Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Want Hij regeert en zal Zijn almacht tonen1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Want Hij regeert en zal Zijn almacht tonen1

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

N.a.v. A. van de Beek, God doet recht. Eschatologie als christologie. Spreken over God 2.1., Meinema, Zoetermeer 2008, 444 p., € 35,- (ISBN 9789021141800 ).

God doet recht is het derde deel in de serie dogmatische studies die A. van de Beek onder de titel ‘Sprek en over God’ doet verschijnen. In het ‘Woord vooraf ’ bij het eerste deel, Jezus Kurios (1998), schrijft hij dat het aanvankelijk zijn bedoeling was een complete dogmatiek in meerdere delen te schrijven. Hij heeft er echter bij nader inzien voor gekozen om aan de verschillende thema’s van de dogmatiek afzonderlijke studies te wijden. 2 Naast praktische heeft hij daarvoor vooral principiële redenen. Dogmatiek moet zoeken naar woorden, om Gods relatie met ons te articuleren. We zijn als gelovigen onderweg en ons denken is en blijft fragmentarisch. Dan komt een serie eerder in aanmerking dan een dogmatisch totaal-werk.
Dat neemt niet weg dat Van de Beek - méér dan bijvoorbeeld G.C. Berkouwer in zijn Dogmatische Studiën - een bepaalde structuur van het geheel voor ogen heeft. Jezus Kurios was niet maar het eerste deel, het was deel 1.1. En de inzet bij de christologie was ook bewust: Van de Beek wil theologie beoefenen vanuit het hart van het christelijk belijden. Dat is niet een keuze, die ook anders had kunnen uitvallen, maar het is gegeven met zijn even dwarse als massieve theologische overtuiging dat in Jezus God Zelf is gekomen en dat alle spreken over God daaraan moet ontspringen én gemeten dient te worden. Op de laatste bladzijden van Jezus Kurios kondigde hij aan, dat het volgende deel over Israël zou handelen. ‘Een theologie over Israël is niet een (meestal overgeslagen) optioneel onderwerp in de dogmatiek, maar behoort tot de christologie en daarmee tot het hart van het belijden.’3 Een christologie is dus niet voltooid, als niet over Israël gesproken is. Dat tweede boek, De kring om de Messias, kwam in 2002 uit en verscheen dan ook onder de nummering 1.2.4 Daarmee was het eerste ‘cluster’ in de serie ‘Spreken over God’, over de christologie, tot een - in elk geval voorlopige - afronding gekomen.
De vraag was nu, wat het thema van het volgende deel zou zijn. ‘Schepping’ wellicht? In 1996 had Van de Beek een lijvige studie onder die titel uitgebracht: Schepping, met als ondertitel: ‘De wereld als voorspel voor de eeuwigheid’5, maar die ging nog aan de serie ‘Spreken over God’ vooraf. In 2005 verscheen Toeval of schepping?, waarin hij hoofdstukken uit dat eerdere boek – al dan niet grondig bewerkt – een plaats gaf en andere wegliet. Die studie wilde – getuige ook de ondertitel: ‘Scheppingstheologie in de context van het moderne den ken’6 – uitdrukkelijk een bijdrage in het debat rond de vragen van Intelligent Design zijn. Ook dit boek kreeg evenwel geen plaats in de serie ‘Spreken over God’, en Van de Beek liet ook na, daar een nadere verantwoording van te geven. Dat versterkte de vraag welke opzet hem dan wèl voor ogen staat. Een inzet bij het hart van het christelijk geloof – de christologie – is goed te verdedigen, maar een dogmaticus dient er dan toch rekenschap van af te leggen, waarom hij niet vandaar teruggaat naar de schepping. Van de Beek hééft over de schepping terdege nagedacht, maar waar blijft de schepping in de opzet van de serie ‘Spreken over God’? Kan men wel over de eschatologie spreken, als men niet eerst de protologie een plaats heeft gegeven?
In het ‘Woord vooraf ’ op zijn nieuwe studie beantwoordt Van de Beek deze vraag niet, maar hij doet wel uit de doeken, waarom na de behandeling van de christologie nu die van de eschatologie volgt. Aanvankelijk wilde hij op zijn behandeling van de christologie een of meer delen over de pneumatologie laten volgen, omdat dat de ‘gebruikelijke volgorde’ is: ‘na de christologie komt de pneumatologie en via de leer van de kerk komt men dan tot de eschatologie’ (10). Zo’n zin klinkt heel aannemelijk. Het is inderdaad een orde, die aanspraak kan maken op een zekere mate van plausibiliteit. Van de Beek besloot echter van die ordening van de stof af te wijken, omdat hij bij de voorbereiding van het deel over de pneumatologie steeds meer tot de overtuiging kwam dat hij éérst over de eschatologie moest schrijven. Dat is niet alleen omdat de Geest alles voortstuwt naar het eschaton, maar ook en nog meer omdat enkel vanuit het denken over het einde op de rechte wijze over de Geest kan worden gesproken. Van de Beek had ook aan de pneumatologie al eerder een monografie gewijd: De adem van God: De Heilige Geest in kerk en kosmos.7 Dat boek verscheen in 1987, toen hij nog min of meer in de lijn van zijn leermeester H. Berkhof dacht. Kort gezegd: door Christus is er een radicale vernieuwing van de wereld aangebroken en de Geest werkt die uit in de geschiedenis. Hij neemt nu afstand van een dergelijke theologische visie. Het was een ‘historiserende pneumatologie’ en dat houdt onvermijdelijk in: ‘een verantropologiseerde pneumatologie’ (11).
Daarom heeft Van de Beek besloten na de christologie eerst een eschatologie te schrijven. Christologie is immers naar zijn overtuiging niet incarnatie op zichzelf en ook niet verheerlijking, maar centraal en wezenlijk kruis. Omdat h et kruis ‘zelf een eschatologisch gebeuren’ is ‘als inbreken van Gods laatste oordeel in de wereld’, moet de eschatologie als spreken over ‘het komen Gods als het oordeel over alle menselijke projecten’ (11) wel daarop volgen. Sterker nog: eschatologie kan alleen als christologie geschreven worden – en omgekeerd.

Het kruis: durende kairos

Van de Beek wil wetenschappelijke theologie beoefenen, hetgeen betekent dat men zich op data heeft te richten. In het huidige klimaat, waarin de historische benadering dominant is, levert dat voor de eschatologie forse problemen op. ‘Er zijn geen eenduidige gebeurtenissen waar God zich overtuigend manifesteert’ (34), terwijl de ‘eschatologie vraagt om eenduidige openbaring’ (36). Een mogelijkheid zou zijn, vanuit wat we weten te extrapoleren naar de toekomst. Maar dat acht hij geen begaanbare weg. Nee, dat we Gods daden niet onomstotelijk kunnen aanwijzen, is een probleem, zoals ook het Nieuwe Testament al laat zien, onder andere in 2 Petrus 3. Het gaat volgens Van de Beek echter niet aan om te doen, alsof wij daar in onze tijd pas echt moeite mee hebben. Men had het in de vroege kerk ook al. Die moeite is onvermijdelijk en zelfs terecht, ze is met de aard van Gods komen in Christus gegeven. Het gaat in het Nieuwe Testament immers niet om een geleidelijke ontwikkeling van ‘D-day’ naar ‘V-day’, waarbij we onderweg al de nodige vooruitgang in de richting van het Koninkrijk Gods kunnen opmerken, maar Gods komen staat in het teken van het kruis. Het is oordeel over deze wereld. Dat oordeel gaat zo diep dat Christus uit deze wereld is opgestaan en er ook niet in ‘past’. Het oordeel is echter geen tijdloze waarheid, maar de concrete gebeurtenis van het kruis, die in de opstanding van Christus alleen maar bevestigd wordt.
Ook Christus opstanding is oordeel. Zijn verrijzenis bewijst dat Hij werkelijk onze dood heeft gedeeld als een veroordeelde, maar houdt niet in dat nu een nieuwe bladzijde opgeslagen wordt. Onze geschiedenis is afgelopen. De verhoogde Jezus Christus trekt niet met ons mee in de geschiedenis en Hij trekt ons ook niet met Zich mee. Dat is een zienswijze die chronos als duur en voortgang denkt, het is de tijd van deze aarde. Christus is echter opgestaan uit deze wereld. Het oordeel van het kruis is de beslissing over de geschiedenis, de kairos, en dat houdt in, dat de tijd die volgt één uitgerekte kairos is. Christologie en eschatologie vallen zo goed als samen, want de opstanding van Christus en de parousie vormen één gebeurtenis, omdat ze behoren tot de ene kairos – het beslissingsmoment – van Christus. ‘Het gaat om het totale inbreken van Gods koninkrijk in een eenmalige daad van God.’ (155) Wij leven in de vervulde tijd van de beslissing die in de komst van Christus is gevallen. ‘In die vervulde tijd kijken we reikhalzend uit naar de voltooiing van deze kairos, als mensen die behoren tot een nieuwe werkelijkheid.’ (147) Hier beneden is het niet was de titel van de vingeroefening die Van de Beek aan deze studie liet voorafgaan.8 Er valt niet iets echt nieuws van Godswege in de geschiedenis te verwachten vóór de parousie: de tijd staat stil. En van vooruitgang is zeker geen sprake. Als God toch gaven schenkt, van de Geest, dan is dat niet een klein, laat staan perspectiefrijk begin van een nieuwe wereld, maar het staat buiten de orde (201). Het gaat niet vooruit, het wordt niet beter.

Oorsprong en dragende grond van de eschatologie

Als de eschatologie niet afgeleid kan worden uit wat we van Gods handelen ‘eenduidig’ zien en ervaren, wat is er dan de oorsprong en dragende grond van? De titel van het boek brengt dat tot uitdrukking: het is de overtuiging dat God recht zal doen op aarde (38; 107). Het Oude Testament laat er geen twijfel over bestaan, dat het geloof in de trouw van God alleen maar daarin kan bestaan dat Hij recht zal doen. Israël deelde niet met de Umwelt een antropologie, die uitging van een voortbestaan van de mens over de dood heen. Het was rotsvast overtuigd van Gods gerechtigheid en daarom kon het niet anders dan ook geloven dat de doden zullen opstaan. Ook de vroege kerk zag de ketterij beginnen, waar het geloof in de lichamelijke opstanding plaats maakt voor een ‘zielig’ onsterfelijkheidsgeloof (56v). Zij was niet geïnteresseerd in de onsterfelijkheid van de ziel, maar haar ‘belangstelling lag bij het ontvangen van onsterfelijkheid door het lichaam’ (67). Hoe zullen wij als hele mens dienstbaar zijn, als onze lichamelijkheid ontbreekt? Ziel en lichaam horen immers bijeen!? Van de Beek valt de vroege kerk bij en stelt met kracht dat het lichamelijke zelfs de ‘spil’ van het heil is (68v). Ook hij komt niet tot die uitspraak op basis van een oude of moderne antropologie. Ze is eenvoudig gegeven met de overtuiging dat als God recht doet ten gunste van hen die zich op zijn gerechtigheid beroepen hebben, dat zichtbaar moet zijn en niet voor tegenspraak vatbaar. De vraag of God recht doet wordt daarmee in zijn optiek zelfs ‘de centrale vraag van de godsleer’ (277).
Deze positieve waardering van de lichamelijkheid is ook al een deel van het antwoord op de vraag, welke plaats de geschapenheid in het denken van Van de Beek inneemt. Het geloof in de opstanding der doden hangt direct samen met het geloof in God als Schepper (53). ‘Als we geloven dat de concrete aardse werkelijkheid Gods schepping is, dan kunnen we ook geloven dat Hij een concreet bestaan in een nieuwe ruimte en tijd werkelijkheid kan geven aan dezelfde men sen.’ (87)
Van de Beek denkt dus niet in de richting van een verinnerlijking en een afscheid van de aarde, maar betoogt met kracht dat het lichamelijke niet minder dan de ‘spil’ van het heil is (68v). De gedachte dat de schepping goed was en dat de dood door de zonde in de wereld is gekomen, wijst hij af. De aarde is geschapen ‘om zaad te zijn voor de heerlijkheid’ (265). Evenals in zijn monografie Schepping uit 1996 bestempelt hij deze wereld dus als voorspel voor de eeuwigheid. Dat roept weliswaar de nodige vragen en theologische problemen op, maar de gedachte dat Van de Beeks theologie structureel marcionitisch zou zijn snijdt geen hout.

Sacramenten

In het Oude Testament werd Gods gerechtigheid in een handelen binnen de grenzen van deze aardse tijd verwacht, maar dat is sinds Christus veranderd – en wel totaal. Christus’ kruis heeft alle verwachting tot in de wortel veranderd. Als we kruis als oordeel over onze geschiedenis ernstig nemen, zien we in dat we niet moeten zoeken naar daden van God binnen het raam van deze geschiedenis. Er breken wel gaven van Gods heerlijkheid de wereld binnen, van de nieuwe schepping en het leven van de Geest. We hebben ook alle reden om ervoor te danken, omdat ze het bewijs vormen dat de Gekrui sigde alle macht heeft, maar we moeten er niet de conclusie aan verbinden dat de geschiedenis toch voortgang in de richting van Gods Koninkrijk laat zien (201). In dat kader plaatst Van de Beek de gaven van de Geest.
Anders is het met doop en avondmaal. Van de Beek behandelt de sacramenten in dit deel, en dat is opmerkelijk. Misschien vormden de sacramenten wel de meest dwingende reden voor hem om de eschatologie aan de pneumatologie vooraf te laten gaan. Naar zijn gedachte heb ben de sacramenten in het protestantse verstaan ervan de structuur van de rituelen van het Oude Testament: ‘typen van de ware werkelijkheid, die nog komt’ (206). Maar de nieuw-testamentische sacramenten zijn oorspronkelijk en wezenlijk geen mededeling van genade in déze aardse werkelijkheid, maar ze drukken het sterven aan deze wereld uit en het afscheid van de aarde. De ‘nieuwe gehoorzaamheid’ van de doop kan ook alleen maar de gestalte van de mortificatio hebben (230). Gedoopt zijn betekent principieel en voorgoed ongeschikt zijn om mee te gaan in het schema van deze wereld en te handelen volgens een binnenwereldlijke ethiek. Structureel overeenkomstig als de doop houdt de maaltijd van Christus oorspronkelijk evenmin in, dat de eschatologische maaltijd van het Lam de tijd binnenkomt om genoten te worden. De avondmaalstafel is niet zo zeer een stukje hemel op aarde, waar we binnen deze tijd iets ervaren van het eschaton. De richting is omgekeerd: het is ‘veeleer de plaats waarheen mensen uit de wereld overgebracht zijn om de ge meenschap met God te vieren’ (388). Het markeert het gestorven zijn aan deze wereld. Als Paulus in 1 Korintiërs 5,17 schrijft dat ‘ons Paaslam is geslacht’, namelijk Christus, verbindt Van de Beek daar de conclusie aan, dat de vervulling van het Pascha wezenlijk inhoudt dat het heeft afgedaan: het is ‘het einde van de bedeling van de Joden’ (338). Die ogenschijnlijk terloops genoteerde zin laat zien dat Israël volgens hem geen plek heeft en kan hebben in een christelijke eschatologie. Is dat in tegenspraak met De kring om de Messias of misschien ook wel de strekking al van dát boek?

Nodig, maar te eenzijdig

Er zou veel meer te noemen zijn. Ik heb me moeten beperken tot de hoofdlijnen, en dan nog heb ik veel moeten laten liggen. Het gesprek met Van de Beek dient over de kern te gaan, al besef ik heel goed dat de ‘details’ soms, vaak tot de kern behoren. In het kopje boven deze paragraaf geef ik aan, wat ik aan dit boek overhoud.
Nodig is deze tegendraadse visie van Van de Beek, omdat hij aandacht vraagt voor bijbelse noties die schromelijk verwaarloosd zijn. De doop is in hoge mate een vanzelfsprekendheid gewor den, een onschuldig kerkelijk ritueel, met een forse familiefeestcomponent. De ontzagwekkende realiteit ervan wordt weinig, te weinig ervaren, hetgeen heel begrijpelijk de vraag naar beleving – her doop! – oproept. In een postchristendomsituatie gaat het echter niet om nieuwe invullingen en strategieën, maar om besef van wat wezenlijk is voor het geloof in Christus: zijn dood en opstanding als doorbraak van Gods nieuwe wereld.
Eenzijdig is de benadering van Van de Beek echter wel, te eenzijdig zelfs. Ik geef één voorbeeld. Op pagina 166 noteert hij dat de Heilige Geest ‘het onderpand van de verlossing’ is. Hij is de ‘eerste aanbetaling’ die garandeert dat de gehele oogst volgt. Meer zegt hij er niet van. Dit accent acht ik op zichzelf voluit bijbels. Van de Beek bezigt hier het woord ‘onherroepelijk’ en dat past bij de vastheid van Gods beloften in Christus Jezus. Dat hij dit accent naar voren haalt kan ik ook plaatsen tegen de achtergrond van zijn Anliegen om wetenschappelijk verantwoord theologie te beoefenen, ook en juist waar het over de eschatologie gaat. Het heeft hem weggedreven uit een wijze van denken, waarin gezocht wordt naar ‘eenduidige’ tekenen van de heerschappij van Christus in deze geschiedenis. Tegelijk echter vormt dat theologische basisschema een belemmering om het bijbels spreken over de Heilige Geest als ‘eer ste gave’ of ‘onderpand’ tot zijn recht te laten komen. Het gaat dan, anders dan in de oogst van akker en boomgaard, niet enkel om het ‘onderpand’ dat wij in handen krijgen: de garantie van Godswege belichaamt dat de hele oogst volgt. De ‘eerste gave’ en het ‘onderpand’ van het Nieuwe Testament is de Heilige Geest zelf en Hij stelt Gods nieuwe wereld op een levende wijze tegenwoordig, door ons niet alleen te doen sterven met Christus, maar ons ook te vernieuwen naar het beeld van Christus – hetgeen iets volkomen anders is dan een zekere tastbare en constateerbare vooruitgang in ons leven, laat staan in de cultuur! De geschiedenis tussen Pinksteren en de jongste dag is – Van de Beek heeft gelijk – niet een hoopvolle geleidelijke ontwikkeling naar Gods Koninkrijk, maar ze is óók niet leeg. De Geest is uitgestort en Hij heeft een eigen continuïteit. Er is in de Geest niet enkel oordeel, maar ook heiliging en vervulling. Als Van de Beek dat hono reert, kan hij het in dit boek compleet afwezige Israël ook zijn eigen, van God uit gezien rechtmatige plaats geven. Het zou heel belangrijk zijn, als hij dat in het volgende deel – over de pneumatologie – zou weten te corrigeren.


Noten
1 Psalm 22:14 (Berijming 1773). Geciteerd in A. van de Beek, God doet recht. Eschatologie als christologie. Spreken over God 2.1., Zoetermeer 2008, 129 (verdere verwijzingen naar dit boek door middel van pagina-aanduidingen tussen haakjes in de lopende tekst).

2 A. van de Beek, Jezus Kurios. De christologie als hart van de theologie. Spreken over God 1,1, Kampen 1998, 9.

3 A. van de Beek, Jezus Kurios., 276.

4 A. van de Beek, De kring om de Messias. Israël als volk van de lijdende Heer. Spreken over God 1,2, Zoetermeer 2002.

5 A. van de Beek, Schepping. De wereld als voorspel voor de eeuwigheid, Baarn 1996.

6 A. van de Beek, Toeval of schepping? Scheppingstheologie in de context van het moderne denken, Kampen 2005.

7 A. van de Beek, De adem van God. De Heilige Geest in kerk en kosmos, Nijkerk 1987.

8 A. van de Beek, Hier beneden is het niet. Christelijke toekomstverwachting, Zoetermeer 2005.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Theologia Reformata | 96 Pagina's

Want Hij regeert en zal Zijn almacht tonen1

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Theologia Reformata | 96 Pagina's