Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste jongelui!

Ik neem aan dat jullie het stuk de vorige keer met belangstelling hebben gelezen. Maar je bent er nog niet uit als het gaat over de vraag: Wanneer is iemand tot het predikambt geroepen?

Deze vraag is op zichzelf al heel oud. Heel veel pennen zijn rondom deze vraag al in beweging gebracht en tongen nog meer. Het is ook geen eenvoudige zaak om deze vraag afdoende te beantwoorden.

Het is ook geen eenvoudige zaak om een oordeel uit te spreken omtrent het „al ot niet geroepen zijn”, van iemand. Want tenslotte blijft altijd gelden, dat de mens slechts aanziet wat voor ogen is en dat alleen de Heere het hart kent.

Zonder te zeggen, dat wij volledig zullen zijn, als we het ook ondernomen hebben om over dit onderwerp te schrijven, geloven we toch dat er wel richtlijnen zijn aan te geven, die in acht genomen moeten worden. Door hem. die zich geroepen meent, alsook door dcgcnen, die geroepen zijn daarover te oordelen.

We hebben de vorige keer gezien, dat een begeerte zonder meer niet genoeg is.

Misschien vraagt er een: Waarom dan niet? Het staat toch in de Bijbel: 1 1 im. 3 : 1? (Zie vorigstuk).

Het staat inderdaad in de Bijbel. En toch houden we vol, dat dit zonder meer niet genoeg is. Want het geval doet zich voor, dat zelfs vrouwspersonen deze begeerte kunnen hebben. Ik heb ze wel ontmoet die zeiden, toen het „geestelijke leven” nog vers lag: Als ik een man was, dan zou ik dominee willen worden. Men sprak daarmede dus ook de begeerte uit tot het opzienersambt. Terwijl toch een ieder weet, dat op bijbelse gronden dit ambt voor een vrouw niet weggelegd is. Ik meen dat de Bijbel zich daarover voldoende duidelijk uitspreekt. 1 Tim. 2: 11, 12: Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik iaat de vrouw niet toe, dat zij lere, noch over de man heerse, maar wil dat zij in stilheid zij.

Ik hoop dat men dit Godswoord altijd maar nauwkeurig in acht zal blijven nemen. Dan worden we tenminste bewaard voor „de vrouw in het ambt”.

Alhoewel, we beleven ook in dat opzicht donkere tijden. Want het gaat steeds verder. Het vrouwenkiesrecht is er in onze kerken ook al doorgekomen. En wanneer we de geschiedenis nagaan van andere kerken waar het precies eender zo gegaan is, dan is er ook te onzent voor de toekomst niet veel anders te verwachten, dan dat het dezelfde kant op zal gaan.

God mocht er ons nog voor bewaren, opdat we nog niet verder afglijden dan reeds het geval is.

Een vrouw, een meisje, dat werkelijk God vreest, buigt ook voor het Woord van God en zal het daarom bij de „begeerte” laten en er nooit naar staan deze vervuld te krijgen. Wie voor Gods Woord niet buigt, openbaart de vreze Gods niet.

Wat is dan zoal nodig om predikant te worden? Wat zijn van een roeping de kenmerken? Waaraan kan ik dus weten geroepen te zijn?

Ik hoop niet, dat iemand zich aan het woord kenmerken zal stoten. Want daar werkt uiteindelijk iedereen mee, al is het op zijn of haar manier. Een dokter werkt ook met kenmerken. Wanneer hij een mens onderzoekt, dan moet hij weten wat de kenmerken zijn van een gezond mens om te kunnen beoordelen of er van ziekte sprake is of niet. Zo moet hij ook weten wat de kenmerken van de ziekten zijn om te kunnen vaststellen met welke ziekte hij te doen heeft.

Is dit op het terrein van het natuurlijke leven zo, niet anders is het geestelijk.

Iemand, die geestelijk dood is, heeft z’n kenmerken. Het zijn kenmerken van de dood.

Maar iemand, die geestelijk levend is, heeft ook z’n kenmerken. Het zijn de kenmerken van het leven.

Nu moet iemand, die denkt geroepen te zijn tot het ambt van predikant, een geestelijk levend mens zijn. Hij moet m.a.w. genade kennen. Want dat moet hij ook preken. Hoe zal nu een dominee ooit echt genade kunnen preken, als hij zelf geen genade beleefd heeft? Als hij dan toch over genade spreekt, dan spreekt hij over iets waar hij geen verstand van heeft. Hij draagt dan wat „boekenwijsheid” uit, maar verder komt hij niet. Hij mag dan misschien nog een heel geleerde man zijn ook, hij kan wel de titel van „Dr. in de Theologie” voeren en nog van alle wezenlijke geestelijke Godskennis ontbloot zijn. Hij is dan gelijk aan een dokter in het natuurlijke, die heel veel van ziekten weet, maar zelf nog nooit 5 minuten hoofdpijn in zijn leven heeft gehad. Hij weet dus eigenlijk helemaal niet wat ziek zijn is, ondanks al zijn kennis. Een eenvoudig mens, die geen a van een b weet te onderscheiden, maar het halve leven op het ziekbed heeft moeten doorbrengen, zal het hem beter kunnen vertellen wat het zeggen wil. ziek te zijn.

Ik meen dat zulke theologen vroeger wel eens „koppen op een staak” werden genoemd. Nu, dat zijn ze dan ook. Ze hebben een „kop” (geleerd hoofd), maar er zit geen wedergeboren hart onder. Ze zijn geestelijk zo dood als een stok.

Om predikant te kunnen worden is dus het geestelijke leven een nodige zaak. Men moet de Heere vrezen. Van nature doet een mens dat niet. Dat staat ook duidelijk in de Bijbel. Lees er Rom. 3 maar op na, de verzen 10, 11 en 12: Er is niemand rechtvaardig, ook niet een; er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt; alien zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden, er is niemand die goed doet, ook niet tot een toe. Zo schreef Paulus het, geinspireerd door de Heilige Geest, in de dagen van het Nieuwe Testament.

Zo was het niet alleen toen, maar zo was het ook eeuwen tevoren al. Want Paulus doet niet anders dan bevestigen de woorden uit Psalm 14 : 2, 3, waar geschreven staat: De Heere heeft uit de hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien of iemand verstandig ware, die God zoekt: zij zijn alien afgeweken, tezamen zijn zij stinkende geworden, er is niemand die goed doet, ook niet één.

En zo is het nu, in het jaar 1969, nog. Nog vraagt niemand naar de Heere. Onze belijdenis zegt dat de mens onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij dan, dat hij door de Geest Gods wederomgeboren wordt. Er moet dus, wil het goed komen met een mens, een wonder aan hem gebeuren. Zo ook met iemand, die denkt tot predikant geroepen te zijn. Hij moet door de Geest Gods wedergeboren zijn.

Wanneer dat wonder in de mens plaats heeft, ook in een jong mens, dan krijgt hij liefde tot God, waar hij vroeger wel van gehoord heeft, maar Die hij in werkelijkheid nooit gekend heeft.

Hij krijgt dan een begeerte om God te kennen. Hij is dan als een nieuwgeboren kindeke zeer begerig naar de redelijke en onvervalste melk des Woords. D.w.z. hij wil God leren kennen uit Zijn Woord.

Degenen, die het werkelijk om God te doen is, krijgen dan ook uit het Woord ware Godskennis. Hij doet Zich in dat Woord kennen als een liefdevol Wezen, Die waardig is gediend te worden.

Wie God zo leert kennen, leert ook zichzelf kennen, n.l. als iemand, die tegenover God zeer schuldig staat. Hij wordt dan naar zijn eigen waarneming geen bekeerd mens, maar een onbekeerd mens. Een ongelukkig mens, die al maar vragen moet of de Heere hem bekeren wil. Want onbekeerd zijn vindt hij het vreselijkste wat er bestaat. En dat is ook zo. Want er is niets zo erg, jongens en meisjes, dan onbekeerd te zijn. Onbekeerd zijn wil zeggen, dat men nog met de rug naar God toe staat. En waar moet dat terecht komen? Dat kan nergens anders op uitlopen dan op de eeuwige rampzaligheid. Zulk een gaat dan zijn nood „beleven”.

Jullie begrijpen wel, als dat beleefd wordt, dat je het dan niet meer in de wereld houden kunt. Dan gevoei je je daar echt niet meer thuis.

Tegenwoordig, met die nieuwe bekeringen, kan dat allemaal. Dan kun je de wereld aan de hand houden. Dan kun je naar de kermis, en op z’n tijd naar de bioskoop en je kunt blijven voetballen in klubverband. En al wordt schier nergens Gods Naam zo gelasterd als op een voetbalveld, dat mag allemaal niet hinderen. Men hcet tegenwoordig „achterlijk” als men met die „nieuwe gang van zaken” niet meer mee kan.

Ik zou, voor ditmaal ten besluite, willen zeggen: Jongens en meisjes, vraagt maar veel om een ouderwetse „bijbelse” bekering.

Want ook dat nieuwe, neen, ik vertrouw het niet.

Jullie alter vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's