Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vrouw in het Ambt?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vrouw in het Ambt?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder deze titel staat in ”De Reformatie” van 15 oktober j.1. een artikel van de hand van W.G.d. V. Het is wat lang om het in z’n geheel hier over te nemen. Het is belangrijk genoeg om er de aandacht op te vestigen, ook al omdat het mede geschreven is naar aanleiding van het boek ’Vrouwen in de dienst’, geschreven door de ’studiegroep van Chr. Ger. theologen te Utrecht’.

De schrijver wijst op wat Prof. Versteeg als aftredend rector heeft gezegd: ’als vrouwen het essentiële, de genadegave, van Christus kregen, dan is principieel de weg naar het bijkomende, de ambten, voor hen open’.

Na een duidelijk betoog zegt d.V., dat de brochure van de Utrechtse theologen en de rectoraatsrede van Prof. Versteeg terecht reden tot bezorgdheid geven. Wat de schrijver van het artikel verder zegt willen we in z’n geheel overnemen. Hij schrijft alsvolgt:

Charisma en ambt

De Utrechtse studiegroep wil Gods Woord ’goed, eerlijk en naar eer en geweten’ beluisteren. Er worden inderdaad voortreffelijke dingen gezegd, als het gaat over de verhouding man en vrouw, zoals ’van den beginne’ bedoeld en in Gods Woord nader uitgewerkt.

Maar de wissel gaat óm, zo gauw de relatie vrouw-ambt in het gezichtsveld komt. Dan blijkt men n.1. een bepaalde theorie te werken die al tientallen jaren in Schriftkritische kringen werd voorgestaan. Een opvatting die bijv. verdedigd werd door H. von Camphausen in zijn boek ’Kerkelijk ambt en geestelijke volmacht in de eerste drie eeuwen’. Hij stelt het ambt als een menselijke, ’gestolde’ regeling tegenover het ’charisma’ als rechtstreekse gave van de Geest. Zo willen deze Utrechtse theologen nadruk leggen op het ’charisma’, de genadegave van de Heilige Geest, en doen wat terughoudend over het ambt als ’geordend instituut’. Hun redenering is duidelijk: Aan de vrouwen werd in de jonge christelijke kerk de ’genadegave’ van o.m. gebed en profetie gegeven - het gáát daar om de ’dienst’ - en Tater is het geordend ambt er wel bijgekomen, maar dit kan het ’charisma’ van de dienst niet wegdrukken. Er is volgens hen geen principieel verschil tussen wélke dienst dan ook: ’Niet tussen de diensten naar hun aard (bijvoorbeeld: geordend/niet-geordend) en niet tussen de diensten naar hun vervulling (bijvoorbeeld: mannen/vrouwen)’.

Conclusie: het is een onevangelische situatie, wanneer men aan vrouwen de ambten (de geordende diensten) ontzegt. Precies zo redeneert prof. Versteeg: De vrouwen hebben de essentiële verkregen - de genadegaven - dan is principieel de weg naar het bijkomstige - het ambt - voor hen open!

Een dwaalspoor

Al in 1966, in zijn boek Paulus, heeft dr. Herman Ridderbos erop gewezen die wie een tegenstelling tussen het institutionele ambt en het charismatische wil zoeken, zich op een dwaalspoor bevindt. Immers, het geórdende ambt van apostel is van meetaf ook een charisma. De Schrift-kritiek suggereert een soort evolutie ván het vrije Geesteswerk náár het geordende ambt - en dan eigenlijk als een achteruitgang. Maar Ridderbos wijst erop dat van meetaf het ’geordend ambt’ er was. Naast het ’charisma’ van het besturen, dat 1 Kor. 12 : 28 noemt, zijn er ook de ’leiders’ van de gemeente, aan wie gehoorzaamheid verschuldigd is, Rom. 12 : 8. (bl. 496, 497). In dezelfde tijd dat Efeze spreekt over de ’gaven’ van Christus’ hemelvaart: apostelen, profeten, herders en leraars’ (Ef. 4:11), is er ook al sprake van het ’geordend ambt’, want Paulus en Timotheüs groeten ’de opzieners en diakenen’ te Filippi (Fil. 1 : 1). Ridderbos concludeert dan ook terecht dat het ambt zelf evengoed een charisma is. En wij voegen eraan toe: een blijvend charisma, terwijl andere ’charismatische gaven’ - die bij de ’start’ van de christelijke kerk horen - langzaamaan verdwijnen.

Wanneer al deze ’charisma’s’ inderdaad tot het essentiële behoren en ’het ambt’ tot het bijkomstige, dan zou op het standpunt van Versteeg en de Utrechtse theologen vandaag nóg ’geprofeteerd’ moeten worden: aparte openbaringen rechtstreeks door de Heilige Geest; dan zouden er nóg zieken op het gebed moeten genezen; dan zou nóg in tongen moeten worden gesproken en dan zouden nóg doden dienen te worden opgewekt - allemaal charisma’s van de begintijd.

De gedachtengang die op déze wijze wil komen tot de vrouw in het ambt niet alleen samen met een kritische kijk op de Schriftwaarin allerlei ’lagen’ zouden bestaan - maar ook met een biblicistisch denken, dat in de z.g. ’volle evangelie’-gemeenten te vinden is. Schrift-kritiek en biblicisme gaan hier hand in hand.

Geen losse teksten

Nu wórden tégen de voorstanders van de vrouw in het ambt allerlei teksten aangevoerd, zoals het ’zwijgen’ van de vrouw in de gemeente, het ’onderdanig’ zijn aan de man, het niet mogen ’onderrichten’ door uw vrouw en haar niet ’gezag’ hebben over de man.

Maar veel van deze teksten zijn zeer omstreden wat de uitleg betreft. We kunnen dat nu niet uitwerken in één artikel, maar we wijzen ter illustratie op een ’kerntekst’ als 1 Timotheüs 2 : 12, waar Paulus zegt: ’Maar ik sta niet toe, dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft: zij moet zich rustig houden’.

De een zegt: het gaat hier om de getrouwde vrouw, die zich niet vóór haar man mag dringen. De ander: het is een liturgisch voorschrift voor alle vrouwen. De een zegt: onderricht geven betekent ’het onderzoeken van twisten en die beslechten en zo bepaalde beslissingen nemen, vooral op ethisch vlak’ (de Utrechtse theologen). De ander: het is ambtelijk en met gezag onderwijzen dat alleen aan de ambtsdragers toekomt (K.H. Rengstorf in Kittel, Wrtb zum NT, 2, S. 150). De een ziet het ’gezag hebben’ als aanduiding van het regeerambt van ouderling, de ander als een ’de baas willen spelen over eigen man’. En de Utrechtse theologen gaan nóg weer een andere kant uit: ’Het zijn de jonge, onervaren, door dwaalleraren beïnvloede vrouwen, aan wie de wacht wordt aangezegd’.

En zo kunnen we dóórgaan. Ik zeg niet dat deze en andere Schriftplaatsen geen duidelijk licht over deze zaak kunnen werpen, maar dan pas als men het gehéél van Gods Woord in rekening brengt. Het is eigenlijk precies zo als bij de vragen rondom de inderdoop en van wie tot het avondmaal mogen komen. Pas uit het gehéél van Gods Openbaring, ook in haar heilshistorische voortgang, kan over deze en dergelijke zaken goed gesproken worden. Dat geldt met name ook inzake de vraag of aan de vrouw het bijzonder ambt toekomt.

Het geheel van Gods Woord

In het OT bleef het ambt van de priester beperkt tot de mannen.

Christus stelde twaalf apostelen aan, hoewel vrouwen zijn ’getuigen’ waren bij de opstanding en Hij zich door vrouwen liet helpen en dienen.

In de jonge christelijke kerk werden oudsten en diakenen aangesteld. En de vereisten voor beide groepen worden duidelijk op de mannen toegespitst in 1 Tim. 3 en Titus 1. Van plaats tot plaats werden dan ook ’ouderlingen’ aangesteld. Wel is er sprake van vrouwen, die ’dienen’ - hetzelfde woord als ’diaken’ -, maar het is nog altijd de vraag of hiermee een gevéstigd ambt, of veeleer een soort ’zusterhulp’ werd aangeduid, min of meer vast omschreven.

We kunnen al deze dingen hier slechts even aanduiden. Maar het blijft veelzeggend dat tot in het laatste bijbelboek, de Openbaring aan Johannes, toe er sprake is van ’oudsten’ - mannelijk - als het gaat om de ambtsdragers en representanten van de kerk van Oud en Nieuw Testament (Openb. 4). Daar zullen we maar niets aan moeten ’toevoegen’, willen we de plagen en straffen niet over ons zien komen, waar Openb. 22 : 18 van spreekt. Het is dan ook opvallend dat juist volkskerken, zónder tuchtoefening en mét Schriftkritiek, vrouwen tot de ambten hebben toegelaten. En in dezelfde mate liep het kerkelijk leven terug en nam de onkerkelijkheid toe.

Wie tegen de koers van de kerk van alle eeuwen in vrouwen toegang wil geven tot alle bijzondere ambten, moet zelf de bewijslast dragen dat dit noodzakelijke reformatie is. Tot nu toe leert in elk geval de praktijk dat dit openstellen van de ambten voor de vrouw alleen maar met deformatie is gepaard gegaan. En gronden, ontleend aan Schriftkritiek en biblicisme, kunnen ons niet overtuigen.

Gehoorzaamt uw voorgangers

Een opmerkelijk manco in de door ons besproken brochure is dat over het gezag van de ambtsdragers niet of nauwelijks gesproken wordt. In elk geval wordt niet naar de Schriftplaatsen verwezen, die daar duidelijk op wijzen. We zullen ze niet alle noemen, want een enkele signalering is al voldoende. Paulus zegt tot de ouderlingen van Efeze, dat de Heilige Geest hen tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden (Hand. 20 : 28).

In 1 Tim. 3 : 4 wordt gezegd dat een opziener zijn eigen huis goed moet kunnen besturen; hoe zou hij anders voor de gemeente Gods kunnen zorgen?

De ouderlingen moeten leiding geven (1 Tim. 5 : 17). Ze zijn beheerders van het huis Gods (1 Titus 1 : 7).

De gemeente wordt opgeroepen haar voorgangers te gehoorzamen, ja zich aan hen te onderwerpen, omdat zij waken over hun zielen en rekenschap moeten afleggen (Hebr. 13 : 17).

Is dat iets bijkomstigs, zoals prof. Versteeg beweert? Het lijkt er niet op.

Vaak wordt de onwaarheid gevonden in wat niet gezegd wordt. Welnu, naast andere doorslaggevende bezwaren, tekenen we ook dit bezwaar aan dat de Utrechtse theologen over de Schriftplaatsen die het eigen gezag en de speciale verantwoordelijkheid van de bijzondere ambtsdragers onderstrepen, zonder meer zwijgen!

Tot zover het artikel. Het doet goed zulke taal in ”De Reformatie” te lezen. Er dreigen hier gevaren. Het blijkt dat men de vrouw wel eens, zelfs zonder dat zij in het ambt staat met ambtelijke arbeid belast, b.v. met het geven van catechetisch onderwijs aan de jeugd van de gemeente. Dat onderwijs heeft duidelijk een ambtelijk karakter. Daarom moet het door een ambtsdrager gegeven worden en kan het dus ook niet worden opgedragen aan een man, die geen ambtsdrager is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1983

Bewaar het pand | 8 Pagina's

De vrouw in het Ambt?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1983

Bewaar het pand | 8 Pagina's