Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE NIEUWE KERKORDE EN DE KERKERAAD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE NIEUWE KERKORDE EN DE KERKERAAD

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(5)

HOE WAS DE WIJZE VAN VER- KIEZING IN DE REFORMATIETIJD?

We hebben in ons vorig artikel gezien hoe de Schrift wel geen vaste regels geeft voor de wijze waarop de kerkeraadsleden gekozen moeten worden, maar toch wel enkele grondbeginselen voor die wijze van verkiezing biedt. Daarom kwamen we tot de conclusie, dat het naar den Woorde Gods is, dat de kerkeraad bij de verkiezing van ambtsdragers de nodige leiding geeft, maar dat hij daarbij de medewerking van de gemeente behoort te zoeken. Dit was ook 't beginsel van de gereformeerde reformatoren. Calvijn leerde dan ook dat de verkiezing van de ambtsdragers behoorde aan de gemeente. Dat was een geheel nieuw beginsel. De roomse kerk immers wees de ambtsdragers aan en de gemeente was onmondig. Maar volgens de gereformeerde kerkbeschouwing is de kerk niet een heilsinstituut, waarin het ambt optreedt om de genade uit te delen aan het onmondige volk, maar een vergadering van gelovigen.

Dit wil echter niet zeggen, dat naar gereformeerde beschouwing de leden der gemeente geheel vrij, zonder enige beperking, door meerderheid van stemmen de ambtsdragers moeten kiezen. Dit zou de volkssouvereiniteit, het beginsel der revolutie, in de kerk brengen. Tegen deze gedachte alsof het volk souverein was hebben de Frans-Gereformeerde Kerken positie gekozen tegen de leer van een zekere Morelli. Deze godgeleerde woonde oorspronkelijk te Parijs, maar vluchtte later naar Genève. Hij schreef een boek waarin hij betoogde, dat in de eerste gemeenten van het Nieuwe Testament aan de leden het beslissende stemrecht, vooral bij de verkiezing van de ambtsdragers, toekwam, en dat men daarheen terug moest. Aan de gemeente kwam de onbeperkte beslissende macht der verkiezing toe, met uitsluiting van de kerkeraad. De kerkelijke verkiezing moest bij hoofdelijke stemming door de gehele gemeente geschieden, zonder nominatie van de kerkeraad.

In 1562 werd dit boek in Frankrijk door de synode van Orleans veroordeeld „als gevaarlijk voor de rust der kerken", terwijl vanaf de kansels gewaarschuwd werd tegen het verkeerde beginsel der volkssouvereiniteit zoals Morelli het hier verdedigde. In Genève is hij later ook veroordeeld vanwege dit verkeerde beginsel. De gereformeerden zagen immers de kerk als een organisme en niet als een vergadering van los naast elkaar staande individuen. En al worden ook de ambtsdragers gekozen door de gemeente, de ambten zijn toch niet door de gemeente, maar door Christus ingesteld, en de gelovigen worden ook vermaand aan de ambtsdragers gehoorzaam te zijn. En juist omdat men de gemeente zag als een organisme, een lichaam waarin ieder lid zijn plaats heeft en moet medewerken tot het welzijn van andere leden en van het geheel, hebben de gereformeerden vastgehouden aan het schone beginsel, dat bij de verkiezing van ambtsdragers èn het recht der gemeente èn het recht van het ambt moet worden gehandhaafd. Calvijn wilde dan ook het recht der verkiezing niet alleen bij het volk noch bij de ambtsdragers alleen stellen. Bij zijn verklaring op Handelingen 6 : 3 zegt Calvijn dan ook: En dit is de gulden middenweg tussen kerkelijke tyrannie en verwarring stichtende losbandigheid, dat niets geschiede dan met toestemming en goedkeuring der gemeente; maar dat de herders leiding geven, opdat hun gezag als een teugel diene om het volk te beteugelen, opdat het niet uit de band springe."

Calvijn wilde derhalve de middenweg bewandelen. Hij was afkerig van de tyrannie der ambtsdragers, maar hij was ook bevreesd voor de losbandigheid van het volk. De gedachtengang van Calvijn loopt dan ook hierop uit, dat de kerkeraad nooit zeggen kan, die en die moet ge als ambtsdrager aanvaarden, maar dat de gemeente vrij moet kunnen kiezen uit personen, die naar het oordeel des kerkeraads voor het ambt geschikt zijn. Er moet naar het gevoelen van Calvijn een medewerking van de gemeente plaats grijpen, doch de kerkeraad is verantwoordelijk, dat het verkiezingswerk geschiedt, ook wat de keuze der personen betreft, naar den Woorde Gods.

Op tweeërlei wijze kan nu volgens Calvijn dit beginsel in praktijk gebracht worden. In Boek IV van zijn Institutie, hfdst. 4, 12 en 13, handelt hij over deze zaak. Indien het volk verdeeld is en tweedrachtig — Calvijn heeft hier in 't bijzonder het oog op een grote gemeente, waar de grote massa des volks bij de kerk behoort — kan de kerkeraad zelf de personen verkiezen en op zijn keuze de goedkeuring der gemeente vragen. Of de gemeente kan eerst vrij en onafhankelijk personen kiezen voor het ambt, terwijl daarna de kerkeraad zelf de keuze bevestigt en de gekozenen in het ambt stelt. De kerkeraad mag niemand aan het volk opdringen, die door het volk niet begeerd wordt, terwijl omgekeerd het volk ook nooit de kerkeraad kan dwingen, onbekwamen en ongeschikten in het ambt te stellen. In het eerste geval domineert de macht van de kerkeraad, terwijl in het tweede geval het overwicht valt aan de zijde der gemeente. De eerste lijn is gevolgd door de Franse en de Nederlandse kerkorden, de tweede lijn o.a. door de Nederlandse vluchtelingengemeente te Londen.

Een bekende figuur in de Londense gemeente was a Lasco. Volgens hem moest de keuze geschieden door alle mannelijke meerderjarige leden der gemeente. Nadat de stemming was volbracht, kwam enige dagen later de kerkeraad samen om de stemmen te bezien en koos uit degenen, die door de gemeente waren voorgedragen de meest geschikten en die het meest met gaven waren versierd. Deze, door de kerkeraad verkozen, personen werden aan de gemeente voorgesteld.

In de Franse Gereformeerde Kerken gold de regel, dat de gemeente voor de eerste maal naar vrije keuze een kerkeraad verkoos, maar dat wanneer de gemeente eenmaal geïnstitueerd was en een kerkeraad had, de kerkeraad de nieuwe ambtsdragers verkoos en deze dan aan de gemeente voorstelde. Vanaf 1568 werd deze gewoonte ook in Nederland gevolgd.

In andere landen volgde men weer een tussenweg. De kerkeraad stelde daar een dubbel-getal waaruit de gemeente koos. Deze wijze van verkiezing is sedert 1574 ook in de Nederlandse Kerkenordeningen opgenomen. En ook thans is deze manier waarop de ambtsdragers gekozen worden in verschillende gescheiden kerken in ons land nog in gebruik. En we hebben reeds gezien, dat ook in de nieuwe kerkorde de mogelijkheid geschapen is om deze wijze van verkiezing weer in te voeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 mei 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE NIEUWE KERKORDE EN DE KERKERAAD

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 mei 1951

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's