Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Pelgrimsreis is voor en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Pelgrimsreis is voor en Jong

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

48.

„En toen?” Belangstellend vraagt de Pelgrim naar het vervolg van het verhaal. Want bij het kennen van de daad en de schuld der zonde, hebben wij ook het kennen van de straf der zonde nodig. Blijft men in het kennen van het eerste staan, dan gaat dat wel met enige boetvaardigheid gepaard in het smaken van Gods goedertierenheid, maar het komt niet tot het geestelijke kennen van Christus in Zijn borgwerk. Vandaar dan ook het belangstellend vragen: „En toen?”

„Toen”, zo antwoordt Getrouw: „Was het als begon er een vuur in mijn binnenste te gloeien en ik zag in, dat, wanneer hij mij eens in zijn huis gebracht zou hebben, hij mij als slaaf zou verkopen. Ik legde hem dus het zwijgen op en weigerde met hem te gaan tot aan de deur van zijn huis. Maar nu begon hij op mij te schelden en zei mij, dat hij iemand achter mij aan zou zenden, die mijn weg bitter zou maken voor mijn ziel. Ik keerde mij dus om en wilde heengaan. Maar op hetzelfde ogenblik gevoelde ik, dat hij mij beet pakte en mij zulk een geweldige slag toebracht, dat het was, of een deel van mijn lichaam, in zijn hand achter bleef. Dit deed mij uitroepen: Ik ellendig mens! En zo ging ik de heuvel op. Halverwege gekomen, zag ik achterwaarts, en nu bemerkte ik iemand, die mij snel als de wind op de hielen zat. Hij haalde mij in, juist op de plaats, waar het priëel staat”. En die plaats is juist de plek van veel smart en droefheid voor de Pelgrim geweest.

„Dat is juist de plek”, zo sprak hij, „waar ik mij neerlegde om te rusten, maar door slaap overmand, verloor ik deze rol uit mijn boezem”.

„En toen?” Neen, Getrouw vraagt niet naar de geschiedenis van de rol die de Pelgrim daar verloor. „Lieve broeder”, zo sprak hij, „laat mij uitspreken. Want gij hebt mij daartoe verplicht met de vraag van „en toen?” Zodra de man mij had ingehaald, kwamen zijn slagen nog sneller dan zijn woorden, want hij velde mij neer, zodat ik voor dood bleef liggen.

Toen ik enigszins tot mijzelf gekomen was, vroeg ik wat de oorzaak was voor de handelswijze. Zijn antwoord was: „Om een verborgen genegenheid voor de oude Adam; en met deze woorden bracht hij mij weer een dodelijke slag toe op de borst, zodat ik achterover stortte en als dood aan zijn voeten lag. Toen ik weer tot het bewustzijn kwam, smeekte ik om genade, doch hij zei: Ik weet van geen genade, en wederom velde hij mij ter aarde. Hij zou mij zeker gedood hebben, ware er niet iemand gekomen, die hem gebood van mij af te laten”.

Was het van Getrouw afhankelijk geweest, dan was hij met de oude en eerste Adam meegegaan en in zijn genegenheid tot hem ondergegaan. Maar de Heere liet hem niet los. Getrouw was door genade een tweemens en de Heere steunde de nieuwe mens met het bevel: „Leg af de oude mens met zijn begeerlijkheden”, zodat hij in de keus van zijn hart zich als opnieuw aan de Heere kwam te verbinden. Maar daarmee was de schuld der zonde niet verzoend tot bevrijding van de straf der zonde, zodat de man Mozes hem in zijn konsciëntie kwam te slaan met dodelijke slagen. Elke dag hield een doodvonnis in. Mozes veroordeelt ons op grond van al de geboden, die wij kwamen te overtreden tot de dood. Met de eerste Adam hebben wij gegeten van de verboden boom en uit kracht daarvan liggen wij onder het oordeel des doods en der verdoemenis door erf- en dadelijke zonden.

Maar onder al de smart, die de man Mozes Getrouw met zijn zware slagen kwam toe te brengen, kwam hij zichzelf niet in het minst te verontschuldigen. In de grond der zaak had hij Mozes lief, want door de Heilige Geest was de wet van Mozes hem in het hart geschreven. En uit liefde tot Gods heilige wet kwam Getrouw zijn zonde te belijden en te bewenen. En in die weg kwam de Heere, de Man van smarten, met Zijn reddende en ontfermende liefde tot hem. Hij zag de littekenen van de lijdende Borg in Zijn zijde. Het bewijs dat Hij waarlijk en borgtochtelijk gestorven is door aan de eis en vloek der wet te voldoen. En toch wordt Getrouw naar zijn eigen woord nog achtervolgd door debloedwreker. Hoe kan dat, daar hetgeen hij ons vanuitzijn innerlijk leven kwam te vertellen, heeft plaats gehad voor zijn ontmoetig en gesprek met de Pelgrim? Hiermee brengt Getrouw ons tot de gedachte, dat men na het kennen van Christus in Zijn algenoegzame offerande, toch nog weer achtervolgd kan worden door de bloedwreker alsof het kennen en omhelzen van de enige Hogepriester in Zijn borgtochtelijk lijden en sterven geheel gemist wordt.

Ja, dat is inderdaad voor het menselijk oog hier een moeilijk geval. Maar u moet in aanmerking nemen dat de Pelgrim hier spreekt tot een mens, die de wet verstaat. Met andere woorden, die de wet des geloofs kent. En dan is die moeilijkheid der onderscheiding nog niet zo groot.

Ziet, een bedrukte, die door de man Mozes tot stervens toe geslagen wordt, bij het licht van de Geest op de enige en algenoegzame offerande van Christus, dan laat hij van u af en uw hart wordt vervuld met de vrucht van zoete en zalige vertroostingen. En dat kan zich in het innerlijke leven herhalen. Wordt men door een prediker of onder het volk daarin opgebouwd, dan onderdrukt dat de wasdom van het geestelijke leven. Worden dezulken niet door de bloedwreker achtervolgd, dan blijven zij daar zeker staan. Maar gelukkig, als de vrucht op is, komt de bloedwreker weer voor de dag. En daarom zijn de onderwijzingen van de Heilige Geest zo noodzakelijk voor het komen tot de omhelzing van Christus- in Zijn enige en algenoegzame offerande. Door dat onderwijs alleen is het een komen tot de vrijmoedigheid van het geloof Christus naar het gebod des Vaders te omhelzen in Zijn borgtochtelijk lijden en sterven.

Hieruit hebben wij de Pelgrim krachtig en duidelijk horen spreken, terwijl Getrouw de vruchten daarvan wel kent, maar tot de daad der omhelzing niet gekomen is en zich dat ook niet aanmatigt. Wat de Pelgrim eerst geleerd heeft, leert Getrouw pas later. En in sommige gevallen is het laatste voor het geestelijke leven nog wel zo profijtelijk. Althans de Heere Jezus heeft de discipelen als bruiloftskinderen de vreugde van Gods vergevende liefde voor een tijd laten genieten in de vrucht, en daarna zijn zij in de weg van ontgronding en ontdekking gekomen tot de omhelzing van Christus in Zijn voldoening tot verzoening. Maar desniettemin is het naar de leer van de Schrift en de aard van het geloof in aller hart, op te wassen in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.

Voor het geestelijke leven is het kennen van de oude Adam in zijn verdorvenheid, van Mozes in zijn gestrengheid en van Christus in Zijn dierbaarheid van grote betekenis. Met klaarheid en onderscheiding heeft Getrouw hieruit gesproken en dat is ons tot onderwijzing.

„Maar hebt gij op de heuvel geen huis gezien, aan de kant waar Mozes aanviel?” Met deze vraag bracht de Pelgrim een bepaalde wending in het gesprek door te informeren naar de onderhouding van de gemeenschap der heiligen. Ja, Getrouw heeft het paleis gezien en de leeuwen ook, die daar aan de weg liggen. Maar hij acht dat zij sliepen, want het was omstreeks de middag. Daar hij nog een groot gedeelte van de dag voor zich had, ging hij de Portier voorbij en daalde de heuvel af. Maar de Pelgrim vond het jammer dat hij het paleis niet had aangedaan. En dat te meer, daar de Portier naar zijn komst had uitgezien. Voor hem is het altijd een aangename bezigheid pelgrims met zorg en liefde binnen te leiden.

Hiermee heeft Getrouw, al was het niet opzettelijk, zijn innerlijk leven schade berokkend. Want men zou hem daar zoveel zeldzame dingen getoond hebben, die hij zijn leven lang niet zou hebben vergeten. Wat de Pelgrim in het paleis van de gemeenschap der heiligen gehoord en gezien heeft, is hem bij gebleven. Gedurig denkt hij daaraan terug. En hij acht zich gelukkig tot die geestelijke familie te mogen behoren. Hij verlangt er naar hen straks in Sion te ontmoeten. Voor ons innerlijk leven is het van grote betekenis de onderhouding van de gemeenschap der heiligen biddende te zoeken. De Heere wil dat Zijn kinderen elkander hartelijk lief hebben.

A.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's

De Pelgrimsreis is voor en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's