Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SECULARISATIE, WETENSCHAP EN CULTUUR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SECULARISATIE, WETENSCHAP EN CULTUUR

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

E. Schuurman

Inleiding

Het thema, dat ik vanmorgen zal inleiden, is nogal veelomvattend. Wij zullen dus zeer bewust een keus moeten maken. Waar ik direct van af zie is, dat ik niet wil beginnen met welomschreven definities te geven van wat secularisatie, wetenschap en cultuur, is. Uit de behandeling moet duidelijk worden waar we het oog op hebben.

Voor de hand ligt, dat ik de drie genoemde onderwerpen: secularisatie, wetenschap en cultuur, in hun onderlinge samenhang behandel. Dan zitten we meteen midden in ons probleem. De huidige cultuur immers is de verwetenschappelijkte cultuur; de cultuur is doorspekt met wetenschappelijkheid; de wetenschap heeft de leiding in de cultuur of men vertrouwt de wetenschap de leiding toe. Een tweede hoofdkenmerk van de westerse cultuur is, dat zij een geseculariseerde cultuur is, dat wü zeggen, zij is een cultuur waarin de openheid naar het transcendente is afgesloten. De moderne, verwetenschappelijkte cultuur is een gesloten cultuur. Alles in die cultuur is betrokken op en wordt geleid door de mens met zijn wetenschap; deze mens staat in het middelpunt: de mondige mens, de volstrekt zelfstandige, de autonome mens. God is dood. Hem komen we niet tegen in de culturele prestaties; in de verwetenschappelijkte cultuur is God afwezig. Zij die met Hem rekening willen houden, gaan tot een steeds kleinere minderheid 'behoren.

De vraag dringt wat de relatie is tussen de verwetenschappelijking van de cultuur en de secularisering van die cultuur. Is met de groei van de wetenschap en met haar toenemende betekenis voor de cultuur noodzakelijk de secularisatie gegeven? De feitelijke situatie in de cultuur schijnt die vraag bevestigend te beantwoorden. Ook uitspraken van cultuurfilosofen en van meer dan één theoloog gaan in die richting. De menselijke kennismacht heeft de vroegere mythen ontmaskerd en de christelijke religie overbodig gemaakt. Met zijn wetenschap en de daarop gebaseerde techniek en organisatie is de mens in staat te doen wat vroeger van God werd verwacht of aan Hem werd toegeschreven. De nog niet zolang geleden overleden Engelse filosoof Bertrand Russell zegt ergens dat in onze tijd de religie overbodig is geworden, ja zelfs een kwaad is. De religie is volgens hem het ken-

merk van de nog niet geheel volwassen mens. Velen zijn het met hem eens dat de religie een sta-in-de-weg is naar een betere toekomst; in de religie is volgens velen de mens van zichzelf vervreemd, en daarom is hij niet bij machte, de problemen waarvoor hij staat, op te lossen. Dat kan alleen de mens, die zichzelf durft te zijn: de mondige, autonome mens, die de wetenschap aangrijpt om alle tot voor kort onopgeloste problemen tot een goede oplossing te brengen.

Op het eerste gezicht zouden we misschien geneigd zijn te zeggen dat de geseculariseerde, verwetenschappelijkte cultuur gekenmerkt wordt door vooruitgang en minder problemen heeft dan vroeger. Wie echter wat dieper doordringt, komt tot een tegengestelde conclusie. De problemen van de cultuur waarin de macht van de wetenschap een culturele macht geworden is, zijn groter dan ooit tevoren. Vooral de laatste tijd, mee door het verschijnen van de verschillende rapporten van de Club van Rome, is dat voor velen duidelijker geworden. Toch heeft dat inzicht er niet bepaald aan meegewerkt dat men de oplossing van de huidige Cultuurproblemen minder van de wetenschap verwacht. Integendeel, voor de oplossing doet men maar al te vaak een onkritisch beroep op de wetenschap, in de verwachting dat langs die weg verlichting kan worden verkregen.

Om een beter inzicht te krijgen in wat er in onze cultuur gaande is, zullen we de achtergronden, de geestelijk-historische achtergronden van die cultuur moeten opsporen. Vanuit die achtergronden is ook een dieper verstaan mogelijk van de problemen van de geseculariseerde cultuur en van wat ons binnen die cultuur te doen staat. Dat is in het kort de gang van mijn betoog.

Een terugblik

In de westerse cultuur heeft de mens zijn afgoden altijd gezocht in de buurt van zichzelf. Vanaf het griekse denken is er de fragmentarische of totale verabsolutering geweest van het menselijk denken. Als een rode draad loopt door de geschiedenis van het westen de verabsolutering van de menselijke rede en van de wetenschap. In de Middeleeuwen is de idee van de autonome rede over het algemeen nog ondergeschikt aan het geloof. Deze rede wordt in toom gehouden door de synthese van het natuurlijke met het bovennatuurlijke.

Na de Middeleeuwen komt de moderne wetenschap tot ontwikkeling. In de lijn van de Renaissance en het latere humanisme maakt de synthese eerst plaats voor een scheiding, die vervolgens steeds openlijker overgaat in een antithese tussen de wetenschap en het geloof. Daarbij wint de wetenschap steeds meer macht en terrein, zodat tenslotte het bovermatuurlijke geheel verdrongen wordt en het huidige stadium van verbreiding van de afval in de secularisatie van heel het leven intreedt. De kerk wordt dan

van het terrein van de geestelijke leiding van de cultuur verdrongen door de universiteit en haar wetenschap^.

Bij de opkomst en de ontwikkeling van de moderne wetenschap is vooral de humanistische filosofie de stuwkracht. Aanvankelijk vormt God nog het sluitstuk in de humanistische filosofie. Daarin toont zich nog de invloed van de veelszins religieuze wereld waarin filosofen en wetenschappers leefden. De god van de filosofen vertoont nog veel verwantschap met de God van de Bijbel. Alleen de rollen — en daarvoor hebben christenen m.i. veel te weinig oog gehad — zijn fundamenteel omgekeerd: in plaats van te belijden dat God de mens naar Zijn beeld heeft geschapen, schept de mens zich een god naar zijn beeld. In het mechanistisch wereldbeeld wordt de wereld als één grote machine opgevat, waarvan God de ingenieur, de ontwerper is, maar Hij is niet nodig voor het begrijpen van de werking van de wereld als één grote machine. Na dit deïsme meent men later, dat de schepping zelf ook met de theorie kan worden begrepen. De invloed en de betekenis van God wordt dan steeds geringer. Men is van mening dat ontstaan en voortbestaan van de werkelijkheid langs immanente wetten verloopt^.

Aan het eind van de 18de eeuw verschijnt de Encyclopaedie van de wetenschappen, kunsten en ambachten waarin het trotse woord staat: 'Het tijdperk van de godsdienst heeft plaats gemaakt voor de eeuw van de wetenschap'. En de materialist Lamettrie zegt in diezelfde tijd: 'De wereld beweegt zich vanzelf uit zichzelf. Het aannemen van een Gkxiheid zou de wetenschappelijke kennis van de natuur verstoren'.

Sinds de tijd van de 'Aufklarung' is men van mening dat de mensheid slechts de juiste 'verlichting' nodig heeft om haar van de drukkende lasten van alle vooroordelen te bevrijden om zo een beter door de rede geleid tijdperk van algemene gelukzaligheid te brengen.

De grote filosoof Immanuel Kant geeft op de volgende wijze uiting aan zijn geloof in de autonome, zuivere rede: 'Onze eeuw is de eigenlijke eeuw van de kritiek. Religie door haar heiligheid, en wetgeving door haar majesteit willen zich doorgaans aan deze kritiek onttrekken. Maar alsdan wekken zij gerecht vaardige verdenking tegen zich en kunnen zij op oprechte achting geen aanspraak maken, welke de rede slechts aan datgene betoont, wat haar vrij en openbaar onderzoek heeft moeten doorstaan'.

Het proces van de secularisatie verloopt vervolgens van het deïsme naar het actief atheïsme van Feuerbach en Marx, die beiden elk op hun manier de christelijke religie als uiting zien van de vervreemding van de mens. Een uiterste van dit filosofisch denken vinden we vandaag in het logisch positivisme waarin gezegd wordt dat de vraag naar God een onzinnige vraag

is. Vragen naar God, is vragen naar 'Wamboe', beide vragen zijn identiek en zijn nietszeggend^. In de moderne filosofie is het stil geworden rond de vraag naar God.

Ondertussen is het deze humanistische filosofie die een overheersend stempel op onze cultuur heeft gezet. Via deze filosofie heeft de wetenschap een overmachtige positie gekregen! Niet alleen in het denken, maar vooral ook in de cultuur zelf. Het belangrijkste teken daarvan is wel de geweldige ontplooiing van de techniek, die op de moderne wetenschap is gebaseerd. Aan die ontwikkeling van de moderne, wetenschapjjelijke techniek verbindt men de gedachte van de vooruitgang en verlossing van de cultuur. De geseculariseerde motieven van schepping en verlossing zijn een sümulans voor de ontwikkeling van de techniek. Iemand als Spengler heeft dat duidelijk onder woorden gebracht. Hij zegt: 'Dat zou een beslissende overwinning op God of de natuur geweest zijn, een kleine zelf geschapen wereld, die zich evenals de grote, uit eigen kracht beweegt en slechts aan mensenhand gehoorzaamt. Zelf een wereld bouwen, zelf God zijn —• dat was de faustische droom der uitvinders, waaruit alle ontwerpen van machines ontstonden . . .'. Op een andere plaats in zijn boekje Mens en Techniek zegt hij: 'De techniek is eeuwig als God de Vader; zij verlost de mensheid als de Zoon; zij verlicht ons als de Heilige Geest'.

Dus niet alleen de wetenschap, maar ook de op de wetenschap gebaseerde moderne techniek is voorwerp van religieuze verering in de westerse cultuur. Het sterkst is dat in het orthodoxe marxisme het geval. De ontwikkeling van de techniek is in die filosofie een centraal motief. Met de techniek moet niet alleen de dode materie worden beheerst, maar evenzeer de mens, de maatschappij, de geschiedenis, de toekomst. Langs die weg zal het rijk van de vrijheid ontstaan.

Op deze wijze is te verstaan dat de autonomie van de man van wetenschap en techniek zich in de produkten van de westerse cultuur heeft geprojecteerd, zodat deze cultuur steeds meer het stempel draagt van een autonome cultuur; God is uit die cultuur weg, nadat de mens Hem heeft dood verklaard en hij zich op eigen kracht tracht te redden.

Cultuurproblemen

De westerse mens heeft steeds meer deze wereld en zichzelf als het allereerste en allerlaatste gegeven aanvaard. Buiten deze werkelijkheid is er niets. De zin van de geschiedenis en van de mens wordt immanent. Omdat de openheid naar God dichtslaat, is hij alleen op de 'diesseitige' werkelijkheid aangewezen. Maar ondertussen lijdt de geest van het westen er aan dat hij door de goddelijke openbaring weet heeft gekregen van volmaakt-

heid en voleinding. Waar hij deze niet meer uit Gods liefde aanneemt, daar moet hij zich aanmatigend gedragen en de volmaaktheid en de voleinding zelf produceren. De mens stelt zijn religieus vertrouwen in de vooruitgang van wetenschap en techniek. Wetenschap en techniek komen zodoende tot ongemene groei. De verwetenschappelijkte cultuur, waaronder de moderne techniek, neemt wanstaltige vormen aan en gaat demonische trekken vertonen. Waar God uit de cultuur verdwijnt, wordt de demonie anoniem.

Die demonie van onze cultuur uit zich in vele problemen, spanningen en dreigingen. De tijd ontbreekt om die verder te analyseren. Ik volsta met een onvolledige opsomming.

Enerzijds heeft de genoemde ontwikkeling vele materiële voordelen gebracht, maar anderzijds wordt die ontwikkeling ondermijnd door de grenzen aan grondstoffenreserves en aan energiebronnen. Steeds sterker moet de greep van de mens met de wetenschap op de cultuur worden. Er ontstaat een technocratie, waarin de mens onvrijer wordt; zijn onvolprezen macht wordt tot onmacht, tot slavernij, tot onderdrukking. Bovendien wordt de gigantische moderne techniek dreigender, het wei-zijn van de mens kan tot niet-zijn worden. De kernenergie, de computertechniek, de nieuwste oorlogstechnieken, de biotechniek zijn probleemvelden die onoverzichtelijk zijn en toch nog met een groeiende snelheid in ontwikkeling zijn. Voorts weten we dat de huidige ontwikkeling van de industrie, van de moderne landbouw en van het moderne verkeer gekenmerkt wordt door een breuk tussen mens en natuur. Grootschalig en snel-elkaar-opvolgend grijpt de mens op de natuur in. De samenhang in de natuur wordt ontwricht en zelfs verstoord. De natuur krijgt niet meer de gelegenheid zich van opgelopen schade te herstellen. Wij gebruiken meer van de natuur dan zij kan produceren en we laten er meer afvalstoffen in achter — nog afgezien van de onafbreekbare — dan zij kan afbreken. De verwoesting van milieu en natuur behoort tot de reële mogelijkheden.

Ook de economische praktijk maakt ons steeds duidelijker dat we in een bijna dramatische vicieuze cirkel terecht zijn gekomen. Oplossing van het ene probleem, bijvoorbeeld werkloosheid, versterkt weer de andere, zoals de inflatie, en de vernietiging van het milieu. Elke oplossing heeft een tijdelijk effect, om ons daarna met oude en nieuwe problemen op een versterkte wijze te confronteren.

Alle verzet tegen deze ontwikkeling heeft totnutoe de situatie niet verbeterd, eerder verslechterd. De grond daarvoor is m.i. dat dit verzet voortkomt uit dezelfde wortel, nl. die van de idee van de menselijke autonomie.

Zoals gezegd heeft die autonomie zich in het westen verbonden met de wetenschap. De wetenschap wordt verabsoluteerd. Wanneer we dan ook op de structuur van de wetenschap letten, moeten ons de achtergronden van de problematiek van de verwetenschappelijkte cultuur duidelijker worden.

Van veel cultuurarbeid is de wetenschap, en met name de natuurweten-

schap, de basis. In die cultuurarbeid vinden we de karakteristieken van die wetenschap terug. Met andere woorden, wanneer de wetenschap in de culturele praktijk wordt verabsoluteerd, dan worden de karakteristieken van die wetenschap, tot cultuurkarakteristieken.

Natuurwetenschappelijke kennis heeft voornamelijk de volgende eigenschappen: zij is universele, algemene kennis, zij is abstracte, afstandelijke kennis, dat wil zeggen zij betreft een gereduceerd kennen van de werkelijkheid, zij is duurzame, tijdloze kennis en zij vertoont een logische samenhang.

Wanneer nu de wetenschap als basis voor en de wetenschappelijke methode in de cultuurhandelingen worden verabsoluteerd, dan projecteren zich de genoemde eigenschappen van de wetenschap in de cultuur. Het universele, het abstracte, het duurzame en de logische samenhang zetten hun stempel op de cultuur. Met de historische situatie waarin de mens verantwoordelijk en creatief zou moeten staan, wordt geen rekening gehouden! Zijn doen en laten wordt universeel, abstract, tijdloos en zij vertoont een logische onverbiddelijkheid. Het gevolg daarvan is dat er een eenzijdige, genivelleerde cultuur ontstaat. In die cultuur worden ook mensen gelijkgeschakeld en genivelleerd. In hun arbeidssituatie en in hun consumptiepatronen, worden zij uitwisselbaar, statistisch behandelbaar en manipuleerbaar. Bovendien wordt de verwetenschappelijkte cultuur zelf door de productie van verschillende abstracties een innerlijk verscheurde, versnipperde en gesegmentiseerde cultuur. Er is geen integratie van de cultuur meer mogelijk, tenzij we die integratie vereenzelvigen met de wetenschappelijke integratie, maar die gaat — vanwege de abstractie — gepaard met reductie van het culturele leven.

Vanuit het voorgaande is te verstaan dat de dynamiek in de huidige cultuur samengaat met een steeds sterkere vastlegging van de toekomst De toekomst wordt ook gereduceerd, zij wordt als het ware toegeknej> en en vernauwd. Een rijke gevarieerdheid en gecompliceerdheid en daarmee een stabiliteit, vertlwijnen. De verwetenschappelijkte cultuur is een zeer eenzijdige cultuur, haar dynamiek is labiel, zij wordt gekenmerkt door tirannieke neigingen.

De mens heeft, door zich aan de macht van de wetenschap te verslingeren, een motoriek in de cultuur op gang gebracht, die hij nu niet meer schijnt te kunnen bedwingen, tenzij onder de dreiging van rampen met katastrofale afmetingen. Dat is ons wel duidelijk geworden toen een plotselinge energiecrisis dreigde en als gevolg daarvan ook een sociaal-economische catastrofe. Deze dreiging is nog steeds aanwezig: de dwangmatige dynamiek met haar totaalkarakter maakt het echter uitermate moeilijk om tot een vernieuwende doorbraak te komen.

Geloof en wetenschap

Tot nu toe hebben we gezien dat de grootschalige problemen en dreigin-

gen van de grootschalige geseculariseerde verwetenschappelijkte cultuur opgeroepen zijn door grootschalige pretenties van de mens. In de verwachting van vooruitgang en groeiende macht heeft men zich toevertrouwd aan de grenzeloze mogelijkheden van wetenschap en techniek.

Noodzakelijk is een afremming, een ombuiging van en een nieuwe richting voor de huidige ontwikkeling van de cultuur. Maar hoe?

Om daarvoor een perspectief te kunnen schetsen, zullen we nog even terug moeten blikken in de geestesgeschiedenis van het westen! Wat is de diepste grond van waaruit de mens in wetenschap en techniek veelal wordt geïnspireerd? Dat is, zoals reeds eerder gezegd, de idee van de autonomie. Binnen de traditie van het westers wijsgerige denken moet de wijsbegeerte die autonomie bevestigen en is zij een bevestiging van het autonome, redelijke denken. De wijsbegeerte heeft op die wijze de functie van een religie, van een pseudo-openbaring gekregen; denk aan de 'Aufklarung', de Verlichting! Vervolgens laat de wijsbegeerte zich in de rationalistische lijn, die zich voor het merendeel oriënteert op de natuurwetenschap en op de moderne techniek, een reductie welgevallen tot nagenoeg het niveau van die natuurwetenschap en haar methodologie. Het geloof in de wetenschap is steeds meer de rol van de religie in de westerse cultuur gaan vervullen.

De idee van de autonomie van de mens hecht zich dus via de wijsbegeerte aan de wetenschap en aan haar methodologie en zij maakt zich vervolgens sterk in een religieuze verering van de wetenschappelijke methode in de beheersing van de cultuur, vooral van de technisch-wetenschappelijke methode van de moderne techniek en van de wetenschappelijke methode in de economische praktijk.

De mens schenkt dus zijn vertrouwen aan het abstracte, fragmentarische, tijdloze, afstandelijke wetenschappelijke denken. Dit denken wordt verabsoluteerd, dat wil zeggen, men vergeet waarvan in de wetenschap is geabstraheerd, afgezien, en men doet alsof de wetenschap ons kennis van de hele werkelijkheid levert.

Wanneer men dan ook de weg van de voortgaande abstractie opgaat, gaat er meer verloren dan in naam van de vooruitgang wordt verkregen. Via de toepassing van wetenschappelijke kennis wordt de abstractie in de werkelijkheid geprojecteerd en leidt deze weg tot een gereduceerde werkelijkheid. In feite echter betekent dit een verscheurdheid en een versnippering van de cultuur. Groeiende verzakelijking en dreigende zinontwrichting, ja zelfs zinontlediging treden op.

Hoe hebben christenen zich veelal tegenover deze ontwikkeling opgesteld? Het antwoord is allerminst eenduidig. Laat ik een kort overzicht geven van de verschillende houdingen en me daarbij beperken tot het hoofdthema: de relatie van christelijk geloof en wetenschap.

Allereerst staat men een volkomen scheiding tussen het christelijk geloof en de wetenschap voor. Theoretisch zal ieder deze scheiding gemeikkelijk afwijzen, maar in de praktijk van elk christenleven is deze scheiding maar al te vaak een realiteit, men huldigt een dubbele waarheid, er is tweespalt. Bijvoorbeeld geloven in de schepping en tegelijk het evolutionisme bijvallen. Deze tweespalt is niet blijvend. Maar al te vaak wint de wetenschap dit geding.

Ook wordt wel een concurrentie tussen wetenschap en geloof ervaren. Ook deze concurrentie valt veelal ten voordele van de wetenschap uit. Met behulp van de wetenschap moet Gods Woord ontmythologiseerd worden. De wetenschap stelt dan vast wat wel en wat niet meer te geloven valt. Bijvoorbeeld: 'Een lijk kan niet meer levend worden en uit het grjif opstaan'.

In de derde plaats wordt veel de mening gehuldigd dat de wetenschap op een neutrale wijze te beoefenen is, maar dat zij uiteindelijk ontoereikend blijkt te zijn; grensvragen gaan zich voordoen, die door de wetenschap niet meer beantwoord kunnen worden. De enige afronding kan slechts verkregen worden vanuit het christelijk geloof. Pas in het geloof kunnen de laatste vragen omtrent de uiteindelijke bestemming en herkomst van al het bestaande beantwoord worden. Het geloof is zo de finale bekroning van alle wetenschap*.

Een variant van deze 'bekroningsleer' vinden we bij hen die menen dat de christen aan de rand van de wetenschap heeft te getuigen. Het geloofsgetuigenis veroordeelt of corrigeert de wetenschap. Van integratie tussen geloof en wetenschap is hier evenmin sprake. Men is van mening dat wetenschappelijke kennis uiteindelijk aangewezen is op een bovennatuurlijke vervolmaking door de geloofskennis.

Een onder christenen veel voorkomende opvatting is vervolgens die van het fundamentalisme. Men is van mening dat de echte wetenschap de waarheid \'an de Bijbel bevestigt, zodat met de wetenschap duidelijk zou worden dat de Bijbel toch gelijk heeft. Hierin schuilt evenzeer een groot gevaar, maar al te gemakkelijk reduceert men — met de beste bedoelingen overigens — Gods Woord, en gaat haar eenheid verloren. Men doet ten diepste geen recht aan de Bijbel als Gods Woord, als het boek van het Verbond. Het verstaan van Gods Openbaring wordt gereduceerd tot het niveau van het wetenschappeUjk weten.

De vraag dringt, of er wel van een intrinsieke eenheid tussen het christelijk geloof en de wetenschap kan worden gesproken. Dat probleem houdt vele christenen bezig. En dat is niet zo verwonderlijk. Immers de invloed van de Reformatie op de wetenschap is duidelijk achtergebleven bij die van de Renaissance en het latere humanisme. Dat is overigens geen situatie

om in te berusten. Wij zagen reeds hoeveel daarbij in onze cultuur op het spel staat.

De reformatorische visie op de wetenschap

In de rationalistische filosofie is nooit tot een kritisch probleem gemaakt, dat aan de begrippelijk gekwalificeerde, vakwetenschappelijke kennis een andere en oorspronkelijke kenvorm vooraf gaat, laat staan dat men aandacht had voor de onderlinge relatie.

Zowel historisch als structureel gezien, wordt immers de afgegrensde vakwetenschappelijke kennis gedragen door een oorspronkelijk, vol, direct en concreet kennen. Die kennis bestaat uit feitelijke kennis en uit actueel praktisch kennen gericht op verandering van de werkelijkheid door menselijk handelen. Deze niet-wetenschappelijke vorm van kermen wordt gecentreerd en wordt geleid door een oorspronkelijk en niet meer herleidbaar laatste vertrouwen.

In wijsbegeerte en wetenschap kan de mens niet anders dan uitgaan van deze vertrouwenskennis, van dit grondvertrouwen, ook als hijzelf dit apriori niet onderkent en niet onderzoekt.

Onder invloed van de idee van de autonomie, die zich, zoals we zagen, sinds het begin van de nieuwe tijd verbonden heeft met het geloofsvertrouwen in wijsgerig en wetenschappelijk denken, is de voor-wetenschappelijke kennis ongecontroleerd geperverteerd of vervalst. Dat is de grond waardoor wetenschappelijke kennis en de daarop gebaseerde toepassingskennis overmachtig zijn geworden.

In de reformatorische wijsbegeerte wordt de autonomie van de mens en dus van het wijsgerig en vakwetenschappelijk denken afgewezen. Aan het reformatorisch-wijsgerig denken gaat de erkenning vooraf dat de natuur, de mens, de cultuur en de geschiedenis niet in zichzelf rusten. Erkend wordt dat de mens, die zichzelf niet heeft gemaakt, openbaring nodig heeft om te weten wie hij is, waartoe hij er is en om te weten wat de zin van de geschiedenis is, die hem, allen en alles omvat. Uit de Goddelijke Woordopenbaring heeft de mens weet van de oorsprong van alles, van de oorzaak van de nood en de dubbelzinnigheid van de natuur, het mensenleven, het mensenwerk, dus de cultuurarbeid, de cultuur en de geschiedenis, maar evenzeer heeft hij weet van de verlossing daaruit.

Dit levert een kennen waarvan de inhoud in het geloof te verstaan is en waarachter we niet meer denkend, dat is begrijpend, terug kunnen gaan. Het is het centrale kennen, het kennen in diepste, alomvattende zin, het is hartskennis, het is het godsvertrouwen dat het wetenschappelijk denken en technisch doen dient te beheersen.

Die kennis is niet statisch, maar dynamisch, zij is niet alleen een gave, maar ook een opgave. Zij ontsluit zich voortdurend onder leiding van de Heilige Geest in het gehoorzaam luisterend verstaan van de Goddelijke Openbaring. Dat vwl zeggen, dat in het afzweren van elke pretentie van autonomie en in het zich ontvankelijk overgeven de mens de levensweg wordt geopenbaard en wijsheid en inzicht worden geschonken. De inhoud daarvan wordt in geloofskennis expliciet gemaakt. Dit is noch wijsbegeerte, noch wetenschap. Die worden immers door de abstractie gekenmerkt. Geloofskennis is radicaal en integraal, zij betreft de centrale levenskeuze in de wortel van het menselijk bestaan. Zij wijst de mens de richting die hij in verantwoordelijkheid binnen de cultuur, binnen de geschiedenis heeft te gaan en zij motiveert hem daartoe.

Wat betekent dit nu met betrekking tot de wetenschap?

Het voorgaande impliceert een bepaalde visie op de wetenschap en leidt tot een kritische beschouwing van gangbare opvattingen.

Allereerst moet ingezien worden wat de aard is van wetenschappelijke theorieën. Het kenmerk van deze theorieën is, dat ze niet, zoals zo vaak is en nog wordt beweerd, objectief en waardevrij zijn, neen deze theorieën zijn — hoezeer persoonlijke en maatschappelijke condities ook een rol kunnen spelen — ten diepste religieus gefundeerd. Ingezien moet worden dat ze dus geen absoluut zelfstandig en neutraal bestaan mogen leiden en dus geen dwang mogen uitoefenen in kennen en handelen.

Het begin van een theorie ligt in de hypothese. Een hypothese als uitdrukking van menselijke creativiteit, waarin de geloofsvisie van de mens present is, anticipeert op de status \an een wetenschappelijke theorie. Die status wordt pas verkregen wanneer de hypothese — ik denk met name aan de natuurwetenschappen — niet weerlegd wordt door obsei-vatie en/of experiment.

Op grond van geloofsvooronderstellingen en op grond van de weg die men inslaat via een bepaalde hypothese — die niet noodzakelijk de enig mogelijke hypothese behoeft te zijn —, zijn wetenschappelijke theorieën altijd bepaalde, gekleurde theorieën.

Voorts zijn ze ook betrekkelijk; zij hebben immers alleen betrekking op het kennen van de wetmatigheid van één bepaald aspect van de werkelijkheid, bijvoorbeeld het fysische. Met behulp van de methode van analyse en abstractie op basis van een hypothese komt men tot wetenschappelijke kennis. Zij is als kennis daarom ook abstract en beperkt.

Met behulp van variabele hypothesen en op grond van verfijningen in methode en toenemende specialisatie kan de bepaalde, betrekkelijke, fragmentarische, abstracte en beperkte wetenschappelijke kennis veranderen en srroeien. Aan dit proces van wetenschappelijke kennisverwerving komt geen eind. Dus wetenschappelijke kennis is ook altijd voorlopig.

Hoe is nu de relatie tussen het voor-wetenschappelijk kennen en het wetenschappelijk weten? Wetenschappelijk weten moet voortdurend teruggenomen worden in de volle, directe, concrete menselijke kennis, met als centrum de eerder genoemde geloofskennis. Het abstracte wetenschappelijk weten moet telkens opnieuw in het volle, voor-wetenschappelijk kennen worden geïntegreerd en daarmee gecorrigeerd, zodat tegelijk de beperktheden van het wetenschappelijk weten worden opgeheven. Het volle kennen verrijkt zich aldus gaandeweg, waardoor de verantwoordelijkheid van de mens op een hoger niveau komt, hij zich beter kan oriënteren en hij cultureel beter kan optreden.

Misschien zouden we — kort samengevat — de volgende conclusie mogen trekken: Ons in een oorspronkelijk vertrouwen gegrond kennen staat in het centrum van de volle, concrete menselijke ervaring met haar feitelijke en toepasbare kennis. Deze voor-theoretische ervaring wordt verrijkt met de opname van nieuw wetenschappelijk weten. Niet alleen feitelijke kennis en practische kennis delen in die verrijking, maar evenzeer onze geloofskennis. Wetenschappelijke kennis kan onder de genoemde voorwaarden in de lijn van artikel 2 van de NGB namelijk iets meer en iets anders laten zien van de openbaring die de schepping als zodanig bedoelt te zijn. In dit opzicht brengt wetenschap waarheid te voorschijn. Voorwaarde daartoe echter is dat men in de wetenschap moet beginnen met zich aan de Waarheid over te geven en daarnaar voortdurend moet terugkeren.

Kortom, wetenschapsbeoefening kan in dit licht gezien uit geloof en tot geloof voltrokken worden en is in die zin dienstbaar aan de wijsheid en aan een toenemend omvattend inzicht, dat de verantwoordelijkheid van de mens schraagt en vergroot.

Tot slot

Wat betekent deze reformatorische visie nu voor een ombuiging van de overheersende trend in de geseculariseerde, verwetenschappelijkte cultuur? Ik meen duidelijk te hebben gemaakt dat de beoefening van de wetenschap niet noodzakelijk gepaard gaat met de secularisatie. Met de afwijzing van het wetenschapsgeloof en dus met de afwijzing van het imp)erialistisch karakter van de wetenschap, komt er weer ruimte om oog te krijgen voor de eigenlijke zin van de wetenschap. De wetenschapper moet zeer bescheiden zijn; de wetenschap is geen doel in zichzelf, zij is middel om meer te verstaan van de rijke gevarieerdheid en gecompliceerdheid van de schepping en als zodanig is zij ook middel tot kennis van de grootheid van de Schepper.

Een geseculariseerde wetenschap daarentegen reduceert de menselijke kennis. Wordt de wetenschap in het kennen en in het culturele handelen tot hoofdweg dan moet daarin de grond gevonden worden van de problemen van de geseculariseerde cultuur.

Mijns inziens mag de wetenschap niet meer, maar ook niet minder, zijn dan een dienstbare aanvocrweg in het culturele handelen. Een dienstbare aanvoerweg voor de vervulling van de opdracht en roeping om de schepping te bewerken en te bewaren. Zij kan op die wijze een bijdrage leveren aan een ontsluiting van de natuur en aan een verdieping en verrijking van de cultuur en van het mens-zijn.

Dat eist een bijzonder hoog ethos van wetenschappers en ingenieurs. Zij zullen zich dienstvaardig ter beschikking moeten stellen van zinontsluiting, zin-verdieping en zin-verrijking. Wanneer de wetenschapper bovendien beseft wie hij is, namelijk dat hij een mens is, die veelal gekenmerkt wordt door kortzichtigheid en gebreken en meestal de ongunstige neveneffecten van zijn werk onderschat, zal hij alle overmoed in het cultureel bezig zijn moeten laten varen en niet moeten streven naar onbegrensde prestaties, maar zich moeten oefenen in wijsheid, bezonnenheid, voorzichtigheid, zorgvuldigheid, geduld, terughoudendheid en schroom. Hij zal niet alles doen wat kan, maar hij zal moeten kunnen wat moet. Hij zal het Koninkrijk van God in wetenschap en techniek moeten zoeken! Op die weg zal hij de secularisatie als de diepste nood en vloek van deze tijd kunnen doorbreken^.

'Dit is de dienst der wetenschap, waartoe God de mens, de christen-academicus roept. Deze dienst is een eer en een voorrecht. Hij vordert bescheidenheid, geen halfheid. Hij wordt begeleid door ergernissen en belachingen. Hij vergt geloofsmoed en biedt geen garantie voor sukses'^.


1 H. van Riessen, Knooppunten der moderne kuituur. Delft 1964, blz. 24 e.v.

2 E. van der Velde, Wetenschap — Evangelie — Saecularisatie, 1961, blz. 18 e.T.

3 E. van der Velde, Wetenschap — Evangelie — Saecularisatie, 1961, blr. 36 e.v.

4 C. A. van Peursen, in Sola Fide, 18e jrg, nr. 3.

5 E. Schuurman, Na-denken over de technisch-wetenschappelijke kuituur. Delft '75

6 H. van Riessen, Mens en Werk, Amsterdam 1962, blz. 129.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1976

Theologia Reformata | 100 Pagina's

SECULARISATIE, WETENSCHAP EN CULTUUR

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1976

Theologia Reformata | 100 Pagina's