond, dat je op de markt moest luisteren naar de taal van de mensen. NIET om bij het uitspreken van de preek dit hele taalgebruik over te nemen (van de jeugd nl.). Maar wel, om

a. zoveel mogelijk woorden te vermijden, die ze moeilijk of helemaal niet verstaan.

b. zo nu en dan een uitdrukking te gebruiken, die blijft ”hangen”.

Van beide een voorbeeld:

Al enkele jaren terug ontdekte ik, dat veel jongelui van de brugklasleeftijd—en ook wel ouderen—niet wisten, wat ”lendenen” waren. Bij het bijbellezen op catechisatie ontdekte ik het.

Nu is de catechisatie er óók voor om de kerktaal te leren. Toch moeten we er niet zonder meer van uitgaan, dat iedereen weet, wat dergelijke woorden betekenen. Een onder jongeren veel gebruikt woord is ”uitstuffen”. Wie meent, dat dat iets met drugs te maken heeft, heeft het wel mis! Het is beslist niet mijn bedoeling het pleit te voeren voor een gewüd populaire taal voor de prediking. Daar zijn de meeste jongeren bepaald niet op gebrand en de meeste gemeenteleden bepaald niet van gediend. Maar wel blijk geven de taal te kennen!

Veel belangrijker is, hun VRAGEN te kennen. Dikwijls worden de jongeren op school geconfronteerd met een menigte vragen. Al staan we niet achter de inhoud van de ”Vredeskrant”, de inhoud hiervan komt op meer dan één les ter sprake. En zo zijn er meer voorbeelden.

Maatschappijleer, biologie, geschiedenis—om zomaar lukraak een paar vakken te noemen—geven gelegenheid allerlei vragen op te werpen. Vragen, waarop soms helemaal geen antwoord gegeven wordt. Of antwoorden, waar wij het—zacht gezegd—helemaal niet mee eens zijn.

Misschien denkt u nu al, dat ik het pleit wil gaan voeren voor een wat meer ”horizontalistische” prediking. Toch niet. Ik meen zelfs, dat we zo spoedig mogelijk van de m. i. onjuiste scheiding ”horizontalistisch-verticalistisch” af moeten. Maar dat is een onderwerp apart.

Maar we moeten wel weten, dat er in de kerk niet alleen mensen zitten, die lijden onder (b.v.) hun eenzaamheid, maar ook (jonge) mensen, die ”lijden” onder die stortvloed van vragen. Sommigen lopen gevaar er wat onverschillig onder te worden. Zo in de trant van ”ze zoeken het maar uit zonder mij”. Anderen voelen het als een druk: Zoveel vragen en zo weinig antwoorden.

Dit levensklimaat heeft sterke invloed op het geloofsleven van de jongeren.

Nogmaals…… het gaat er mij niet om, dat nu al die vragen vanaf de preekstoel behandeld en beantwoord worden. Daar is de preek niet voor en de dominee de man niet naar (meestal).

Ik bedoel iets anders. We trachten—hoe moeilijk het ook is—geestelijke leiding te geven in de prediking. Wanneer er nu een broeder in de kerk zit, die tobt met de vraag: ”Ben ik wel een kind van God?” en wij (predikers) zeggen: Je moet niet twijfelen, maar geloven, dan geven we wel een antwoord, maar geen leiding. Welnu, wanneer er een jongen of een meisje in de kerk naar ons luistert, die ”het niet meer ziet zitten vanwege al de vragen, die het bestaan en het voortbestaan van de mens raken” en we zeggen dan, dat er maar één vraag belangrijk is, nl. of je wedergeboren bent, dan zeggen we wel een ”waarheid”, maar geven we geen leiding. Voor die twijfelende broeder is het al heel belangrijk (hoewel misschien niet voldoende) wanneer hij merkt in de kerkdienst:”de dominee BEGRIJPT mij, hij ként die strijd om de echte, vaste zekerheid. De heenwijzing naar Hem, die onze enige vaste grond is, kan dan zijn vervolg vinden in het pastorale gesprek, waar meer ZIJN strijd en ZIJN twijfel besproken kan worden.

Zo is het ook voor de jongere, die haast niet meer geloven kan, dat God deze wereld regeert, al heel belangrijk, dat hij (zij) merkt, dat die vragen ook de prediker niet onbekend zijn.

Natuurlijk, de vragen in verband met de Godsregering zijn er altijd al geweest en het laatste antwoord is er nooit op gegeven en zal er ook niet op gegeven worden. Maar ze komen in deze tijd wel op andere wijze en met veel groter kracht op ons en met name op de jongeren af. Wanneer dan de jeugd merkt dat hun pastor in de kerkdienst blijk geeft daarvan te weten, kan er een opening komen voor het voortgezette gesprek op de catechisatie, een jeugdavond en zelfs voor een gesprek onder vier ogen.

Naar mijn stellige overtuiging is er dan ook bij de jeugd plaats voor de bijbelse prediking van zonde en genade. Misschien zou iemand willen opmerken, dat hiervoor ”plaats gemaakt” moet worden. Dat ben ik met mijn lezer hartelijk eens. Dat leert mij de Schrift. En dat leert mij de ervaring. Ook bij jongeren.

Maar de Here maakt die plaats door (o.m.) de verkondiging van Zijn Woord. En dat Woord is altijd geadresseerd. Aan een gemeente in een bepaalde situatie. Aan mensen met bepaalde noden (denk aan de brieven in het N. T.). Ook aan jongeren, die in een bepaalde tijd en met bepaalde vragen leven.

Mogelijk zijn het juist wel die Problemen, die met name de jongeren doen vragen: ”Wat betekent de preek voor mij?” Ik heb weleens de indruk—maar meer dan een globale is het niet en bovendien spreek ik hier weer sterk generaliserend—dat de gemeenteleden van middelbare leeftijd van de veronderstelling uitgaan, dat het hun tijd nog wel duren zal, eer de catastrofe komt, dat zij daarom nog vrij onbezorgd (maar wel overstelpend druk) doorgaan met hun ploeteren en zwoegen om vooruit te komen, waardoor veel evangelie-zaad tussen de doornen valt. Hoewel veel jongeren niet afkerig zijn van de luxe, die door dat ploeteren verworven is, leeft bij hen toch meer het besef, dat het geloof in de ongeremde groei van de welvaart nu niet bepaald het ware geloof is. Mogelijk luisteren velen van hen daarom met andere oren naar de preek. Laten we er daarom rekening mee houden, zowel bij de voorbereiding als bij het uitspreken van de preek. Waarbij ik dan de eerste ben om te erkennen, dat het:

a. erg moeilijk is.

b. lang niet altijd kan.

Maar…………is onze jeugd niet ”de moei-te waard” het biddend te proberen???

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

De jeugd en de preek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's