Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CALVIJN EN MELANCHTHON, EEN BEPROEFDE VRIENDSCHAP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CALVIJN EN MELANCHTHON, EEN BEPROEFDE VRIENDSCHAP

68 minuten leestijd Arcering uitzetten

M.A. van den Berg

In deze studie willen we onderzoeken wat de aard is geweest van de relatie tussen Calvijn en Melanchthon.'Vriendschap is het eerste woord om hun verhouding te karakteriseren. Toch zijn er ook wel vragen bij te stellen. Was de vriendschap aan beide zijden wel even intens? Kwam de liefde toch niet van één kant, misschien meer van Calvijn dan van Melanchthon? We willen proberen om er, vooral van de kant van Calvijn gezien, wat meer zicht op te krijgen. Daarbij zijn de gegevens uit de onderlinge correspondentie en van Calvijns brieven aan derden, waarin hij zich over Melanchthon uitspreekt, het uitgangspunt.

De titel van dit artikel vraagt om een nadere verklaring. Waarom is er sprake van een 'beproefde vriendschap'? Er is voor deze typering gekozen omdat het woord 'beproefd' twee belangrijke kenmerken van deze vriendschap tekent. In de eerste plaats is de vriendschap tussen Calvijn en Melanchthon altijd een aangevochten zaak geweest. De relatie is regelmatig op de proef gesteld, zowel door factoren van buitenaf als door spanningen van binnenuit. Er waren aanleidingen genoeg waardoor het tot een definitieve breuk had kunnen zijn gekomen. Gezien de verschillen in karakters en inzichten zou dat ook meer voor de hand gelegen hebben dan dat de relatie de stormen zou verduren. Toch is dat laatste wel gebeurd. De vriendschap is op de proef gesteld en zo ook beproefd gebleken. Dat geldt zeker van de kant van Calvijn, die er na Melanchthons dood nog een ontroerend getuigenis van geeft. In zijn geschrift tegen de gnesio-lutheraan Tileman Hesshusen spreekt hij zijn hart uit in een ontroerende evocatie aan het adres van zijn oude vriend die hem reeds is voorgegaan in de hemelse heerlijkheid:

"O, Philippus Melanchthon, ik doe een beroep op jou die nu leeft met Christus in de boezem van God, en daar wachtende zijt op ons tot we vergaderd worden tot die zalige rust. Honderd keren, uitgeput door arbeid en neergedrukt door zo veel zorgen, liet je je hoofd rusten op mijn borst en zei je: 'Ik wilde dat ik kon sterven aan deze borst'. Sinds toen heb ik duizend keer gewenst dat het ons vergund was geweest samen te leven, want zeker, dan zou je meer moed hebben gehad voor de onvermijdelijke strijd, en was je sterker geweest om jaloezie te verachten en alle beschuldigingen als niets te rekenen. Op deze manier zou de kwaadwilligheid van velen ingetoomd zijn, die vanwege jouw vriendelijkheid, die zij zwakheid noemden, moed verwierf voor hun aanvallen".'^

I. Een proeve van vriendschap

Hoe hebben de twee vrienden elkaar leren kennen? Melanchthon was als de 'Praeceptor Germaniae', de grote vernieuwende leraar van Duitsland, en vooral als de vertrouweling en woordvoerder van Luther alom bekend. Calvijn kende hem, lang voordat hij hem de eerste keer persoonlijk ontmoette, al vanuit zijn geschriften, waarvan hij bij zijn eigen publicaties dankbaar gebruik had gemaakt. De Loei Communes van Melanchthon behoort tot de bronnen van de Institutie} Melanchthon stond dus min of meer aan de wieg van Calvijns geboorte als theoloog. Het is dan ook begrijpelijk dat Calvijn verlangd zal hebben naar de gelegenheid om zijn twaalf jaar oudere geestverwant persoonlijk te ontmoeten. Melanchthon zal bij Calvijn ongetwijfeld bekender zijn geweest dan omgekeerd. Toch zal ook Melanchthon zeker wel het een en ander van Calvijn hebben gehoord en gelezen.

Calvijns eerste (schriftelijke) contact met Melanchthon dateert van het jaar 1538. Via Bucer liet Calvijn Melanchthon een brief bezorgen, waarin over het onderwerp van de kerkgoederen werd geschreven en waarin Calvijn zijn gedachten in de vorm van een twaalftal artikelen ter beoordeling neergeschreven had."* Tijdens het zogenaamde Convent van Frankfurt, dat begin 1539 in het kader van het Schmalkaldisch Verbond belegd was ter voorbereiding op de komende godsdienstgesprekken, kreeg Calvijn de gelegenheid om zijn wens in vervulling te laten gaan en Melanchthon van aangezicht tot aangezicht te ontmoeten. Hij schrijft aan Farel dat zijn besluit om naar Frankfurt te gaan eigenlijk vrij abrupt was opgekomen. De voornaamste aanleiding was de teleurstellende mededeling van Bucer, dat hij niets had kunnen uitrichten ten gunste van de zaak van de broeders in Frankrijk. Nu wilde hij er persoonlijk heen, om zo mogelijk zelf iets uit te richten dat zijn broeders zou mogen verlichten in hun verdrukking. Het tweede dat hem naar Frankfurt trok was de mogelijkheid om met Philippus Melanchthon over Religie en Kerk te kunnen spreken. Beide redenen moesten toch wel voldoende verklaring zijn van zijn besluit. Daar zou Farel het toch wel mee eens zijn, dacht Calvijn.^

1.1 Een persoonlijke vriendschap

Calvijn verbleef slechts acht dagen in Frankfurt. Hij verteh niet zoveel over het gebeuren van de ontmoeting met Melanchthon, toch moet het min of meer 'liefde'' op het eerste gezicht' zijn geweest. Calvijn doet in de latere correspondentie regelmatig een beroep op de liefde van Melanchthon en weet zich, zo schrijft hij, verzekerd van diens vriendelijk welgevallen.' De enkele momenten van persoonlijke omgang hebben kennelijk een dermate spontane hartelijkheid gekend, dat Calvijn er al de jaren na 1541, waarin hij zijn vriend nooit meer heeft mogen ontmoeten, steeds weer aan refereert. De indruk die ze op elkaar gemaakt hebben heeft kennelijk alles te maken gehad met de persoonlijke omgang, die meer waard was dan welke uitgebreide correspondentie ook maar. Hoe fijn hij het ook vond dat Melanchthon hem zo af en toe eens schreef, het liefst zou Calvijn nog eens de gelegenheid vinden om hem weer te ontmoeten. Op 27 november 1554 schrijft hij aan Farel: "Woonde hij maar dichterbij. In een gesprek van drie uren zou ik verder met hem komen dan in honderd brieven".* Calvijn was er kennelijk van overtuigd dat hij in het persoonlijke gesprek met Melanchthon ver kon komen, en dat de problemen met Melanchthons wan-

kelmoedigheid vanuit de levende bemoediging overwonnen konden worden. Wellicht kon hij dit zo stellen, omdat hij er mede de oorzaak van was geweest, dat Melanchthon tijdens de colloquia flinker was geweest dan men van hem gewend was. In december 1540, tijdens de besprekingen in Worms, schrijft Calvijn opnieuw aan Farel, met wie hij het meest zijn gedachten over Melanchthon deelt, dat Melanchthon moediger is dan hij ooit geweest is. Zijn mening is niet veranderd, maar wel zijn moed. "Als je hem maar een halfuur zou horen spreken, zou je de grootste vreugde hebben"' zo verzekert hij Farel. Zonder nu direct zijn eigen bijdrage in de standvastigheid van Melanchthon te willen prijzen, laat Calvijn mogelijk toch door dergelijke uitingen iets doorschemeren van de overtuiging dat hij vanuit de hartelijke omgang met Melanchthon een belangrijk aandeel heeft gehad in diens onverwachte fermheid.'" Wellicht moet niet uit het oog verloren worden dat Melanchthon een tweede periode van persoonlijke omgang met Calvijn heeft gehad, in Worms, nadat hij zelf een ernstige crisis had doorgemaakt. Melanchthon was zo diep beschaamd en verontrust door het grote 'reformatorische' schandaal van de bigamie van Philips van Hessen dat hij er letterlijk ziek van was geworden. Zijn kwaal had duidelijk de kenmerken van een zenuwinzinking." Het aanvechtbare dubbelhuwelijk had desastreuze politieke gevolgen voor het Schmalkaldisch verbond en maakte een van de belangrijke leiders vleugellam. Philips van Hessen werd als was in de handen van de keizer. Wat moet het voor Melanchthon een verademing en een bemoediging zijn geweest in de spanning van de tijden om een jonge veelbelovende collega te ontmoeten, met wie het direct klikte. Zulke persoonlijk-psychologische factoren laten zich uiteraard moeilijk bewijzen, maar kunnen bij deze direct zo innige relatie een niet te verwaarlozen rol hebben gespeeld.

1.2 Een theologische affiniteit

De vraag is wat beiden in elkaar kan hebben aangetrokken. Allereerst zal het de wederzijdse herkenning zijn geweest van twee humanistische geleerden temidden van het gemengde gezelschap van theologen van allerlei snit. Er kan met recht gesproken worden van een 'affinité théologique'.'^ Ze verstonden elkaar vanuit de wijze van omgaan met de vragen, waar het in de strijd der geesten om ging. Het beroep op de bronnen van de Heilige Schrift en het respect voor de patres en de verwerping van de scholastieke benadering waren verbindende factoren. Calvijn geeft herhaaldelijk blijk van zijn grote bewondering voor de eenvoud en helderheid van de wijze waarop Melanchthon redeneert.

Voor Calvijn is Melanchthon een voorbeeldig exegeet. Hij noemt hem in zijn opdracht van de verklaring van de Romeinenbrief aan Grynaeus als eerste. Melanchthon is een exegeet die vooral de eerste lijn van de Bijbelse leer kort en helder behandelt, zonder alles aan de orde te willen stellen. Hierin valt Melanchthons bedoeling te prijzen dat hij de meerderheid van zijn lezers niet vermoeien wil. Het is de bewondering voor de Bijbelse leraar en opvoeder Melanchthon, die Calvijn tot deze woorden brengt.'^ Calvijn wist overigens dat de bekwaamheden van de 'Leermeester van Duitsland' zich behalve op het vlak van de theologie ook over vele andere terreinen van wetenschap uitstrekte.

Als Melanchthon zijn verklaring van het boek Daniël eindelijk heeft gepubliceerd - Calvijn had hem als eens verlangend gevraagd waar het boek toch bleef''' - schrijft Calvijn

dat hij het gelezen heeft en dat geen boek hem in deze tijd meer verheugd heeft.'^ Hij heeft Melanchthons theologische bijdragen kennelijk hoog gewaardeerd. De diepe vroomheid gecombineerd met indrukwekkende geleerdheid hebben hem in Melanchthon bijzonder aangesproken, zowel in zijn methode als ook wat de inhoud betreft van zijn theologie, met alle wezenlijke verschillen die er ook zeker waren.'^ In 1546 heeft Calvijn de voorrede geschreven voor een Franse vertaling van de Loci}^ Ondanks de kritiek die Calvijn op onderdelen heeft, vindt hij het toch wenselijk dat men ook in het Frans kennis kan nemen van diens heldere geleerdheid. Calvijn wil dat deze auteur, die 'onder de geleerden als geen ander bekend' is en 'gerenommeerd vanwege zijn excellente kennis' genoemd kan worden, '* ook voor een breder forum gepubliceerd wordt. Calvijn roemt Melanchthon om zijn 'grande simplicité' die de grootste deugd is in het behandelen van de leer van Christus.

Is er van de kant van Melanchthon ook sprake geweest van een dergelijke waardering voor Calvijns theologische bijdrage? Daarover is veel minder bekend. Vanuit zijn brieven valt er niet veel meer te bespeuren dan een appreciatie in doorgaans algemene termen. De opvatting van Ganoczy lijkt een juiste, als hij in de relatie, ook op dit terrein, een ongelijkheid waarneemt." Melanchthon laat wel weten dat het hem bevalt dat zijn jongere collega zegt dat hij zijn 'nastreven van eenvoudigheid' zo waardeert.^" Ook geeft Melanchthon soms duidelijk blijk van achting en respect voor Calvijns theologische bekwaamheden. Hij leest met instemming diens publicaties, bijvoorbeeld het boek waarin hij tegen Servet de leer van de Drie-eenheid heeft verdedigd. Hij onderscheidt hem van de strijdlustigen met hun inerudiet geschreeuw. Hij wil graag met Calvijn over de leer spreken: "Over deze zaken zou ik erg graag met jou spreken, van wie ik weet datje liefhebber bent van de waarheid en geen geest hebt die bezeten is van vijandschap of andere dwaze affecten."^' Melanchthon laat ook een enkele keer weten dat hij het Calvijn geheel toevertrouwt om in de controverse een zelfstandig oordeel te vellen. Of dat in het geval van de strijd met Westphal een hoffelijke lofprijzing is aan het adres van Calvijn, of een handige poging om zelf geen oordeel te hoeven geven, ^^ blijft overigens de vraag.

1.3 Gezamenlijke liefde voor de eenheid van de Kerk

De vriendschap was ook een verbondenheid in gezamenlijke liefde voor Christus' Kerk en het nastreven van de gezondmaking van de Bijbelse leer tot haar herstel. Daarbij kwam ook een gedeelde hartstocht voor de eenheid van de Kerk. Het is veelbetekenend voor de beoordeling van hun relatie, dat de enige persoonlijke ontmoetingen hebben plaats gevonden tijdens de colloquia van de jaren 1539 tot 1541. In Frankfurt, Worms en Regensburg hebben zij tussen de bedrijven van de disputen door, waarbij alles op het spel stond, de troost gevonden aan eikaars 'borst'.^^ In beider borst klopte het hart vooral voor het welzijn van de kerk van Christus.

Er kan wellicht gesteld worden dat de periode van eindjaren dertig, beginjaren veertig de meeste kansen heeft gekend voor een vergelijk van de partijen - zowel de hervormingsgezinde roomsen als de protestanten in hun onderlinge verdeeldheid van Zwitserland en Wittenberg - in het godsdienstconflict. Nooit kwamen ze elkaar nader dan in de uitkomst van het gesprek in Regensburg. Er was zelfs een overeenstemming over de

rechtvaardigingsleer! En toch heeft het niet het herstel van de eenheid van Christus' koninkrijk tot resultaat mogen hebben. Het is onmogelijk om te weten wat er in de harten van de deelnemers is omgegaan, maar wie de correspondentie van Calvijn leest kan het niet ontgaan, wat deze dramatiek van de geschiedenis betekend heeft voor zijn diepste gevoelens. Het was een spreken tussen hoop en vrees, waarbij de vrees helaas maar al te zeer bewaarheid werd.

Het gecompliceerde van de godsdienstgesprekken was dat de partners, die tegenover de pauselijke partij pleitten voor het herstel van de Kerk, niet op één stoel zaten. Het was in 1529 in Marburg niet gelukt om tot een vergelijk te komen over het belangrijkste geschilpunt dat zou blijven bestaan: de avondmaalsleer. Deze zou als splijtzwam blijven functioneren, ook buiten het toneel van de officiële colloquia om. Overigens waren de godsdienstgesprekken niet in de eerste plaats kerkelijke aangelegenheden. Ze vonden plaats in de context van de Duitse rijkspolitiek. Het zoeken naar de eenheid op het confessionele vlak werd ingegeven, en in concreetheid vormgegeven, vanwege de politieke noodzaak om op de twee fronten - de Habsburg-Valois oorlog en de dreiging van de Turken - zo eensgezind mogelijk op te treden. Het eerste front speelde vooral een prominente rol. Kon men wat de dreiging van de Turken betreft zonder al te veel moeite een beroep doen op het gemeenschappelijk belang van de christenheid, inzake de strijd tussen de keizer en de koning van Frankrijk lagen de verhoudingen veel ingewikkelder. De Franse koning had de steun van de Duitse evangelische vorsten nodig om zich tegenover de keizer sterk te maken. Daar probeerde Calvijn en de zijnen gebruik van te maken door de Duitse vorsten, via hun theologen, in te schakelen om de Franse koning om tolerantie te vragen voor de protestanten in zijn land.^'' De strijd om allianties werd dus gevoerd op het ingewikkelde veld van de Duitse politiek, terwijl de Fransen het meest van de repressie te lijden hadden. De Zwitsers, die hun afgebakende positie als trouwe volgelingen van Zwingli even hardnekkig bewaakten als de Lutheranen, zaten politiek gezien in hun eigen hoek. Het streven naar confessionele vereniging was dus ingewikkeld verwikkeld met grote politieke belangen.

Melanchthon was de woordvoerder van het Lutherse kamp. Zijn positie in de jaren 1539-1541 was een andere geworden dan in 1530, toen hij op de rijksdag van Augsburg alles inzette om via de Confessio Augustana tot een vergelijk te komen vooral met de vertegenwoordigers van de stoel van Rome. Zijn teleurstelling over het gebrek aan bereidheid in het katholieke kamp om echt tot elkaar te komen zorgde ervoor dat hij in Worms en Regensburg naar Rome toe een strijdlustiger houding innam, ^' die wellicht gunstig had kunnen zijn voor de vereniging onder de protestanten. En juist op dat moment kwam Calvijn in zijn leven!

Calvijn was in Worms en Regensburg aanwezig als afgezant van Straatsburg, ^* en bij de gesprekken in Worms ook nog als vertegenwoordiger van de hertog van Lüneburg. Hij onderscheidde zich dermate door zijn grote capaciteiten in de discussies dat hij zich de titel van 'de theoloog' verwierf ^^ Als afgevaardigde van een 'Duitse stad'^* en in het voetspoor van Bucer nam Calvijn min of meer vanzelf een positie in tussen de Zwitsers en Wittenberg. Dat beantwoordde ook het beste aan zijn theologische positie inzake het grootste theologische geschilpunt tussen beide partijen, dat van de aanwezigheid van Christus in het sacrament van het Avondmaal. Hij zou bij uitstek de man kunnen zijn die qua positie

en eruditie een positieve invloed kon laten gelden om beide partijen te verzoenen. Vandaar dat het ook zo belangrijk was dat hij zo goed met Melanchthon kon opschieten. Daarnaast had hij ook goede verhoudingen met BuUinger. Er was in 1536 al een vergelijk bereikt tussen Wittenberg en Straatsburg in de Wittenberger Concordie. Wat zou er mooier zijn dan dat de mislukte verzoening van Marburg 1529 alsnog zou kunnen plaatsvinden? Aan de relatie van Melanchthon en Calvijn zou het niet liggen. Beiden werden gedreven door een oprecht verlangen naar eenheid. Zij waren op dat moment wellicht de meest oecumenisch gezinden van de gesprekspartners.

In dit verband is het zaak om nader in te gaan op het punt van de onderlinge confessionele erkenning. Calvijn had er geen moeite mee om de Confessio Augustana voor zijn rekening te nemen. Als inwoner en vertegenwoordiger van Straatsburg had hij die formeel al moeten erkennen.'^'^ In Worms kreeg hij de gelegenheid om uitgebreid met Melanchthon van gedachten te wisselen, en daarbij zal de Augustana een belangrijk onderwerp van gesprek zijn geweest. De vraag was in hoeverre deze confessie een fundament van gemeenschappelijk belijden zou kunnen zijn in de politieke discussie. Melanchthon was bereid om de Augustana op een aantal onderdelen aan te passen, zodat die o.a. meer in de richting van de Zwitsers zou kunnen reiken. Er was een belangrijke wijziging in de formulering van artikel 10, over de aanwezigheid van Christus in het sacrament van het Avondmaal, die Calvijn ongetwijfeld goed bevallen zal zijn. Misschien is deze wel op instigatie of in ieder geval na gedachtenwisseling met Calvijn zo aangebracht. De wijziging hield in dat de streng Lutherse opvatting "quod corpus et sanguis Christi vere adsint et distribuantur", die nog redelijk dicht bij Rome was, vervangen werd door "quod cum pane et vino vere exhibeantur corpus et sanguis Christi", dat zonder veel moeite door Calvijn kon worden aanvaard en dat ruime openingen bood naar de kant van de Zwitsers. Vandaar dat de striktere Lutheranen en ook de roomse oppositie er ongelukkig mee waren. Zij voelden wel aan waar het heenging, nu de confessie, die oorspronkelijk bedoeld was om de kloof met Rome te overbruggen, werd aangepast om toenadering te zoeken tot de Zwitsers.'" Veertien jaren later geeft Calvijn van deze omslag in Melanchthons denken over het sacrament een levendig verslag in een brief aan de predikanten van Zurich. Misschien was hij er zelf wel bij toen Melanchthon in de Augustana het ene woordje 'adsint' schrapte. Hij vertelt dat er toen een 'gehuil' ontstond onder de papisten, die riepen dat 'wij Zwinglianen en vervalsers' waren. De grote vraag was of Luther deze fundamentele wijziging ook goed zou keuren. Wonder boven wonder, vertelt Calvijn, gebeurde het dat Luther zich niet tegen deze wijziging liet ophitsen, hoewel de Markgraaf van Brandenburg daar wel zijn best voor deed, "om hem in een of andere heftige uitlating tegen ons te doen ontvlammen." Calvijn zegt: "En toen gaf Luther voor één keer in zijn leven een voorbeeld van matiging, terwijl hij deze vertader zei, zich weg te scheren, en ons zelfs vrijwillig diens boze list openbaarde".^' Zo kwam het toch tot een nagenoeg eensgezinde aanvaarding van de Augustana Variata. Melanchthon, Calvijn en Luther waren het eens over de formulering van de belijdenis aangaande het Avondmaal. Een uniek moment van akkoord, dat helaas geen echt vervolg heeft gekend, en dat in de komende twisten over dit sacrament van eenheid in de praktijk ongedaan werd gemaakt.'^

Calvijn stond tijdens de godsdienstgesprekken dichter bij de Duitse Lutheranen in de geest van Melanchthon, dan bij de Zwitsers. Hij heeft welhcht te veel van Melanchthons invloed verwacht. Later zou hij tot zijn verdriet merken welk een taai verzet er was tegen overeenstemming in de leer op dit punt, en dat Melanchthon lang zoveel niet voor elkaar kon krijgen als hij wel dacht en verwachtte. Maar op dit moment, het hoogtepunt van de vriendschap die gevoed werd vanuit de liefde voor de ene Kerk van Christus, waren beide bekwame theologen elkaar tot een hand en een voet.

Toen de onderhandelingen van Worms werden verplaatst naar de Rijksdag van Regensburg wilde Melanchthon zijn jonge vriend voor geen goud kwijt en drong er in Straatsburg op aan om toch vooral Calvijn mee te sturen met de delegatie. Calvijn zelf had er om verschillende redenen niet veel zin in om mee te gaan van Worms naar Regensburg. Hij schrijft aan Farel dat hij zich tegen zijn wil naar Regensburg gesleept voelt.^^ Calvijn zag tegen de reis op, maar vooral tegen de lange tijd van onderhandelingen, waar toch niet zo veel uit zou komen, naar hij vreesde. Zijn gezondheid was ook niet zo best en er waren zorgen om zijn vrouw die ziek was. Ook zou de pest nog uitbreken, wat hem het gevoel gaf dat hij in zulke moeilijke tijden bij zijn gemeente moest zijn. En toch ging hij omdat hij de wil van God wilde volgen. Aan Farel liet hij door openhartige brieven weten hoe hij de besprekingen ervaren heeft. Omdat men in het Duits onderhandelde kon Calvijn er weinig van volgen. Op een gegeven moment mocht hij, zonder direct op de anderen te kunnen ingaan, in het Latijn zijn visie geven. Vrijmoedig ontkende hij de lichamelijke aanwezigheid van Christus in de hostie, en verklaarde hij dat de aanbidding van het sacrament onverdraaglijk was. Verder liet Calvijn in zijn brief weten dat hij niet blij was met de diplomatieke pogingen van Bucer en Melanchthon om door dubbelzinnige formuleringen te proberen om voet aan wal te krijgen, om dan later duidelijker te kunnen belijden. Toch stelt Calvijn met nadruk: "dat beiden de beste gezindheid hebben en werkelijk aan niets anders denken, dan het Rijk van Christus te bevorderen. Zij laten werkelijk niets anders te wensen over, waarin ze niet vast en trouw waren, dan dat zij zich in de aard van hun handelen te zeer aan het ogenblik aanpassen."^" Zodra Calvijn de kans zag, keerde hij terug naar Straatsburg. Wat Calvijn al voorzien had, gebeurde ook. Ook het godsdienstgesprek van Regensburg doorbrak de impasse in religieuze en politieke verhoudingen niet in positieve zin. De godsdienstkwestie werd niet opgelost. Toch is ook het verblijf in Regensburg belangrijk geweest voor Calvijns internationale contacten. Het was wel de laatste maal dat hij Melanchthon in levende lijve heeft ontmoet. Gedurende de volgende negentien jaren zouden ze elkaar wel schrijven, maar nooit meer ontmoeten. De vriendschap waarvan in de enkele perioden van omgang zo'n duidelijke proeve was gebleken zou blijven bestaan. Maar niet zonder dat die herhaaldelijk ernstig op de proef zou worden gesteld.

II. De vriendschap op de proef gesteld

De relatie tussen Calvijn en Melanchthon is niet zonder beproevingen geweest, en was - naast alle oprecht positieve aspecten die we hier boven reeds vermeldden - niet vrij van grote spanningen. Vandaar dat er ook wel kwalificaties zijn gegeven die de ernst van de vriendschap op zijn minst in twijfel trekken. Zo vraagt Danielle Fischer zich af, of wij het

verhaal van beider amicitia niet min of meer als een 'legende' moeten zien, die afgebroken moet worden. Zij noemt de verhouding 'erg moeilijk en teleurstellend'.^' De aimabele toon van de correspondentie zou meer te maken hebben gehad met de voor die tijd onder humanisten gebruikelijke 'style élogieux' dan met een oprechte hartelijkheid. De theologische verschillen waren ook niet gering. Dat de relatie toch heeft stand gehouden zou, volgens Fischer, vooral te maken hebben gehad met de wens om de tegenstanders, van wie zij samen last hadden, geen reden tot vreugde te geven. Het zou in de ingewikkelde (kerk)politieke verhoudingen, waarin men zuinig moest zijn op mogelijke bondgenoten, ook wijs zijn geweest om niet te snel van elkaar te vervreemden.

Hoewel een dergelijke kwalificatie te veel afdingt op de oprechtheid van de vriendschap tussen Calvijn en Melanchthon, toch mogen we de ogen niet sluiten voor het feit dat hun onderlinge omgang niet 'zonder pijn en moeilijkheid' is geweest, zoals J.H. Kromminga dat typeert.'* Zijn genuanceerde oordeel doet meer recht aan de relatie. Hij meent dat vooral Calvijn naar Melanchthon toe bereid was veel voor lief te nemen, ondanks de duidelijke verschillen van inzichten. De volhardende verdediging van Melanchthon door Calvijn kan naar de laatstgenoemde toe zelfs als 'zwakheid' zijn beschouwd, omdat Melanchthon meer van hem verschilde dan Calvijn wel waar wilde hebben. Calvijn hield zijn vriend eigenlijk de hand boven het hoofd. Kromminga onderstreept terecht deze - helaas veel te vaak over het hoofd geziene - royale en loyale trek van Calvijns karakter.'^

II. 1 Een moeizame correspondentie

Het is nodig om een indruk te geven van het verloop van de correspondentie, die een periode van twintig jaren heeft omspannen, van 1538 tot 1558. We kunnen niet direct spreken van een uitgebreide briefwisseling tussen Wittenberg en Geneve. Tegenover een veertiental brieven van Calvijn aan Melanchthon, zijn er acht brieven in omgekeerde richting bewaard gebleven. Niet alleen het aantal brieven verschilt behoorlijk, ook de omvang. Calvijn schreef veel uitgebreider terwijl Melanchthon vaak met een kort briefje volstond. De onderlinge toon was vriendelijk, al krijgt men wel de indruk dat Calvijn meer persoonlijke spontaniteit uitstraalde dan Melanchthon, die wat vriendelijk formeel lijkt te blijven. De geografische afstand was in de correspondentie een groot probleem. Het was niet eenvoudig om betrouwbare postbodes te vinden. De eerste brief van Calvijn, kennelijk een antwoord op een ons onbekende brief van Melanchthon, begint met een verzuchting, die de moeilijkheid van een regelmatige correspondentie treffend illustreert:

"Kijk eens, aan wat voor luie buik jij je brief hebt toevertrouwd. Na bijna vier maanden heeft hij hem mij eindelijk overhandigd, door lange onordelijke behandeling gescheurd en in flarden. Ik heb het mezelf als winst aangerekend, dat ik hem überhaupt - al is het laat - nog kreeg. Want omdat hij hem hier en daarheen met zich meegedragen heeft, is het een wonder, dat hij hem niet ergens heeft laten liggen".'**

Overigens was het actuele gehalte van de brieven vanwege de afstand en tijdsduur over het algemeen een probleem. Als het weken, zo niet maanden, duurde voordat een briefde adressant bereikte, kon het makkelijk zijn dat er gereageerd werd op situaties die allang een andere wending hadden genomen. Om een voorbeeld te noemen: Calvijn schrijft aan

Melanchthon over zijn ongenoegen vanwege het feit dat deze aan Osiander - die Calvijn helemaal niet mocht - lof heeft toegezwaaid, zonder te weten dat Osiander reeds meer dan een maand voor de datum van Calvijns brief overleden was.'''

Calvijn heeft het feit dat Melanchthon met hem wilde corresponderen overigens zeer gewaardeerd. Calvijn laat merken dat hij het een bijzondere eer en een voorrecht vindt dat Melanchthon kennelijk graag met hem in gesprek wil blijven via de briefwisseling. Het kan natuurlijk een vorm van nederige hoffelijkheid geweest zijn als hij schrijft dat Melanchthon zijn brieven waarschijnlijk niet echt nodig zal hebben, maar dat hij niets liever in de wereld wil dan genieten van Melanchthons brieven."" Toch was er wellicht ook sprake van oprechte bewondering en waardering van de jongere reformator, die het voorrecht had dat Melanchthon geïnteresseerd was in een blijvende literaire relatie. Tegelijk echter ontwikkelde zich in de loop der jaren bij Calvijn een gezond zelfbewustzijn, waarin hij de overtuiging uitspreekt dat de wederzijdse briefwisseling van groot belang kan zijn voor het heil van de Kerk. Hij schrijft in 1552:

"En hoewel het wel zeer in ons persoonlijk belang ligt, de vriendschap, die God in Zijn naam geheiligd heeft, in goede trouw en onwankelbaar tot het einde toe te onderhouden, zo gaat het hierbij ook om nut en schade van de ganse Kerk. Want je ziet, hoe veler mensen ogen op ons gericht zijn; hoe de kwaadwilligen uit onze twist aanleiding tot lasteren zoeken, hoe de zwakken ook al door de minste kleingeestige jaloezie verward worden. Er is niet weinig aan gelegen, dat ook bij de nakomelingen zal doordringen, als zou er onenigheid onder ons ontstaan zijn. (...) Al moet ik nu ook erkennen en gaarne toegeven, hoe diep ik onder jou sta, zo weet ik toch ook tot welke rang God mij op Zijn wereldtoneel verheven heeft, en kan het daarom niet verzwijgen, dat onze vriendschap niet zonder grote schade voor de Kerk tot een breuk zou komen.'"

Het vorige citaat maakt zonder meer duidelijk welk een groot persoonlijk en kerkelijk belang er voor Calvijn aan de goede verstandhouding verbonden was, en hoe onmisbaar hij daarin een regelmatige vriendschappelijke briefwisseling achtte. Melanchthon was in dit opzicht minder duidelijk. Al schrijft hij geen onvertogen woord aan Calvijn, het lijkt er wel op alsof hij de duidelijke beslistheid wilde ontlopen. Als het helemaal spannend werd, liet hij gewoon niets van zich horen. Hij wilde kennelijk niet openlijk voor de dag komen als ondersteuner van Calvijns positie. Het is haast aandoenlijk om te lezen hoezeer het Calvijn pijn deed dat hij maar geen antwoord kreeg van Melanchthon. In augustus 1554 schrijft hij:

"Hoewel het mij smartelijk en zeer verwonderlijk is, dat ik op mijn laatste brief (van bijna twee jaar eerder, vdb) geen antwoord van je kreeg, toch kan ik niet aannemen dat het uit misnoegen of verachting gebeurd is, want niets zou minder bij jouw karakter en aard passen. Omdat ik nu een bode vond, die mij aanbood om jou een briefte laten toekomen, zo wil ik het nog eens proberen, of ik iets aan je ontlokken kan. Ik spreek niet zo, omdat ik aan jouw liefde jegens mij, die steeds bijzonder groot was, twijfelde, maar omdat jouw zwijgen mij met recht treurig en bekommerd maken moet, omdat ik het voor een schade aan Gods Kerk houd"."^

Calvijn is kennelijk toch niet helemaal zeker geweest hoe hij Melanchthons zwijgen moest interpreteren. Hij had trouwens gehoord dat Melanchthon zijn vorige briefin woede

verscheurd had.'*'' De positieve toon van Melanchthons al te late antwoord heeft hem echter gerust gesteld. Overigens werd de correspondentie in de laatste jaren, waarin de verhoudingen steeds meer onder spanning kwamen te staan vanwege de avondmaalsstrijd, steeds moeizamer. Slechts enkele korte en enigszins klaaglijke brieves kwamen van Melanchthons kant, terwijl Calvijn maar bleef proberen om Melanchthon voor de dag te laten komen met zijn standpunten. Maar daarover bleef zijn vriend in alle toonaarden zwijgen. Op 8 oktober 1558 schreef hij, voor zover bekend, zijn laatste brief aan Calvijn, naar aanleiding van mislukte pogingen om in Worms de Wittenbergers en de Zwitsers toch nog met elkaar te verzoenen. Er spreekt niet veel moed meer uit wat de toekomst betreft, al prijst hij de kwaliteit van de mannen die Calvijn naar Worms heeft gestuurd. De zaak van de verzoening lijkt verloren en het enige wat blijft is in het strijdperk blijven en het gebed omhoog richten naar de 'Zoon Gods, opdat hij onze Scheidrechter moge zijn'.'*" De laatste brief van Calvijn dateert van 19 november 1558. De aanhef overstijgt de ergernis over Melanchthons nalatigheid in de correspondentie met een mild-ironische betuiging van vriendschappelijke liefde. Calvijn schrijft, dat al is het dat Melanchthon de 'nalatigheid in het brieven schrijven' graag ook aan zijn vrienden als liefdedienst zou willen schenken, hij toch maar besloten heeft deze vriendengunst niet aan te nemen. Al zou er gezien zijn ziekte aanleiding genoeg zijn om niet te schrijven, toch wil Calvijn graag aan Melanchthons borst neerleggen wat hem zo zwaar drukt."' Ze zijn beiden kennelijk broeders gebleven, die in de nood geboren zijn, en tot in het laatst in de benauwdheid moeten blijven. Calvijn troost zijn vriend, die het mee moet maken dat zijn leerlingen, die zoveel jonger zijn, als vijanden hem bestrijden, zonder respect te hebben voor zijn grote verdienste. Calvijn ligt zelf ook onder het vuur van hun fanatieke vijandschap. Echter: "Wat er ook is, wij willen de broederlijke liefde eerlijk onder elkaar onderhouden, en geen listen van de satan zullen deze band scheuren"."* Tot zover over de kwaliteit van de correspondentie, die vooral gezien de verwachtingen die Calvijn er van had - hoe heeft hij niet moeten klagen dat Melanchthon niet terugschreef-naast alle positievere aspecten toch ook als moeizame briefwisseling kan worden getypeerd.

II. 2 Een inhoudelijke discussie

Waarom schreven de reformatoren met elkaar? Naast de persoonlijke vriendschappelijke verhoudingen en de noodzakelijke bondgenootschappelijke contacten in de confessionele strijd was de correspondentie ook dienstbaar om eikaars oordeel te vragen in kwesties die de geloofsleer betroffen. De theologen ontmoetten elkaar bij de godsdienstgesprekken en waren getuige van de inhoud en de vorm van eikaars doctrinaire argumentatie. Men gevoelde zich daarbij tot elkaar aangetrokken, of juist ook niet. Ook in de wandelgangen zal het boeiende debat over de essentialia van de geloofsleer zijn voortgegaan. Daarbij zullen contacten zijn gesmeed, die ook in de tijd dat men elkaar niet ontmoeten kon, tot schriftelijke uitwisseling van gedachten leidden. De band tussen Melanchthon en Calvijn is juist in dit klimaat van het theologische debat ontstaan en zal zeker te danken zijn geweest aan de inhoud en de argumentatie van de geloofsleer, waarin ze elkaar herkenden.

De vriendschap betekende echter niet dat er geen fundamentele verschillen van inzichten konden zijn. Afgezien van het grote precaire geding over het Avondmaal, waarop in een volgende paragraaf nog uitgebreid wordt ingegaan, is er ook een aantal andere geloofszaken waarover Melanchthon en Calvijn in hun brieven van gedachten hebben gewisseld en ook van mening hebben verschild.

In 1543 schrijft Calvijn aan Melanchthon dat hij zijn geschrift tegen Pighius'*' aan hem heeft opgedragen. Hij meent dat hij in zijn boek geheel in Melanchthons geest is ingegaan tegen de Roomse opvatting van de 'vrije wil', zoals Pighius die voorstond. Ze hadden Pighius in Worms leren kennen als tegenstander in het pauselijke kamp. Calvijn meent, zo blijkt uit de opdracht voorafgaande aan zijn boek tegen Pighius, dat Melanchthon hem zelf min of meer de opdracht tot het schrijven van dit boek gegeven heeft: "Overigens, ik herinner me dat jij me eens op de taak wees om iets te schrijven om Pighius' onbeschaamdheid in te tomen, als hij door zou gaan om ons uit te dagen".'"' Hij schrijft dat hij er bijzonder aan hecht het oordeel van Melanchthon te horen.

Enkele maanden later geeft Melanchthon antwoord."' Het is interessant om te zien hoe hij dat doet. Allereerst bedankt hij Calvijn voor de eervolle opdracht. Melanchthon waardeert vooral dat Calvijn heeft gezegd dat hij de eenvoudigheid, de simplicitas, bemint en zoekt. Bedoelt Melanchthon hier op een bedekte wijze aan te geven dat zijn overeenstemming met Calvijn in de eerste plaats gezocht moet worden in de retorische zin, de vorm van het onderricht? Als Calvijn Melanchthons methode waardeert is dat best, maar als het om de inhoud gaat is er toch minder eensgezindheid dan op het eerste gezicht lijkt. Vandaar dat er in de inhoudelijke opmerkingen van Melanchthon een nauwelijks verborgen kritische noot zit. Balke veronderstelt dat er in Calvijns opdracht een zachte wenk aan Melanchthon was gegeven om in Luthers voetspoor te blijven inzake van de belijdenis van de vrije wil. Hij wist dat Melanchthon een wat ruimere opvatting had.^" Melanchthon echter, die grote moeite had met Calvijns verkiezingsleer, antwoordt met een persoonlijke visie op het vraagstuk van de wilsvrijheid en voorbestemming en stelt met nadruk dat het probleem van providentie en contingentie principieel niet op te lossen is. Melanchthon houdt vast aan de opvatting dat de zonde geen oorzaak heeft in de vrije wil.'' Overigens wil hij absoluut niet de indruk wekken dat hij Calvijn rekent onder diegenen die ertoe zouden neigen om te leren dat God de auteur van de zonde is.

Het verschil van mening over een zo wezenlijk leerstuk als de predestinatie blijft in de correspondentie terugkeren. In 1552 spreekt Calvijn er zijn spijt over uit dat Melanchthon in dit Bijbelse leerstuk te veel naar de aard van de filosofen spreekt als het gaat om de vrije wil, en wat de predestinatie betreft zich te veel aanpast aan de algemene opvatting van mensen. Hoe bestaat het, vraagt Calvijn zich af, dat een zo scherpzinnig, dapper en in de Schrift ervaren man, de genadige verkiezing Gods met de beloften, die allen gelden, verwisselt! Er is toch niets duidelijker dan dat de prediking van het Woord allen zonder onderscheid gemeenschappelijk geldt, maar dat de Geest des geloofs aan de verkorenen alleen als bijzonder voorrecht geschonken wordt. Het smart Calvijn om te moeten vaststellen dat Melanchthon niet meer diegene is, die hij eens was. Hij heeft zich laten vertellen dat Melanchthon toen hij de Consensus Tigurinus voorgelegd kreeg een veder nam en direct de zin doorstreepte waarin een onderscheid werd gemaakt tussen

verkorenen en verworpenen. Voor Calvijn is deze waarheid zo nuchter en Bijbels als maar kan. Hoe past deze onverwachte felheid bij Melanchthons anders zo gematigde wezen en zijn voorzichtige zwijgen, vraagt Calvijn zich af. 'Och konden we maar eens samen praten' is de verzuchting. Wat Calvijn betreft zou Melanchthon, als hij gedwongen was uit Wittenberg weg te gaan, hartelijk welkom zijn in Geneve.'^

Kennelijk heeft Melanchthon niet gereageerd, zoals hij dat ook niet deed in de bijzonder netelige kwestie van de avondmaalsstrijd. Bijna twee jaar later probeert Calvijn het nog eens. Op een bewogen wijze probeert hij de kennelijke tweespalt tussen hem en zijn broeder in Wittenberg te overstijgen door een oproep om zich in dezen samen onder Gods woord te stellen. Hij doet dat in de overtuiging dat Melanchthon zijn mening meer verborgen houdt dan dat hij werkelijk van Calvijn en de zijnen afwijkt. Calvijn vermoedt dus dat een diplomatieke voorzichtigheid bij Melanchthon de oorzaak is van zijn zwijgen. Hij heeft daar grote moeite mee en geeft nogmaals een korte belijdenis van het Bijbelse leerstuk van de verkiezing:

"En toch gaat de kennis van Gods genadige barmhartigheid totaal te gronde, als wij dit niet vasthouden, dat enkel en alleen door Gods welgevallen de gelovigen van de verworpenen onderscheiden worden, welken Hij tot het heil wilde verkiezen; als dit vervolgens niet vaststaat, dat het geloof uit de verborgen verkiezing Gods voorvloeit, omdat God diegenen met Zijn Geest verlicht, die Hij voor zij geboren werden op het oog had te verkiezen, en door de genade van de aanneming in Zijn familie inlijfde. Hoe absurd het is dat zo'n leer door een zeer groot theoloog aan het wankelen gebracht wordt, weeg dat af tegen jouw voorzichtigheid. Je ziet dat er slechte voorbeelden zijn, dat er in onze geschriften duidelijk een zekere tweespalt op te merken is. Ik schrijf je zeker niet de wet voor om deze discrepantie op te heffen, datje mij zou moeten toegeven. Maar laat het ons geen schande zijn dat wij de heilige uitspraken Gods onderschrijven. Welke reden om een waarachtige verzoening van de tegenstellingen te vinden jou behagen zal, ik zal die graag omhelzen".'

Het is opmerkelijk te zien hoe Melanchthon gereageerd heeft op dit indringende verzoek om kleur te bekennen.'"* Hij gaat in zijn antwoord in het geheel niet in op het leerstuk van de verkiezing. Hij prijst Calvijn vanwege zijn geschrift tegen de verwerpelijke leer van Servet'' en billijkt diens terechtstelling van harte. Zijn lof lijkt echter een afleidingsmanoeuvre te zijn. Want op de twee punten waarin Calvijn hem aangesproken heeft, de verkiezingsleer en de avondmaalsstrijd, gaat hij inhoudelijk niet in. Hij wil het dispuut graag over andere loei uit de Schrift voeren:

"Met geleerde en goede mannen heb ik over vele dingen gesproken van veel disputaties, die door deze ene controverse worden omvat, over de eigenschappen van de goddelijke personen, over de openbaring Gods door Woord en Geest in ware bekering of vertroosting. Over deze zaken slechts zou ik bijzonder graag met jou samenspreken, omdat ik weet dat jij een liefhebber van de waarheid bent, en geen geest hebt die bezeten is van haat of andere dwaze hartstochten".'*

Hoe moeten we deze afleidingsmanoeuvre van Melanchthon interpreteren? Was het een poging om het eigenlijke front te verplaatsen, omdat hij iets moest doen wat hij eigenlijk niet wilde: toegeven dat Calvijn er niet ver naast zat als hij veronderstelde dat Me-

lanchthon dichter bij zijn opvattingen stond dan hij wilde laten weten? Moeten we bij het veelbetekenend zwijgen van Melanchthon misschien aan het gezegde denken: wie zwijgt, stemt toe? Of was het geheel anders? Vond Melanchthon het misschien pijnlijk naar zijn jonge aanhankelijke vriend te moeten laten merken dat hij het nog meer oneens was dan Calvijn wel dacht? Interessante vragen die zich zo maar niet laten beantwoorden.

De meest kritische brief van Calvijn is de reactie op Melanchthons houding in de zogenaamde Interimstrijd.^^ Na de dood van Luther creëerde het drama van de nederlaag van het Schmalkaldisch verbond in 1546 een uiterst moeilijke situatie voor de Lutheranen in Wittenberg. Maurits van Saksen, die de waardigheid van keurvorst had verworven door zijn verraad, waarin hij het kamp van de Keizer had gekozen, kreeg de macht in Wittenberg. De strenge Lutheranen waren uit Wittenberg vertrokken en namen hun universiteit min of meer met zich mee naar Jena. Melanchthon was echter, na een aanvankelijke vlucht, toch weer teruggekeerd naar Wittenberg om daar zijn academische taak te hervatten. Dat kwam Maurits goed van pas, die de indruk wilde vestigen dat zijn politieke keus zijn Lutherse religie niet veranderd had. Melanchthon zou zodoende kunnen dienen als een alibi voor de 'Judas van Meiszen', zoals de nieuwe keurvorst door zijn tegenstanders werd genoemd. De vraag is wat Melanchthon tot deze stap heeft bewogen, die door vriend en vijand niet werd begrepen en nog minder gewaardeerd.^* Uiteraard was er een emotionele band met Wittenberg, maar was hij niet meer op zijn plaats geweest in de uitgeweken universiteit? Betekende zijn functioneren in Wittenberg binnen de termen van het Interim, die de godsdienstige positie, zeker in uiterlijke riten, weer terugboog naar Rome, geen al te grote concessies die ten koste gingen van de zaak van de Reformatie? Het mochten dan wel adiaphora zijn, waarover men inzake het Interim van mening verschilde, toch lukte het Melanchthon niet om dat duidelijk te maken. Niet aan zijn felle tegenstanders, die zich politiek en kerkelijk bleven verzetten tegen het Interim. En ook niet aan zijn vriend Calvijn, die mirabile dictu het opnam voor de Lutheranen in Maagdenburg, dat door Maurits van Saksen belegerd werd, omdat hij in die stad het Interim wilde afdwingen. Het is opmerkelijk om Calvijn te zien opkomen voor zijn felste tegenstanders onder de Lutheranen, en dat tegenover zijn dierbare vriend! Het getuigt van Calvijns oprechte zakelijke eerlijkheid, waarin vrienden niet werden ontzien. Hij vreesde namelijk ook dat Melanchthons positie door diens zwakke houding onmogelijk zou worden.

Als we ons proberen te verplaatsen in Melanchthons precaire positie dan valt er mogelijk toch wel wat te zeggen voor zijn stap. In het kamp van de felle bestrijders van het Interim zou hij al te zeer te maken krijgen met de strenge Lutheranen, die het hem in de leerstellige strijd al lastig genoeg gemaakt hadden. Hij zou met zijn gematigde karakter zich absoluut bij hen niet thuis voelen. Het alternatief was een echt exil, waarin hij over zou kunnen gaan naar het kamp van de Zwitserse vrienden, die hem graag aan hun kant wilden krijgen. Hij had er in zijn brieven aan hen al eens op gezinspeeld, maar er nooit echt iets voor ondernomen. Zo bezien paste het bij zijn gematigde middenpositie dat hij toch maar in Wittenberg bleef, al werd zijn rol als opvolger van Luther daardoor wel geproblematiseerd.

Calvijn kon voor zijn houding echter weinig begrip opbrengen, blijkens zijn brief. Melanchthon laat zich veel te veel leiden door wat mensen zeggen, die menen datje om kleine dingen geen kerkscheiding mag riskeren. De reden van Calvijns heftigheid is: "Ik wilde honderdmaal liever met jou sterven als jou de door jou verraden leer te zien overleven".'' Calvijn is ook verontwaardigd over de manier waarop Melanchthon de Maagdenburgers heeft laten zitten. Hoe kan Melanchthon toch vrijwillig teruggegaan zijn naar het gebied van Maurits?

"Maar het moet toch zelfs de zeer billijk denkenden niet welgevallen, dat, terwijl met beestachtige woede tegen de broeders wordt opgetreden, Philippus in het vijandelijke kamp zit en zwijgt".*"

Calvijn besluit met een groet, waarin hij nog meedeelt dat velen uit Frankrijk naar Geneve vluchten in 'vrijwillige verbanning'. Is dit een steek onder water, om Melanchthon te laten weten dat hij in de gegeven situatie ook beter had kunnen kiezen voor de ballingschap?

Gezien de scherpe inhoud is het begrijpelijk dat Calvijn lange tijd gevreesd heeft dat het na dit schrijven met de vriendschap gedaan was. Dat bleek enkele jaren later toch niet het geval te zijn, zoals Calvijn zelf opgelucht kon vaststellen.''' Ook het verschil over de belangrijke en onbelangrijke zaken deed geen wezenlijk afbreuk aan de relatie zelf, die zo van gewicht was voor het welzijn van de Kerk der reformatie. Zal datzelfde gevoelen niet een belangrijke reden zijn geweest dat Calvijn aan het eind van de correspondentie grootmoedig heeft gereageerd op een bijzonder onaangenaam optreden van Melanchthons kant, waardoor de vriendschap werd verwond? Wat was namelijk het geval? Het was Calvijn bekend geworden dat zijn tegenstander Castellio door Melanchthon positief tegemoet was getreden, terwijl Melanchthon, zo werd verteld, zich weinig vriendelijk, ja zelfs honend over Calvijns leer zou hebben uitgelaten. Zo heeft Calvijn tenminste kunnen lezen in een brief van Hubert Languet, die enige tijd Melanchthons huisgenoot was. Het was Languets opzet om met deze opmerkingen bij Castellio in het gevlei te komen. Castellio's waanideeën moesten kennelijk Melanchthons goedkeuring verkrijgen.*^ Het valt op dat Calvijn niet aan Melanchthon vraagt of het echt waar is wat hij gelezen heeft. Hij doet ook geen uitspraak waaruit blijkt dat hij het eenvoudig niet gelooft.*^ De conclusie lijkt gewettigd dat hij inderdaad geloofde dat Melanchthon zich denigrerend over zijn predestinatieleer had uitgelaten. En toch hield hij de vriendschap aan! Er is op deze brief geen reactie van Melanchthon bekend. Het laatste woord bij al de ingrijpende verschillen in inhoudelijke inzichten is aan Calvijn, die volhardt om de vriendschap te blijven koesteren:

"Maar door geen enkele aanstoot zal mijn ziel wegspringen van de heilige amicitia, waarmee ik je hoogschat, en van de achting".*"*

Wie met zoveel oprechte zelfverloochening weet vast te houden aan de relatie, die verstaat werkelijk wat 'heilige vriendschap' is!

II. 3 Het schibbolet van de Reformatie

Het is een paradoxaal gegeven dat het verschil in opvattingen over het Avondmaal, het sacrament van de eenheid van de Kerk, de kern vormde van de verdeeldheid in het kamp van de Reformatie. Het feit dat het niet gelukt is om tot confessionele erkenning van elkaar

te komen heeft grote en funeste gevolgen gehad op het terrein van de politieke pogingen om een reformatie van de Kerk te bevorderen. Terwijl Zwinglianen en Lutheranen elkaar openlijk verketterden kon de pauselijke partij er dankbaar gebruik van maken. De verzoeners hebben hun uiterste best gedaan de tegenstellingen te overstijgen. Bucer behoort hier met ere genoemd te worden, en in zijn voetspoor ook Calvijn. Hoe ver wilden zij niet gaan om beide zijden, Zurich en Wittenberg, met elkaar te verbinden! Zij waren er van overtuigd dat Melanchthon wat opvattingen betreft aan hun kant stond. Zouden zij hem ook zo ver kunnen krijgen dat hij zich met vastbeslotenheid voor de zaak van de concordia zou geven? Dat was de vraag, die Calvijn in zijn correspondentie naar Melanchthon toe, en over Melanchthon heen naar anderen, hartstochtelijk bezig heeft gehouden, helaas zonder echt resultaat.

Melanchthon bekleedde een sleutelpositie in het Lutherse kamp. Wie Luther wilde bereiken kon dat uiteraard direct proberen te doen. Men wist echter wel dat hij, gezien zijn karakter en uitgesproken opvattingen, soms ook heel moeilijk kon zijn, zeker voor diegenen die hij eigenlijk niet vertrouwde. Vandaar dat Calvijn de enige brief (voor zover bekend) die hij ooit aan Luther schreef via Melanchthon wilde laten bezorgen. Het was een verzoek om advies van Luther te krijgen, hoe er omgegaan moest worden met de zogenaamde Nicodemieten, die innerlijk wel de leer van de Reformatie waren toegedaan, maar uiterlijk nog geheel in het spoor van Rome bleven gaan. Calvijn verwijst naar zijn twee geschriften over deze problematiek. Hij wil dat mensen die twijfelen om de consequenties van het geloof in de praktijk van het leven te trekken, met alle kosten van dien, ook van Luther goede raad ontvangen. Dit op aanraden van diegenen die nog beslissen moeten. In deze brief staan ook de bekende woorden dat Calvijn wel naar Luther toe wilde vliegen om een paar uur zijn tegenwoordigheid te genieten. Wat op aarde kennelijk niet mogelijk is mag voor het Rijk Gods worden verwacht.''^ Met dezelfde post zond Calvijn ook aan Melanchthon een brief met de identieke vraag. In een beroep op de vriendschap smeekt Calvijn haast om eerlijk kennis te nemen van zijn argumenten. Hij zegt Melanchthons oordeel zo hoog te achten, dat hij niet iets zou durven ondernemen waar hij niet achter kon staan. Calvijn is zich ervan bewust dat het bij Luther wat moeilijker zal zijn. Zijn 'nog maar net verzoende ziel' zou makkelijk weer geprikkeld kunnen worden. Daarom is de brief aan Luther eerst aan Melanchthon gegeven, die ermee mag doen wat hem goeddunkt. Calvijn noemt ook het gerucht dat Luther een 'verschrikkelijk scherp boekje'** heeft geschreven waar hij het ergste van vreest. Het kan als een fakkel het vuur van de strijd weer aansteken. Hij vervolgt: "Als ik bedenk dat wij in deze boze tijden ook nog in twisten onder elkaar betrokken worden, zou ik bijna de moed om te leven verliezen".*^ Verder laat hij ook weten dat hij geprobeerd heeft om zijn goede invloed bij de Zürichers te laten gelden, of het gelukt is weet hij echter niet.

Melanchthon heeft de brief van Calvijn niet aan Luther durven geven, uit vrees dat Luther er verkeerd op zou reageren, en dat men in de toch al moeilijke verhoudingen nog verder van huis zou raken dan ooit. We mogen deze beslissing van zijn kant wellicht zien als een wijze voorzichtigheid. Het is bekend dat Luther een redelijk positieve indruk van Calvijn had. Het was er Melanchthon alles aan gelegen dat het ook zo zou blijven, en dat Calvijn in Wittenberg niet te veel zou worden geïdentificeerd met de Zwitsers. Als ook Cal-

vijn het voorwerp zou worden van Luthers uitgesproken veroordeling, dan was er weer een mogehjke bemiddelaar minder. Melanchthon was ervan overtuigd dat Luther niet alleen over de vraag van de Nicodemieten zijn mening zou geven, maar dat hij het toch niet zou kunnen laten om ook over het Avondmaal iets te zeggen, dat het vuur van de strijd weer zou doen oplaaien. Calvijn is zich op zijn beurt waarschijnlijk niet ten volle bewust geweest in welke moeilijke positie Melanchthon verkeerde. Met opvattingen die een heel eind in de richting van der Zwitsers gingen was het moeilijk om naast Luther en de nog strengere Lutheranen overeind te blijven.

Het leergeding spitste zich toe op de vraag op welke wijze Christus' lichaam en bloed aanwezig waren in het Avondmaal. De Zwitsers beleden een symbolische presentie. Christus' lichaam en bloed waren in de hemel, en niet werkelijk aanwezig aan de tafel waar zijn gedachtenis werd gevierd. De Lutheranen daarentegen hielden met grote beslistheid vast aan de reële substantiële aanwezigheid van het lichaam en bloed des Heeren in de tekenen van brood en wijn. Calvijn heeft lange tijd geloofd dat de twee, zij het met moeite, bijeen gebracht zouden kunnen worden. Zijn gedachten van de werkelijke presentie van Christus' lichaam en bloed, maar dan in geestelijke zin, leken veelbelovend omdat zowel bij Luther als bij de Zwitsers openingen leken te zijn. Gedurende de periode vanaf halfjaren dertig tot begin jaren veertig leek zich een beter klimaat te ontwikkelen voor een vergelijk. De Wittenberger Concordia van 1536, waarin Straatsburg en Wittenberg tot elkaar naderden, de wijziging van artikel 10 van deAugustana en Luthers welwillende houding ten aanzien van de wijzigingen leken veelbelovend. Er zijn momenten geweest waarin Luther flexibeler leek en mogelijkheden toeliet voor een nuancering van zijn standpunten, in de richting van zijn tegenstanders. In 1559 schreef Melanchthon aan de arts Crato von Krafftheim een brief over de argumenten in de avondmaalsstrijd. Daarin vertelt hij over een gesprek dat hij twintig jaren eerder met Luther had gehad over de patristische getuigen ten gunste van een signicatieve duiding van de elementen van het Avondmaal. Het was op reis, en Luther was in een goede stemming, maar of het daaraan te danken was of niet, toch was hij er op dat moment zeker niet fel tegenin gegaan.''** Melanchthon voert deze herinnering aan, om daarmee te laten zien dat er rond 1540 meer beweeglijkheid in Luther was, dan later het geval bleek te zijn.

Als een donderslag bij heldere hemel moet het Melanchthon getroffen hebben toen Luther in 1544 opnieuw onverzoenlijke tonen begon aan te slaan. Het gevolg was een diepe crisis in de relatie tussen beide Wittenberger reformatoren, die bijna tot een breuk heeft geleid. Melanchthon had gedurende een aantal maanden in 1543, samen met Bucer, gewerkt aan een program tot reformatie, dat de prins-aartsbisschop Hermann von Wied van Keulen wilde gebruiken om zijn bisdom in evangelische zin te hervormen. Hij meende dat een dergelijke samenwerking met Bucer geheel in de lijn lag van de Wittenberger Concordia, en dat Luther het ook wel als zodanig zou willen zien. Niets bleek echter minder waar te zijn. Luther zag ineens weer overal het spook van Zwingli opduiken en meende er zich met kracht tegen te weer te moeten stellen. Het kwam tot een heftige confrontatie met Melanchthon, die stilzwijgend een duidelijk andere opvatting had dan Luther. Luther begon

over Bucer uit te varen in tegenwoordigheid van Melanchthon. Hij zei dat hij niets meer met hem te maken wilde hebben en dat Bucer wat hem betreft 'pro damnato' moest worden gehouden. Dat moest Melanchthon maar aan Bucer schrijven, vond Luther. Ook zou hij wel eens even een nieuw strijdschrift schrijven om duidelijk te maken hoe onverzettelijk het standpunt van Wittenberg was.*' Het werd de Kurzen Bekenntnisses D. Mart. Luthers^" die een kleine twee maanden na het gesprek uitkwam.

Melanchthon was er compleet door uit het lood geslagen. Hij was ervan overtuigd dat zijn dagen in Wittenberg geteld waren. Ook voor hem was de maat vol. Een paar dagen na het gesprek schrijft hij aan Veit Dietrich: "Als onze Pericles (bedoeld is Luther) zal beginnen deze zaak (de Keulse reformatie) te smaden, zal ik weggaan"." Waar had Melanchthon heen kunnen gaan? Neuser^^ laat zien dat er heel wat collegae waren, die hem van harte welkom zouden hebben geheten. Uiteraard zou het als een belangrijke overwinning zijn gezien als men de tweede man van Wittenberg in het Zwitserse kamp had kunnen krijgen. De Zwitsers hoopten dat Melanchthon naar Heidelberg zou kunnen gaan, waar hij met hen in contact kon komen. Bullinger en Blaurer deden er alles aan om dit transferplan te laten slagen. Merkwaardigerwijs hielden ze Calvijn en Bucer buiten hun plannen. Daar hadden ze zo hun reden voor: ze vertrouwden hen niet helemaal, omdat ze teveel 'bucerden'. Ze kwamen Luther meer dan de Zwitsers naar de zin was tegemoet.'^ Om de spanningen niet te hoog op te laten lopen hebben Bucer en Calvijn de Zwitsers er inderdaad van proberen te weerhouden om al te scherp tegen Luther op te treden. Het was ook passend bij de positie van beide bemiddelaars dat ze er belang aan hechtten dat Melanchthon nu juist niet uit Wittenberg zou vertrekken. Calvijn vond het uiterst belangrijk dat Melanchthon zou blijven proberen zijn matigende invloed op Luther uit te oefenen. Als het om een mogelijk vertrek van Melanchthon uit Wittenberg ging, hebben de Zwitsers en Calvijn met Bucer duidelijk een verschillende agenda gehad.

Melanchthon was in 1544 toch niet uit Wittenberg vertrokken. Al zal de verhouding voor hem niet zonder pijn en littekens zijn geweest, die anderhalfjaar dat zijn vriend en broeder Luther nog leefde.'"^ De traumatische ervaring van 1544 zal er zeker toe hebben bijgedragen dat de voorzichtige Melanchthon zich in de jaren van de hernieuwde avondmaalsstrijd wel tweemaal bedacht voordat hij Calvijn openlijk zijn bijval zou betuigen. Dat maakte het haast wanhopige pogen van Calvijn om Philippus van het zwijgen af te brengen zo tragisch. Melanchthon kon waarschijnlijk niet anders, het was puur (theologisch) lijfsbehoud om niet in het openbaar te zeggen, wat hij in het persoonlijke contact van harte aan Calvijn had toegegeven. Hij deed zijn uiterste best om tussen de Scyila en de Charibdis van de gnesio-lutheranen en calvinisten door te zeilen.

In 1552 laaide de avondmaalsstrijd opnieuw hoog op. De strenge Lutheraan Joachim Westphal uit Hamburg zag in de Consensus Tigurinus de aanleiding om de verzoenende avondmaalsleer aan te vallen. De gnesio-lutheranen probeerden Melanchthon voor hun karretje te spannen. Nicolas Gallus liet een geschrift van Melanchthon uit 1530 opnieuw uitgeven, waarin deze zich nog fel uitte tegen de symbolische uitleg van de avondmaalstekenen.'^ Calvijn beklaagt zich in zijn brieven aan en over Melanchthon herhaaldelijk over

diens zwijgen in deze controverse.^* Hoe vurig zat hij te wachten op een duidehjke positiekeuze van Melanchthon! Even leek het erop dat het stilzwijgen doorbroken zou worden toen Melanchthon in een brief uit 1555 beloofde - nu hij vanwege de ouderdom eventuele ballingschap en gevaar toch niet meer zo vreesde - om tegen de vertekening van zijn visie door de gnesio-lutheranen in te zullen schrijven wat zijn echte mening was, 'simpliciter et sine ambiguitate'.^' Calvijn was daar zo verheugd over, dat hij het direct aan Bullinger liet weten. Hij merkt daarbij op: "Hoe wenselijk de vrede ook moge zijn, toch was het noodzakelijk dat Philippus in de strijdlinie getrokken zou worden, waarin velen hem zullen volgen".^«

Helaas voor Calvijn werd de belofte door Philippus niet vervuld. Hij bleef zwijgen ondanks alle keren dat Calvijn hem er uitdrukkelijk aan herinnerde. Calvijns poging om het 'vonkje van mannelijke moed' in Melanchthon aan te wakkeren was vergeefs. Hij schreef dat als Melanchthon bleef zwijgen, hij hem zelf wel in het licht van de openbaarheid zou trekken.''' Dat Calvijn zijn belofte wel vervuld heeft, door zich openlijk in zijn geschriften tegen Westphal op Melanchthon te beroepen, zal Philippus ongetwijfeld niet goed bevallen zijn. Of het er uiteindelijk mede toe bijgedragen heeft dat Melanchthon zich in 1558 in Worms, op de voor hem bekende wijze, niet met kracht heeft ingezet voor een echt godsdienstgesprek met de Zwitsers, blijft de vraag. Een feit is echter wel dat deze laatste poging om tot een echt gesprek te komen tot niets heeft geleid vanwege de onbuigzaamheid van de Lutheranen en het gebrek aan standvastigheid bij Melanchthon. Tot zover deze strijd over het schibbolet van de reformatie. Men is er samen niet uitgekomen. De precieze formuleringen over de aanwezigheid van Christus in het sacrament van de eenheid bleven de broeders verdelen. De vriendschap van Calvijn en Melanchthon is er ernstig door op de proef gesteld en zeker ook vertroebeld geraakt. Dat is wel te merken aan Melanchthons veelbetekenend zwijgen en Calvijns steeds geïrriteerder schrijven. Maar des te wonderlijker is het dat de relatie toch in stand is gebleven! Over de scheiding van de dood heen is Calvijn Philippus blijven verdedigen als een geestverwant wat de avondmaalsleer betreft. Ook is Calvijn blijven volhouden dat hij de bewijzen in huis had, dat Melanchthon aan zijn kant stond. Hoe sterk het bewijsmateriaal van de brieven werkelijk was, valt echter te betwijfelen. Op een gegeven moment vroeg Bullinger om die brieven dan eens in te mogen zien. Als ze werkelijk zo duidelijk waren geweest als Calvijn had gesuggereerd, zou hij dan zo gereageerd hebben als hij nu deed? Hij liet Bullinger namelijk weten dat hij de brieven liever niet aan hem doorgaf Hij verontschuldigde zich met te zeggen dat het er eigenlijk niet zoveel waren, en dat de inhoud veel reden tot verwarring kon geven. Daarom moest Bullinger het maar met zijn geschrift tegen Hesshusen doen, dat bijna klaar was.*" Als de brieven die Calvijn bedoelde geen andere zijn dan die waar-over wij thans nog beschikken, kunnen we goed begrijpen dat Calvijn verlegen was met het verzoek van Bullinger.

Dat de vriendschap in stand is gebleven, ondanks de frustraties, had niet in de laatste plaats te maken met de eschatologische dimensie. Het lijden aan de tijd, waarin twisten en misverstanden de amicitia op de proef stelden, was niet te waarderen tegen de toekomende heerlijkheid. Deze vriendschap werd uiteindelijk gedragen door hetzelfde verlangen dat

Melanchthon getroost heeft voor zijn sterven, eens in het licht te zullen zijn en verlost van de 'rabies theologorum' te mogen aanschouwen wat het kleine en zondige verstand niet kon peilen. Datzelfde verlangen heeft Calvijn naar zijn vriend toe eens op zo treffende wijze verwoord, dat het tenslotte als een samenvatting dienen kan van de aangrijpende geschiedenis van deze op de proef gestelde vriendschap, die uiteindelijk beproefd gebleken is:

"In deze nood kwellen mij twee dingen het meest: ten eerste dat mij de rechtmatige vrucht van mijn arbeid niet zeker is, en dan dat ik zo ver weg ben van jou en een paar anderen en zo dat soort troost, die mij het meest zou helpen, ontberen moet. Daar het echter nu eenmaal niet aan ieders wens is overgelaten, om zich de plaats naar goeddunken uit te kiezen waar hij Christus dienen wil, zo moeten wij juist op onze post blijven, die Hij een ieder van ons aangewezen heeft. Dit echter moet ons geen locale verwijdering ontroven, dat wij tevreden met de verbinding die Christus door Zijn bloed ingewijd en door Zijn Geest in onze harten gesloten heeft, zolang wij op aarde leven, ons aan de schone hoop staande houden, waaraan ook jouw brief ons herinnert, dat wij in de hemel eenmaal eeuwig met elkaar leven zullen en daar ons eeuwig in onze liefde en vriendschap verheugen kunnen."*'


1 Het is opmerkelijk hoe betrekkelijk weinig aandacht er is gegeven aan de persoonlijke relatie van Calvijn en Melanchthon, in vergelijking met de andere relaties van de hervormers. We verwijzen naar de volgende studies over dit thema: James T. Hickman 'The friendship of Melanchthon and Calvin' in: WTJ XXXWUl, 1975, 152-165; Wilhelm H. Neuser 'Die Versuche Bullingers, Calvins und der Strassburger, Melanchthon zum Fortgang von Wittenberg zu bewegen', in: Heinrich Biillinger 1504-1575 Gesammelte Aufsatze zum 400. Todestag II, Zurich, 1975, 35-55; Danielle Fischer 'Calvin et la Confession d'Augsburg' in: Calvinus Ecclesiae Genevensis Custos, Frankfurt am Main, 1984, 245-271, vooral deel I 'Calvin et Mélanchton: une légende a détruire? ' Tijdens het colloquium van de Calvin Studies Society in Louisville Ky, USA, van april 1997 heeft Randall C. Zachman een referaat gehouden over de vriendschap van Calvijn en Melanchthon. Dit zal op nader tijdstip worden gepubliceerd. Zie ook voor een overzicht E. Doumergue, Calvijn in het strijdperk. Kampen 1986, 422-475, waarin het tweede hoofdstuk de titel draagt 'Calvijn en Melanchthon' (431-440).

2 "O Philippe Melanchthon! Te enim appello, qui apud Deum cum Christo vivis, nosque illic expectas, donec tecum in beatam quietum colligamur. Dixisti centies, cum fessus laboribus, & molestiis oppressus, caput familiariter in sinum meum deponeres, Utinam utinam moriar in hoc sinu. Ego vero millies postea optavi nobis contingere ut simul effemus. Certe animosior fuisses ad obeunda certamina & ad spemandam invidiam, falsaque criminationes pro nihilo ducendas fortior. Hoc quoque modo cohibita fuisset multorum improbitas, quibus ex tua mollitie, quam vocabant, crevit insultandi audacia." CO 9, 457.

3 W. de Greef, Johannes Calvijn. Zijn werk en geschrijien. Kampen 1989, 181; zie ook Francois Wende! Calvin, Ursprung undEntwicklungseiner Theologie, Neukirchen-Vluyn, 1968, 113. In een aantekening wijst Hickman, aw, 154 n.7 op de informatie van Florimond de Raemond die vertelde dat Calvijn door Lefèvre d'Etaples was geadviseerd om de Loei te gebruiken. Volgens A. Lang, 'Sources ofCalvin's/«stó«tei of 1536' in: The Evangelical Quarterly ? > -l, 1936, is er sprake van sterke afhankelijkheid wat vorm en inhoud betreft van Melanchthons werk.

4 CO 10, 276-280, in deze brief aan Farel doet Calvijn daarvan melding.

5 CO 10, 329.

6 Het woord 'amor' komt regelmatig, met name van Calvijns kant, voor in de correspondentie. Hij spreekt van zijn eigen liefde voor zijn vriend en neemt dankbaar aan, dat de liefde van Melanchthons kant, ondanks de bedreigende spanningen, toch is gebleven. Zie Calvijn brieven CO 11, 515-517, CO 14, 414-418, CO, 15, 280-282 en CO 17, 384-386. De vraag is of hij, rekenend op de liefde, van de andere kant niet te veel heeft verwacht.

7 "humanitatem benevolentiamque'" CO 11, 515.

8 "Utinam propius accederet. Nam trium horarum colloquio plus quam centum epistolis proficerem." CO 15, 321.

9 "Si audires dimidiam horam re plurimum exhilaret." CO 11, 139.

10 Augustijn, aw 170, stelt dat Calvijn in zijn verslag van de eerste ontmoeting met Melanchthon zijn eigen betekenis behoorlijk heeft overdreven (considerably exaggerated). Het mag inderdaad enige trekken aan zich hebben van zelfoverschatting als de jonge, nog min of meer onbekende pastor uit Straatsburg zichzelf zo centraal stelt in de invloed op de beroemde tweede man uit Wittenberg. Toch meen ik, dat het goed mogelijk moet zijn geweest, dat een toch wat onzeker man als Melanchthon - blij verrast door de veelbelovende kennismaking met een nieuwe medestander, van wie hij de grote waarde kon vermoeden - bijzonder bemoedigd is geweest en dat Calvijn zo toch bijgedragen heeft tot een moediger optreden dan men van hem gewend was. Melanchthon lijkt een karakter te hebben gehad, dat sterk beïnvloedbaar was door de vrees mensen die hij mocht in de persoonlijke ontmoeting teleur te stellen. Vandaar dat hij ook wel eens probeerde twee onverenigbare tegenstanders beiden te vriend te houden. Iets wat gewoonlijk niet lukte. Het betekende meestal dat hij tussen beiden in de verdrukking kwam.

11 Zie Kooiman, aw, 150, 151.

12 Alexandre Ganoczy, La Bibliothèque de l'Académie de Calvin, Geneve, 1969, 65.

13 "Philippus Melanchthon, pro singulari et doctrina et industria et dexteritate qua in omni disciplinarum genere pollet, prae iis qui ante ipsum in publicum prodierant multum lucis intulit. Sed quia illi propositum modo fuisse apparet, quae in primis essent animadversione digna excutere, in iis dum immoratur multa consulto praeterit, quae vulgare ingenium fatigare nonnihil possint". CO 10, 403-404.

14 "Miror quid sit causae cur tamdiu Danielem tuum domi suppressum teneas. Neque enim me lectionis eius fructu privari aequo animo patior" CO 11, 516,

15 "Tuos in Daniel commentarios legi. Testor hoc tibi, nullo me huius aetatis scripto hactenus ita fuisse delectatum". CO 11, 698.

16 Ganoczy, ow, 65: "La piété profonde et la pensee systematique du professeur de Wittenberg, sa grande culture, sons sens pédagogique, son habilité a utiliser la tradition patristique, sa doctrine de la justification imputative et effective, sa these du 'tertius usus legis' ainsi que son explication dynamique, volontariste de la presence réelle du Christus dans la Cène; tout cela ne pouvait que plaire a 1'auteur de VInstitution ".

17 CO. 9, 847-850. De vraag is of er een bijzondere betekenis aan gehecht moet worden dat Calvijn de Loei van Melanchthon in vertaling juist in het jaar 1546 van een voorwoord heeft voorzien. De bedoeling is, zegt Calvijn, dat 'nostre nation' deze instructie in de christelijke leer ook ontvangt. Het jaar 1546 is het sterijaar van Luther. Heeft Calvijn deze vertaling gezien als een mogelijke 'trait d'union' tussen Wittenberg en Genève/Frankrijk, die na Luthers dood via Melanchthon wellicht meer mogelijkheid zou kunnen krijgen? Zijn uitgave van de Loei zou zodoende een duidelijke politieke dimensie bezitten. De verbindingslijn van Wittenberg, via Geneve naar Frankrijk was in zijn inschatting immers van het grootste belang.

18 "Veu que l'auteur est autant cogneu entre les gens de lettres, qu'il y en ait auiourdhuy nul au monde. Et selon qu'il est renommé pour son savoir excellent", CO 9, 847.

19 "Davantage que les liens d'une amitié en somme assez unilaterale (Calvin la sollicitait plus souvent que Melanchthon ne la manifestait) cèst une affinité théologique qui rapprochait les deux hommes", aw, 65.

20 "Quod me et amare et quaerere simplicitatem dicis", CR, 5, 107.

21 "De his tantis rebus maxime tecum loqui cuperem, quem scio amantem esse veritatis, en non habere animum occupatum odiis aut aliis stultis affectibus." CR, 8, 362.

22 "Scio te pro tua excellenti prudentia ex scriptis adversariorum tuorum iudicare, quales sint eorum naturae, et quod intuetantur theatrum. Ideo nihil de eis scribam." CR 8, 482.

23 Zie pagina 78.

24 Zie E. Doumergue Calvijn in het strijdperk, Kampen 1986, 457-460.

25 Robert Stupperich, Der Unbekannte Melanchthon. Wirken und Denken des Praeceptor Germaniae in neuer Sicht, Stuttgart, 1961, "Es ist bekannt in welchem Masze die Religionsgesprache der Jahre 1539-1541 Melanchthon von seinen in Augsburg eingeschlagenen vermittelnden Wegen entfemt haben. (...) Er hatte die Einsicht gewonnen, dasz der beste Wille der katholischen Verhandlungspartner nichts nützte, dasz in jedem Falie die Kurie entscheiden werde und nur in ihrem Sinne die Entscheidung fallen würde. In Worms und Regensburg hatte Melanchthon eine kampferische Haltung eingenommen" 96, 97.

26 Verdreven uit Geneve vond hij daar een gastvrij onthaal, als predikant van de Franse gemeente voelde hij zich er thuis. Zijn contacten met Bucer zijn bepalend geweest voor heel zijn verdere leven. Dankzij Bucer werd hij betrokken bij de pogingen om in de context van de Duitse rijkspolitiek tot een vergelijk te komen inzake de grote godsdienstige geschillen. Het positieve gevolg van het negatieve - de verdrijving uit Geneve - is geweest dat Calvijn zo een centrale plaats heeft gekregen bij de pogingen tot vereniging van de Kerk. De ballingschap in Straatsburg is van beslissende betekenis geweest voor de wording van de 'oecumenische Calvijn'. Via Straatsburg werd 'die fransman' Calvijn de internationale Europese reformator. De Straatburgse ervaring is ook van beslissende betekenis geweest voor Calvijns positie als bemiddelaar tussen Zurich en Wittenberg. Zie voor de betekenis van Calvijns Straatsburgse jaren Cornells Augustijn, 'Cal-vin in Strasbourg' in: Calvimis Sacrae Scriptiirae Professor. Calvin as Confessor of Holy Scripture, ed. Wilhelm H. Neuser, Grand Rapids, 1994, 166-177.

27 Hug Y. Reyhum, John Calvin, His life, letters, and work, London, 1914, 87.

28 Straatsburg had in 1530 samen met de Zuid-Duitse steden Konstanz, Memmingen en Lindau een eigen confessionele positie gekozen op de Rijksdag van Augsburg met de Confessio Tetrapolitana, die een middenkoers hield tussen Lutheranen en Zwinglianen. Men trachtte, vanuit religieuze overtuiging en politiek inzicht, echter los te komen uit de geïsoleerde positie waarin men zich bevond en streefde naar overeenstemming met de Lutheranen. In dat verband zocht men aansluiting bij het Schmalkaldisch Verbond en zo doende heeft men de Augustana officieel aanvaard, zonder overigens de eerdere belijdenis op te geven, zie Nijenhuis, aw, 111.

29 De gebruikelijke voorstelling dat Calvijn de Augustana zondermeer van harte heeft onderschreven dient van enkele kritische kanttekeningen te worden voorzien. Alle positieve uitspraken in verband met deze confessie betreffen de Variata. Een feitelijke ondertekening door een handtekening is niet bewezen. Nijenhuis wijst er op dat het werkwoord 'subscripsi', dat Calvijn gebruikt, niet noodzakelijk hoeft te betekenen dat Calvijn een officiële handtekening heeft gezet. Hij toont aan dat Calvijn deze aanduiding meermalen in metaforische zin gebruikt heeft, W. Nijenhuis 'Calvin and the Augsburg Confession' in: Ecclesia Reformata, Studies on the Reformation, Leiden 1972, 109. Verder mag niet vergeten worden dat Calvijn zijn instemming in latere tijd slechts gegeven heeft met de duidelijk restrictieve vermelding dat hij de Augustana alleen accepteert overeenkomstig de mening van de auteur, Melanchthon.

30 Zie Nijenhuis, aw, 107, 108.

31 "Atqui unum hoc saltern in vita sua edidit moderationis specimen, quod proditore illo valere iusso, eius fraudem et nequitiam ultro nobis detexit". CO 15, 305.

32 Wat de geschiedenis van Calvijns aanvaarding van de Augustana betreft valt nog op te merken, dat hij na Melanchthons dood een volstrekte afwijzing van deze confessie heeft bepleit binnen zijn eigen invloedssfeer. Dit is een gegeven dat door Nijenhuis, aw, geheel genegeerd is. In de context van de Franse Reformatie heeft de Augustana Invariata een opmerkelijke rol gespeeld tijdens het colloquium van Poissy in 1561. De kardinaal Lorraine, een van de felle bestrijders

van de Refonnatie in Frankrijk, heeft daar - mogelijk zelfs oprecht gemeend - getracht de Augsburgse confessie het uitgangspunt te maken voor een verzoeningsgesprek, waarvan de uitkomst één Gallicaanse kerk zou moeten zijn, met een zekere zelfstandigheid van Rome als het om het gezag zou gaan, maar met grote geestelijke en liturgische overeenkomst. Dit was een bijzonder handige zet van de kardinaal. Zou deze katholiserende confessie aanvaard zijn, dan zouden de calvinisten in een uiterst moeilijk parket gekomen zijn. Maar ook als de confessie zou worden afgewezen als grond van gesprek, zouden ze in een problemen komen, omdat de toch al precaire situatie met de Evangelische vorsten uit Duitsland uiteraard geschaad zou worden als de calvinisten zo nadrukkelijk hun Duitse confessie zouden afwijzen. Toch heeft Calvijn geen moment geaarzeld om zich naar de leidende figuren van de Franse Reformatie, Navarre, Beza, Coligny en Condé in onverholen negatieve zin uit te laten over de Augustana. Deze was onacceptabel voor de kerk der Reformatie in Frankrijk, waar immers de Confessie Gallicana functioneerde als kerkelijk akkoord. Het waren niet alleen de politieke factoren, maar vooral de theologische argumenten die Calvijn naar voren haalde voor zijn radicale afwijzing. Calvijn had trouwens ook gemerkt dat zelfs in Duitsland de Augustana meer een splijtzwam dan een verbinding leek te worden. Zie de brieven aan de koning van Navarre, CO 18, 660; aan Beza, CO, 18, 683, 684; aan (de calvinistische Duitser uit de Palts) Eberhard Erbach, CO 18, 752-752; aan De Coligny, CO 18, 733 en aan Condé, CO 20, 12-15. In deze laatste brief noemt Calvijn és Augustana 'vlees noch vis'.

33 CO 11, 174-180.

34 "PoUiceor tamen et tibi piis omnibus utrumque optimo esse animo, nee aliud cogitare quam ut promoveant Christi regnum. Nee possis ab illis quidquam desiderare, quod non fideliter et constanter praestent, nisi quod in modo agendi se tempori nimis accomodant." CO 11, 217.

35 Fischer, aw, 247.

36 J.H. Kromminga, 'Calvin and Ecumenity' in: John Calvin, Contemporary Prophet, ed. Jacob T. Hoogstra, Grand Rapids, 1959, 149-165.

37 aw, 155.

38 "Vide quam pigro ventri literas tuas dederis. Eas enim vix quarto demum mense mihi reddidit et quidem multo attritu iam disruptas ac laceras. Hoc tamen ipsum quod vel sero ad me pervenerint magno in lucro posui. Nam dum eas hue atque illuc circumfert mirum quod non alicubi reliquerit". CO 11^515.

39 CO 14, 415-418, brief van 28 november 1552.

40 "Utinam vero, sicut dicis, saepius nobis, saltern per literas colloqui liceret. Tibi quidem nihil inde accederet, mihi autem nihil foret in hoc mundo optabilius quam in literarum tuarum suavitate acquiescere" CO //, 515.

41 "Quum autem magnopere nostra intersit, quam Deus nominis sui auspiciis sacravit amicitiam, bona fide constanterque ad extremum colere: totius etiam ecclesiae magna hie agitur vel utilitas vel iactura. Vides enim quam multorum in nos coniecti sint oculi: ut improbi maledicendi ansam ex dissidiis nostris captent: ut obscuris tantum simultatibus infirmi turbentur. Nee vero parvi refert ne qua ad posteros exeat ullius inter nos exortae discordiae suspicio (...) Porro etsi me procul abs te distare agnosco libenterque fateor, quia tamen non ignoro in quem theatri sui gradum me Deus extulerit, non est cur dissimulem, sine magna ecclesiae iniuria non posse amicitiam nostram violari", CO 14, 415.

42 "Quanquam meis ultimis literis abs te non fuisse responsum doleo et valde miror: fastidio tamen vel contemptu id esse factum, quum nihil minus in naturam raoresque tuos cadat. Itaque nuncium hunc nactus, qui suam mihi in literis tibi reddendis operam obtulit, tentandum rursus putavi, num forte quid possem elicere. Ego vero non de tua erga me amore dubitans, qui sempter immodicus fuit, ita loquor: sed quia silentium tuum, ut ecclesiae dei noxium esse iudico, ita merito triste molestumque mihi esse debet". CO 15, 215.

43 Dat zou de brief van 19 juni 1550 zijn geweest, waarin Calvijn Melanchthon zijn kritiek betreffende diens houding in de Interimstrijd niet spaart, zie vervolg.

44 CR 9, 328, 329 "Collegae nostri postquam adversariis exhibuerunt condemnationem vestrarum ecclesiarum, hinc discesserunt: Nunc domi triomphos agent, tanquam de Cadmaea victoria. Nos adhuc in acie manemus, et oramus filium dei ut sit ppaPevTric; noster. Viris excellentibus eruditione et doctrina ac virtute, quos ad nos misisti, non defuerunt nostra officia, quae quidem praestare potuimus. Sed quid impetraturi sint nostri, etiamsi fiant iKetai, dubito. Nam Ecclesia cum fit supplex hypocritis plerumque est velut navis iKeT8\x)\x5a Tcetpav, ut in veteri versu dicitur".

45 "Quia non ignoro, ut piger es ad scribendum, ita humniter hoc officium amicis te remittere, decreveram morbi excusatione uti, clarissime vir et reverende frater, nisi quia iuvat in sinum tuum molestias deponere, quarum onere premor". CO 17, 384.

46 "Quidquid contingat fraternum inter nos amorem sincere colamus: cuius vinculum nunquam disrumpent uUae Satanae astutiae". CO 17, 386.

47 Defensio sanae et orthodoxae doctrinae de servitute et liberatione humani arbitrii adversus calumnias Albert! Pighli Campensis, Geneve, 1543 CO 6, 225-404.

48 "Praeterea memini, has te aliquando mihi mandasse partes, ut si nos lacessere pergeret Pighius, ad reprimendam eius proterviam aliquid conscriberem", CO 6, 229, 230.

49 Brief van 11 mei, vanuit Bonn. CR 5, 107-109, nr. 2702; CO 11, 539-542.

50 W. Balke, 'Calvin and the Theological trends of his time' in: Calvinus Reformator. His contribution to theology, Church and Society, Potchefstroom 1982, 48-68, 60.

51 "Habebam amicum Tubingae, doctum hominem, Franciscum Stadianum, qui dicere solebat, se utrumque probare: evenire omnia, ut divina providentia decrevit, et tamen esse contingentia, sese haec conciliare non posse. Ego quum hypothesin hanc teneam, Deum non esse causam peccati, ne velle peccatim" CR 5, 109.

52 CO. 14, 414-418.

53 "Et tamen funditus peril gratuitae Dei misericordiae cognitio, nisi hoc tenemus, mere dei beneplacito a reprobis discemi fideles, quos in salutem eligere voluit: nisi et hoc deinde constat, fidem ab arcana Dei electione manare, quia spiritu suo illuminat quos eligere antequam nascerentur ei visum est, et adoptionis gratia in familiam suam inserit. Hanc doctrinam a summo theologo convelli quam absurdum sit, pro tua prudentia expende. Manifestum certe dissidium in scriptis nostris notari, pessimi exempli esse vides. Nee vero hanc tollendae discrepantiae legem praescribo, ut tu mihi assentiaris: sed ne pudeat nos sacris Dei oraculis subscribere. Quaerendae vero conciliationis quaecunque tibi placuerit ratio, cam libenter amplectar". CO 15, 216

54 In een brief van 14 oktober 1554, CR 8, 362, 363.

55 Defensio orthodoxae fidei de sacra trinitate, CO 8, 453-644.

56 Cum doctis et bonis viris multa coUocutus sum de multis disputationibus, quas haec una controversia complectitur, de divinarum personarum proprietatibus, de patefactione Dei 5ia Xoyov Kai nvzx)\iazoa in vera conversione seu consolatione. De his tantis rebus maxime tecum loqui cuperem, quem scio amantem esse veritatis, et non habere animum occupatum odiis aut aliis stultis affectibus". CR 8, 362.

57 19 juni 1550, CT 1381.

58 Zie R. Stupperich, Melanchthon, Berlin, 1960, 103-112.

59 "quod tecum mori centies malim, quam traditae abs te doctrinae videre te superstitem" CO 13, 595.

60 "Hoc interea aequissimo cuique displicet, dum beluina truculentia saevitur in fratres, Philippum hostilibus in castris tacentem sedere". CO 13, 596.

61 zie noot 42.

62 "Fateor quidem, quum ante sex menses literas contubemalis tui Huberti Langueti legerem, leviter me fuisse punctum quodparum amice, adeo etiam contumeliose, demea doctrina te loquentem narrabat. Eius autem consilium erat Castalione adulari, tuoque calculo approbare eius deliria, quibus nulla hodie est deterior pestis". CO 17, 386.

63 In een brief aan Eustathius du Quesnoy lucht Calvijn zijn woede over deze kwestie duidelijker dan aan Melanchthon. Het blijkt dat hij het Languet kwalijker neemt dan Philippus zelf, CO 17, 218.

64 "Sed nulla unquam offensione animus meus a sancta amicitia, qua te amplexus sum, et ab observantia dissiliet". CO 17, 386.

65 "Utinam isthuc mihi, quo saltern ad paucas horas tuo congresso fruerur, liceret advolare! Mallem enim, et longe praestaret, non dehac quaestione modo sed de aliis etiam tecum coram agere. Verum quod hic in terris non datur, brevi, ut spero, in regno Dei nobis continget". CO 12, 8.

66 "atrocem libellum" CO 12, 10.

67 "Dum reputo quam nunc alieno tempore intestinae concertationes nos abripiant, propemedum exanimor". CO 12, 11.

68 "Memini me Luthero ante annos 20 in itinere cum et placidior et hilarior esset, recitare veterum Graecorum et Latinorum dicta, quae expresse dicunt, panem et vinum ODnlioXa, item avtifUTca esse; item signum; item figuram. Cumque adderem, recentem errorem esse, ponere TOD apxov) \ieza.poXr]\ Kaï ^etaaxoixeioxnv, (sic enim recentiores loquuntur) ibi ille haec verba subiecit: "mirum esset in Ecclesia recenti potuisse tantum errorem tam diu haerere, et tam late recipe". Repressi me ac mirabar, eum tempore in hac re moveri cum in aliis non moveretur. Augustinus contra Adamantum expresse inquit: non dubitavit dominus dicere: hoc est corpus meum, cum daret signum corporis. Tertullianus expresse inquit: hoc est corpus meum, id est fïgura corporis. Id Lutherus interpretatur figuram geometricam." CR 9, 785.

69 Neuser, 'Versuche', 36, 37.

70 WA. 54, 141 V.

71 Si ceperit noster Pericles de ea re contumeliose dicere, discedam". CR 5, 459.

72 Wilhelm Neuser, 'Die Versuche Bullingers, Calvins und der Strassburger, Melanchthon zum Fortgang von Wittenberg zu bewegen', in: Heinrich Bullinger 1504-1575, Gesammelte Aufsatze zum 400.Todestag II, Zurich, 1975, 35-55.

73 "Sie trauten Calvin vor dem Abschluss des Consensus Tigurinus (1549) ebensowenig wie Bucer, Oswald Myconius in Basel und Wolfgang Musculus in Augsburg, der ihrer Meinung nach "bucere" (bucerisare), das heisst, Luther um der Einigung willen zu sehr entgegenkommt'. Neuser, 'Versuche', 44.

74 J. Larsen 'Melanchthons Oekumenische Bedeutung' in: Philipp Melanchthon. Forschungsbeitrage zur vierhundertsten Wiederkehr seines Todestages dargeboten in Wittenberg I960 hrsg. Walter EUiger, Göttingen, 1961, 171-179: "Denn blieb das Verhaltnis zwischen Luther und Melanchthon auch getrübt, so fehlte trotzdem der Abglanz der früheren Herzlichkeit keineswegs." 178.

75 Sententiae veterum aliquot scriptorum de coena domini. CR 2, 33.

76 "Sed nihil tanti est, ut furiosis hominibus tua dissimuiatio ad turbandas et dissipandas ecclesias fraenum laxet. Taceo iam quam pretiosa nobis esse debeat ingenua sanae doctrinae professio. Scis annis plus triginta defixos in te fuisse innumerae multitudinis oculos, quae nihil magis cuperet, quam se tibi docilem praebere. Quid? An hodie ognoras plurimos ab ambigua illa, in qua te nimis timide contines, docendi forma dubios pendere? Quod si tibi sincere solideque testari quod esset utile cognitu liberum non est, saltem danda erat opera, ut fraenares istorum intemperiem qui de nihilo importune tumultuantur. Quid enim, obsecro, sibi volunt? CO, 15, 216.

77 C/? 8, 482.

78 "Optanda quidem pax foret, sed Philippum in aciem protrahi necesse fliit quem plurimi libere sequentur". CO 15, 677.

79 In een brief aan Bullinger van 18 oktober 1555, CO 15, 835, 836.

80 CO 18, 254-256.

81 "Sed inter has angustias duae res sunt quae me plurimum excruciant: quod mihi legitimus operae meae fructus non constat, deinde quod abs te paucisque aliis tantopere dissitus, illo quod me imprimis iuvare posset consolationis genere destituors. Verum quando ne hoc quidem optionis nostrae esse convenit, ut locum sibi quisque arbitrio suo deligat, ubi serviat Christo, in ea nobis statione manendum est, quam cuique nostrum destinavit. Hoc saltem nobis nulla regionum longinquitas eripiet, quin hac coniunctione, quam Christus sanguine suo consecratam spiritu quo-

que suo in cordibus nostris sanxit, contenti, dum vivimus in terra sustineamur beata illa spe, ad quam nos literae tuae revocant: in coelis nos simul perpetuo victuros, ubi amore amicitiaque nostra fruemur". CO 11, 515.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

Theologia Reformata | 272 Pagina's

CALVIJN EN MELANCHTHON, EEN BEPROEFDE VRIENDSCHAP

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

Theologia Reformata | 272 Pagina's