Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zuiderzeefondsbegroting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zuiderzeefondsbegroting

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

Na de begroting van Verkeer en Waterstaat kwam die van het Zuiderzeefonds bij de Tweede Kamer in behandehng. Daarbij kwam onder meer ter sprake de toestand van de IJsselmeervisserij en die der nevenbedrijven, welke met het voortschrijden der inpoldering steeds moeüijker wordt, zo zelfs, dat in de naaste toekomst ongeveer de helft der vissersschepen zal moeten verdwijnen.

Namens de fractie der S.G.P. werd bij deze gelegenheid het woord gevoerd door Ir. van Dis, die als volgt sprak:

Mijnheer de Voorzitter! Bij de behandeling van de begroting van het Zuiderzeefonds, wensen vrij te beginnen met een onderwerp, dat wij reeds zeer in het kort aangesneden hebben bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat, namelijk het afsluiten der zeegaten tussen de Waddeneilanden, behalve het zeegat tussen Den Helder en het eiland Texel. Volgens ons verstrekte mededelingen zou deze afsluiting aan de visserij zeer ten goede kunnen komen, doordat dan de ongunstige invloed, welke de sterke stromingen thans op de voortplanting van de vis uitoefenen, zou komen te vervallen. Vissers, die ons over deze kwestie schreven, wezen er op, dat onderscheidene vissen, die vroeger veel in de Zuiderzee voorkwamen, zoals haring, bot, ansjovis, schol en garnalen, thans in de

Waddenzee

vrijwel niet meer voorkomen. Ook de schelpdieren, zoals de mosselen, ondervinden de nadelige invloed van de zeegaten, doordat de zandbanken, waaraan deze mosselen zich vastklampen, bij laag water in de winter boven water komen te liggen, zodat de mosselen doodvriezen. Van afsluiting der bedoelde zeegaten koestert men in visserskringen dan ook grote verwachtingen met het oog op de visstand in de Waddenzee. Men verwacht namelijk, dat dan in de Waddenzee een rijke visstand zal komen, gelijk dat ook in het IJsselmeer het geval was na de afsluiting van de Zuiderzee. Wij achten het daarom van groot belang, dat deze aangelegenheid door de minister ter dege bekeken wordt, te meer daar er tengevolge van de voortschrijdende inpoldering van het IJsselmeer hoe langer hoe meer viswater voor de IJsselmeervisserij verdwijnt.

Het stelt mij dan ook teleur, dat de minister, indien ik hem althans goed begrepen heb, dit vraagstuk naar de toekomst, wellicht naar een verre toekomst, verschuift. Hij merkt toch op in de Memorie van Antwoord, dat dit vraagstuk zo moeilijk is en zo veel studie vereist, dat he: t bepaald niet mogelijk zal zijn daarmede te beginnen op het ogenblik, dat Oostelijk Flevoland gereed zal zijn. Dat dergelijke werken niet eenvoudig zijn en veel studie vereisen, zal door mij alleiTninst worden tegenspreken, maar anderzijds zou ik toch hier tegenover willen stellen, dat men met de afsluiting van de Zuiderzee grote ervaring heeft opgedaan.

Wij kunnen dan ook niet nalaten de minister te verzoeken aan deze aangelegenheid nog eens zijn bijzondere aandacht te willen geven, vooral ook met het oog op de toestand der IJsselmeervissers, die door de steeds verder voortschrijdende inpoldering in een uiterst moeilijke positie komen te verkeren.

Zo is de ringdijk bij Harderwijk bijna gereed; de dijk vanaf Harderwijk in de richting Kampen is al aanbesteed, zodat de toestand steeds hachelijker zal worden. Nu reeds moeten de vissers een veel grotere afstand met hun motorboten afleggen, voordat zij de visgronden hebben bereikt, wat hen dus ook op hogere kosten brengt.

Daarbij komt, dat zij, wanneer zij niet ver genoeg varen, grote hinder ondervinden van de baggergaten, welke oorzaak zijn, dat zij last krijgen van het scheuren der netten, wat voor hen ook schade betekent. Ook de vele bakens en andere obstakels maken het de IJsselmeervissers in de uitoefening van hun beroep al zeer moeilijk.

Het ergste is echter, dat het voor vele vissers straks onmogelijk zal zijn het vissershedrijf langer uit te oefenen. Thans zijn er nog ongeveer 835 vissende schepen, maar op het viswater, dat na de voltooiing der inpolderingen zal overblijven, zal er nog slechts visgelegenheid zijn voor 400 a 450 schepen. Dit betekent dus, dat er wel 400 a 450 bedrijven zullen moeten verdwijnen. En daarbij komen dan nog de nevenbedrijven, die nu reeds de schadelijke gevolgen ondervinden. Zo werd mij door iemand, die zelf een nevenbedrijf heeft, medegedeeld, dat in Harderwijk twee scheepswerven het vorige en ook dit jaar weer zich genoodzaakt zagen personeel te ontslaan, omdat er geen reparaties zijn wegens de slapte in het visserijbedrijf tengevolge van de onzekere toestand. De touwslagerijen, de nettenmakerijen, de nettenleveranciers en ook de vishandel ondervinden de terugslag al evenzeer. Kortom, de toestand in de IJsselmeervisserijbedrijven, die vanzelfsprekend sterk in waarde verminderd zijn, en in de nevenbedrijven is van die aard, dat maatregelen niet achterwege kunnen en mogen blijven. Vooral voor plaatsen als Elburg, Nijkerk en Harderwijk, waar er van de 171 bedrijven van weleer nog slechts 40 over zijn, is de toestand al zeer précair. Nu hoort men wel eens beweren - en in het Voorlopig Verslag wordt een opmerking gemaakt, welke ook in die richting wijst - dat de IJsselmeervissers dit alles reeds jaren geleden hebben kunnen zien aankomen, en dat zij dus maar eerder hadden moeten zorgen op andere wijze in hun onderhoud te voorzien. Wij onderschrijven deze bewering in genen dele. Men heeft te bedenken, dat het hier mensen betreft, die in het visSersbedrijf zijn grootgebracht, daarin zijn opgegroeid, hun vaders veelal zijn opgevolgd en die zich op het water in hun element gevoelen; voorts, dat het na de totstandkoming van de afsluitdijk met de inpoldering maar traag verliep en dat deze in de oorlogsjaren eii kort daarna stilstond. Vooral bedenke mei; , dat tegen de verwachting in de afgesloten Zuiderzee veel vis bevatte, welk feit de vissersbevolking in staat stelde daarmede hun brood te verdienen, hetgeen zelfs geschiedde met de morele en financiële steun van het rijk. Hoe kan men dan deze mensen er thans een verwijt van gaan maken, dat zij niet eerder hun bedrijf opgeruimd en hun bestaan prijs gegeven hebben? Zulks te doen is uiterst onbillijk. Neen, Mijnheer de Voorzitter, de oorzaak van de moeilijke toestand ligt veeleer daarin, dat men ten aanzien van de Zuiderzeevissers niet in vervulling heeft doen gaan wat hun van regeringswege beloofd was, namelijk, dat er aan het grootse werk van de afsluiting der Zuiderzee waar honderden millioenen aan besteed zijn, „geen smet mocht kleven".

Wat al klachten zijn er vóór de oorlog al niet over de Zuiderzeesteunwet en haar uitvoering vernomen. Zo is het thans nog. Schier voor alles was en is er geld beschikbaar, tot voor toneel, dans en sport toe, maar als de IJsselmeervissers en de houders van nevenbedrijven zich tot de regering wendden met het verzoek om de aanvankelijk gedane toezegging na te komen, dan vonden zij geen gehoor.

Zij werden afgescheept met een tegemoetkoming, maar van een schadevergoeding, waarop zij recht hadden, gelijk het door ons steeds is bezien, en ook voorgesteld, en waarom wij ook thans ons met alle beslistheid verklaren moeten tegen een overhevelen naar de dien.st van Sociale Zaken, was geen sprake. Jaar op jaar moest er door de Kamer bij de begroting op worden aangedrongen om tenslotte enige verbetering te verkrijgen. Deze kant gaat het de laatste jaren ook weer uit. Ook daarom is er reeds verscheidene malen op aangedrongen om in verband met de zich ontwikkelende toestand maatregelen te treffen. Tot op heden is daarvan echtei' nog niets gekomen. De Zuiderzeesteunwet blijft nog maar steeds dezelfde. Wijzigingen in deze wet, of, wat wellicht nog beter zou zijn, intrekking van de oude en het indienen van een nieuwe wet, die dan een werkelijke schaderegelingswet zou moeten zijn, bleven achterwege.

Zodoende blijven allerlei onbillijkheden bestaan. Zo bij voorbeeld wordt het door de, belanghebbenden als een grote onbillijkheid aangemerkt, dat bij de huidige Zuiderzeesteunwet de toestand zo is, dat als een gehuwde belanghebbende een uitkering ontvangt, zijn weduwe geen uitkering meer krijgt, als zij jonger is dan haar man, ook al heeft zij indertijd het bedrijf mede helpen opbouwen. Zij krijgt die uitkering echter wel, als zij even oud als haar man is!

Ook is het uiterst onbillijk, dat vissers tussen de 60 en 65 jaar van steunvoorziening ten enenmale uitgesloten zijn en dat men oude vissers gewoon tot pauperisme laat vervallen, gelijk blijken kan uit een geval, betreffende een visser van 98 jaar, die een uitkering krijgt van ƒ 5 per week, gelijk werd medegedeeld op een onlangs gehouden persconferentie te Enkhuizen, welke van de „Covij" uitging.

Terecht verwekt een dergelijke onbillijke regeling grote ontstemming en wij achten het met de belanghebbenden dringend nodig, dat ook daarin verandering ten goede komt. Ook behoort het vraagstuk van de aanpassing en de omwyrming te worden aangepakt. In verband hiermede zouden wij bij de minister willen bepleiten, dat in de toegezegde commissie, 'lp welker spoedige totstandkoming wij ten sterkste aandringen, alle belanghebbenden vertegenwoordigd zullen zijn.

Daarbij moet bedacht worden, dat niet alle IJsselmeervissers en houders van nevenbedrijven bij de „Covij" zijn aangesloten. De reden hiervan is ons onbekend; wij constateren slechts een feit. Te Harderwijk b.v. bestaat een „Vereniging van belanghebbenden en zoons van belanghebbenden", welke niet bij de , , Covij" aangesloten is, en welker vertegenwoordigers ons mededeelden, dat zij er grote prijs op zouden stellen, indien ook hun vereniging in de betreffende commissie vertegenwoordigd zou zijn. Wij bevelen deze zaak ten zeerste in de aandacht van de minister aan en hopen, dat hij aan het gestelde verzoek zal voldoen.

Vervolgens wensen wij er bij de minister op aan te dringen, dat hij de behulpzame hand biede aan zoons van belanghebbenden, die een zelfstandige werkkring willen kiezen, door te bevorderen, dat hun de benodigde vergunning en toewijzing worden verstrekt, alsook dat aan hen, die zulks behoeven om zich om te scholen, een krediet wordt verleend.

Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij de minister te verzoeken om zijn aandacht te willen schenken aan een betere verbinding tussen het eiland Marken en het vasteland. Op de argumenten, die daarvoor naar voren zijn gebi-acht, kunnen we om des tijds wil niet ingaan. Daar deze de minister echter reeds voldoende kenbaar zijn gemaakt, kunnen wij gevoegelijk met het door ons gedane verzoek volstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 januari 1953

De Banier | 8 Pagina's

Zuiderzeefondsbegroting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 januari 1953

De Banier | 8 Pagina's