Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jodocus van Lodenstein

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jodocus van Lodenstein

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

Lodenstein als mens

juodenstein's leven bewoog zich tussen de polen van een sterke zelfbeheersing en een dichterlijke fijngevoeligheid. Hij was aristocraat, maar zijn optreden had niets hoogmoedigs. Zo vriendelijk als hij was voor anderen, zo streng was hij voor zichzelf: hij was vegetariër en geheelonthouder, maar niet uit principe, want naar de zieken en hulpbehoevenden in zijn wijk liet hij vlees en wijn brengen. Zomer en winter stond hij om 4 uur op, hij sliep, at en dronk juist zoveel nodig was om God te kunnen dienen, nooit om het genot op zichzelf.

Het spreekt haast vanzelf, dat zo'n mens ongeschikt was voor een huwelijk. Lodenstein is dan ook altijd vrijgezel gebleven. Met twee „dienstbaren" bewoonde hij een groot herenhuis buiten de stad, tegenover de Heerenstraat. Daar kwam de vriendenkring samen, daar, in de eenzaamheid, kon hij mediteren over „het Al en het niet." (een geliefde uitdrukking van hem). Ook in huisraad en kleding was de rijke Lodenstein nederig en sober.

De toch al niet sterke gezondheid van de askeet werd door zo'n levenswijze natuurlijk niet beter.

Dikwijls had hij met ziekte te kampen en het moet ons eigenlijk verwonderen, dat hij nog 57 jaar oud is geworden.

We kennen de mens Lodenstein uit de beschrijving die zijn tijdgenoten van hem gaven en we zijn helaas niet in staat dat beeld te vergelijken met een portret, want ondanks ijverige nasporingen heeft men nooit een afbeelding van hem kunnen ontdekken. Dat hij tegen een foto bezwaren heeft gehad op grond van het tweede gebod blijkt uit zijn werken niet. Waarschijnlijk heeft hij zich niet laten „conterfeiten" omdat hij zo'n geringe dunk van zichzelf had.

Lodenstein's nauwgezette levenswandel is mede een gevolg geweest van zijn eigen innerlijke strijd. Het ambt woog hem af en toe zo zwaar, dat hij weieens gedreigd heeft het neer te zullen leggen. Voetius hield hem daarvan terug.

Het beeld van Lodenstein als mens is al te vaak vertekend. Sommigen beschouwden hem als een man met Roomse neigingen, die eigenlijk in een klooster thuis hoorde. Doch overgeestelijk was hij zeker niet; van tijd tot tijd maakte hij met vrienden een boottochtje langs de Vecht en bij zulke gelegenheden bleek hij over een fijn soort humor te beschikken. Anderen hebben hem als een liefdeloos mens bestempeld; die de wereld met koude blikken gadesloeg. In werkelijkheid voelde hij een tere liefde voor zijn familie, zijn vrienden en zijn gemeente.

Na zijn dood moesten zowel vijanden als virenden erkennen, dat leer en leven bij Lodenstein volkomen harmonisch waren. Een Roomse, die hem van dichtbij had gekend, zei: „Was Lodenstein Rooms geweest, wij zouden hem heilig verklaren."

Lodenstein als predikant

Als kind had Lodenstein een spraakgebrek, waardoor hij naar sommiger mening ongeschikt was voor de kansel. Het is maar gelukkig dat hij daar niet naar geluisterd heeft. Hij is die afwijking namelijk zo goed te boven gekomen, dat hij een van Utrechts beroemdste kanselredenaars werd.

Ontzaglijk was de indruk die zijn prediking maakte, die nog verhoogd werd

door de waardige verschijning van de prediker. Anders dan de meeste predikanten van zijn tijd, las hij niet, hij improviseerde. Dat zijn stijl daarbij op hoog peil bleef, tekent zijn talent. Hij had een sfeer van redeneren op de kansel, hij schilderde met zijn woorden met zijn gebaren en zelfs met zijn houding. Zijn gevoelige natuur kon hij dikwijls op de kansel niet onderdrukken: soms stokte zijn stem, dan weer verborg hij het hoofd in de handen, soms barstte hij in snikken uit. Een theologisch professor, die bij Voetius was gelogeerd, ging hem eens beluisteren en merkte na afloop van de dienst op: „Er is in die man iets apostolisch; ik geloof dat de apostelen zó gepreekt hebben."

We hebben het voorrecht, dat we Lodenstein's preken nog kunnen lezen, zoals hij ze uitgesproken heeft.

Een vergelijking met die van zijn tijdgenoten valt in zijn voordeel uit. Geen spoor van geleerdheid of langdradigheid, geen lange inleidingen, geen wijdlopige toepassingen, geen redenaarskunstjes of aanhalingen uit de Griekse en Romeinse schrijvers. Alles even praktisch, eenvoudig en op-de-man-af. Zijn voorbeelden waren uit het dagelijks leven gegrepen, waardoor zijn prediking actueel was (wat iets anders is dan sensationeel!) Hij richtte zich bovendien altijd naar zijn gehoor, was bijvoorbeeld in de Domkerk moeilijker te volgen dan in de kerken aan de rand van de stad, omdat de geleerden in het centrum en de minder ontwikkelden in de buitenwijken woonden.

Lodenstein's gebeden in het openbaar, waarvan ons natuurlijk slechts uit de overlevering iets bekend is, waren al even oorspronkelijk en meeslepend. Dikwijls begon hij met de woorden: „Wij komen tot U, o Heere, wij, miertjes, maden, wurmpjes.... enz." om daarmee het besef van Gods heiligheid en de nietigheid van de mens aan te wakkeren. Behalve een reeks van catechisaties hield Lodenstein nog privé-colleges voor studenten in de theologie, waarbij hij voornamelijk homiletische lessen gaf om hen te oefenen in het preken.

Groot was ook zijn activiteit inzake huis-en ziekenbezoek. Men trof hem dan ook zelden thuis: aan de studie wijdde hij een deel van de nacht. En hij ging „zijn kwartier" (zoals hij zijn wijk noemde) niet in met lege handen. Kleding, dekens, voedsel en geld werden door hem op ruime schaal onder de behoeftigen verspreid.

Lodenstein's einde

Tijdens zijn laatste ziekte werd Lodenstein's pastorale werk waargenomen door Simon Jodocus Kruger, beroepen predikant te Berkel. Deze bezocht hem dagelijks en van hem weten we een en ander over zijn sterfbed. Lodenstein's sterven was volkomen in overeenstemming met zijn leven. Hij „rustte in den wille Gods, " zoals hij het uitdrukte en zijn laatste gedachten gingen naar zijn gemeenteleden uit. De lichaamspijn telde hij nauwelijks. In een hevige aanval zei hij: „Ik lig als in een bed van rozen. Als dit sterven is, dan sterf ik wel gemakkelijk." In de vroege morgen van 6 augustus 1677 overleed hij, nadat omstanders hem fluisterend hadden horen zeggen: „Ik ben zeer vol van gedachten."

Candidaat Kruger herdacht Lodenstein 's zondags daarop, 12 aug. 1677, met een preek over Klaagl. 5 vers 16: „De kroon van ons hoofd is afgevallen."

De Utrechtse predikant H. van Rijp hield op die dag eveneens een gedachtenispreek over 1 Sam. 25 vers 1: „En Samuel stierf en gans Israël vergaderde zich en zij bedreven rouw over hem en begroeven hem."

20 augustus werd het stoffelijk overschot bijgezet in het familiegraf in de Oude Kerk te Delft; dezelfde kerk, waarin hij eens was gedoopt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 december 1958

Daniel | 8 Pagina's

Jodocus van Lodenstein

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 december 1958

Daniel | 8 Pagina's