Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het leven van meester Johannes van Noort (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het leven van meester Johannes van Noort (2)

Bezinning-Achtergrond

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

E(g^ ^Dmmnmcöj-A(DljLiü(gïrg^ïr®mdl

"Liever sterven dan de Bijbel uit de sctiool"

"Voor vijftien jaren behaagde het den vrijmagtigen God, den Onderwijzer der jeugd te Honswijk, J. van Noort genaamd, l< rachtdadig te bekeeren, " zo schrijft de bekende ds. A.P.A. du Cloux, ' die destijds Ned. Herv. predikant was te Oldebroek, in het mede door hem geredigeerde maandblad "De Wachter op Sions muur"^ in 1855. Volgens deze leraar moet dus de bekering van Van Noort, met wie hij in persoonlijk contact heeft gestaan, op ongeveer 1839 of 1840 worden gedateerd.

De omstandigheid waaronder dit geschiedde en wat hieraan is voorafgegaan, is ons onbekend gebleven. Wel komen wij uit de brieven van Van Noort aan de weet, dat hij een begenadigde moeder heeft gehad, die in geestelijk opzicht veel met hem werkzaam was. "Ik mogt te gedenken krijgen aan mijne lieve moeder, " zo schreef hij eens aan een zielevriend, "dat zij in mijne angsten der wedergeboorte was worstelende voor den Heere, en die waarheid Matth. XII: 25 voor

mij kreeg; dan er geen vat aan had, waarop zij bleef roepende, ontving: Ziet uw Koning komt; en met die laatste woorden in haar hart en mond, zingende door uitwendigen storm en onweder tot ons kwam, juist op het oogenblik, dat ik haar een brief geschreven had van mijne redding. Ps. CXVI : 2, 3." Op een zekere zondag mocht hij gemeenschap met haar ondervinden, "ofschoon mij voorgegaan naar den Hemel."

De Deur der schapen

Inde weg van ontdekking leerde de Honswijkse onderwijzer dat er aan zijn zijde niet de minste hoop of verwachting was, maar dat Christus alleen de Deur is voor de schapen. "Tien jaren achtereen, " zo laat hij ons weten, "had hij een andere deur gezocht om weder tot God te komen, welke deur in Adam voor eeuwig gesloten was."^ Al zijn pogingen tot zelfverbetering en verlossing hadden schipbreuk geleden. Van Noort kon zich met zijn wedergeboorte niet troosten alvorens hij met een heilig en rechtvaardig God was verzoend.

"De Heere doet eene afgesnedene zaak, " schreef hij op 5 dec. 1855 aan een "geliefde zuster". "Nooit zullen wij een allezins genadeverbond ingaan, indien het niet red- en radeloos, heilig wanhopende aan iets van onszelven, of het schepsel bij ons gemaakt is." Klare taal waaraan wij wel wat zijn ontwend!

"Het spreekt van zelve, " schrijft de zojuist genoemde Du Cloux, "dat zijne bekering eenen krachtigen invloed op zijn onderwijs moest uitoefenen." Pas na verloop van enkele jaren kreeg hij meer vrijmoedigheid om bij het onderwijs meer gebruik te maken van de Bijbel, een Boek waarvan het gebruik voor de liberalen op school ongewenst en voor de roomsen verboden was. Een bron van toekomstige conflicten!

Het gebruik van de Bijbel

Reeds ten tijde van Van Noorts voorganger waren er te Honswijk, zoals we hebben gezien,

moeilijkheden met roomse ouders geweest. Er werd zelfs illegaal school gehouden. Met de komst van Van Noort waren de bezwaren aanvankelijk opgelost. Ouders zowel als schoolopzieners waren goed over zijn wijze van onderwijsgeven te spreken, totdat... Van Noort ernst ging maken met zijn persoonlijk zieleheil en dat van de hem toevertrouwde kinderen.

De eerste aanwijzingen dat hem dit niet in d^nk werd afgenomen, komen we tegen in de verslagen van schoolopziener prof. Van Goudoever. Deze bracht in het voorjaar van 1847 een bezoek aan de school van Honswijk, terwijl Van Noort met een groepje leerlingen zangoefening hield. "Ik vond een groote bijbel op eene der tafels liggen en kreeg op mijne vraag wat hij met dat boek uitvoerde, ten antwoord, dat hij de kinderen van tijd tot tijd daaruit liet lezen. Daar het grootste gedeelte der inwoners de Roomsche Godsdienst belijdt, heb ik den Onderwijzer ernstig vermaand zich in het vervolg van dat boek op de school als leesboek te onthouden." Deze vermaning was dus van een ander karakter dan die uit Van Noorts "eertijds".

Het najaarsverslag luidt in dezelfde geest. Volgens de schoolopziener helt Van Noort "wel wat tot dweeper over." Hij vermaant hem in zijn eigen belang "wel toe te zien." Van Goudoever is van mening dat het "de gewigtigste taak des onderwijzers is het verstand te verlichten en het hart te vereedelen, " en hij verblijdt zich over "de voortreffelijke harmonie der kinderen van verschillende Gezindten" elders.

Zelfs nog in het voorjaar van 1850 noteert hij: "Ik vond dan ook nu bij mijn bezoek, dat er voor als nog geene redenen tot verdere vervolging bestonden." Uit de verslaggeving van prof. Van Goudoever krijgen wij de indruk, dat hij zo lang mogelijk de Honswijkse onderwijzer in bescherming heeft willen nemen, een indruk die door de lezing van de brieven van Van Noort wordt bevestigd." Mede door de gerezen bezwaren van de zijde van sommige ouders, die zich beriepen op de bestaande wetgeving, werd dit de schoolopzieners onmogelijk gemaakt.

Roomsen en liberaal-hervormden

Bij ouders moeten wij niet alleen denken aan roomse ouders, maar ook aan liberaalhervormden, "die dikwerf nog veel vijandiger zijn dan dezen", schreef de rechtzinnighervormde ds. Du Cloux.^ Vele ouders namen hun kinderen van school en stuurden ze naar de roomse onderwijzer van de openbare school te Schalkwijk. Daar stond weer tegenover dat er volgens Van Noort 'Roomsche boeren waren die oneens zijn over die behandeling aan mij, en die willen dat ik maar zoo voortging."

Was het getal van de schoolgaande kinderen te Honswijk, zoals we hebben gezien, geleidelijk opgeklommen tot ruim 80, het schoolopzienersverslag over 1842 geeft echter voor Honswijk een ontstellende teruggang te kennen, nl. tot 36 leerlingen. Deze daling gaat gepaard met een gelijktijdige toename van de openbare school te Tuil en 't Waal (8 leerlingen) en vooral van Schalkwijk (niet minder dan 32 leerlingen). Uiteindelijk bleven er ruim 20 leerlingen over Du Cloux schrijft dat er wel drie-vierde deel van de kinderen aan de school van Van Noort werd onttrokken. "Hij was gek geworden, zeide men; en men zond dezen ter school bij den Roomschen onderwijzer te Schalkwijk."

De actie van pastoor Bergers

Door de op het Provinciaal Archief te Utrecht aanwezige processtukken wordt het vermoeden bevestigd, dat vooral de pastoor van de parochie Schalkwijk, waartoe ook Tuil en 't Waal en Honswijk behoorden, pastoor T. Bergers, hier een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Ook de aantekeningen van Van Noorts zoon, die zijn vader enkele jaren op de overvolle school assisteerde, wijzen in deze richting.

Enkele jaren had het onderwijs op de Honswijkse school een gezegende voortgang gehad.

"Doch wat gebeurt, " zo schrijft Van Noort Jr., "de Pastoor had in de kerk gezegd, dat men geen kinderen bij meester Van Noort moest sturen, want die liet de kinderen in den Bijbel lezen en dit was verderfelijk voor de kinderen. Dit maakte, dat er kinderen van de school gingen en vader mijn hulp niet meer noodig had."^ Dit geschiedde reeds in de beginjaren '40.

De Schalkwijkse pastoor liet het er niet bij zitten. In een zeer uitvoerig, keurig geschreven en geformuleerd bezwaarschrift van 7 oktober 1851 richtte hij zich tot de Provinciale Commissie van het Onderwijs te Utrecht over het "wangedrag van Van Noort en over "de geringe vordering" van de hem toevertrouwde kinderen. De Honswijkse onderwijzer maakte zich volgens hem schuldig "met het grootste gedeelte tijds aan het houden van predikatiën met den zoogenoemden kanseldreun."

De pastoor moest zich hierover "bedroeven", omdat bedoelde Van Noort "regtstreeks handelde tegen de verordeningen van de Catholieke kerk" die het de "mingeoefenden" verbood bijbels in de volkstaal overgezet te lezen. "Van Noort kwetst het geweten van Catholijken, " aldus Zijne Eerwaarde, omdat "volgens de besluiten van de Trentsche kerkvergadering' het wettig leraarsambt "slegts aan 's Heilands Apostelen en hunnen opvolgers" was opgedragen. Aan een "mingeoefend" man als Van Noort kon dus het Bijbellezen niet worden toevertrouwd.

Voor de Provinciale Schoolcommissie

Inmiddels was de Provinciale Schoolcommissie gealarmeerd. De aanhef van de eerste brief van Van Noort, gedateerd 16 maart 1850 luidt als volgt. "Zaturdag den 16-den Februarij 1850 was ik ten 12 ure gedagvaard op het Gouvernementshuis te Utrecht, voor de schoolcommissie, om gehoord te worden wegens mijne aanklagten:

1. dat ik godsdienstig onderwijs in mijne school gaf, en daartoe den Bijbel dienstbaar maakte;

2. dat ik verkeerde boeken in de school had (zoo als zij de zelve noemden) en dat ik ten tweede male hierop betrapt was door toeziende (Roomsche) schoolopzieners..."

"Ik, de geringste van al de onderwijzers in kennis en wetenschappen, " schrijft Van Noort, "moest verschijnen voor vijf heeren: een Advocaat, een Professor, een Baron en twee Roomsche Schoolopzieners, om die wijzen te beschamen." De Honswijkse ondenwijzer was vertrouwend heengegaan, "zijnde indachtig gemaakt dat de Heere, die mij uit zes benaauwdheden gered had, in de zevende niet zoude doen omkomen."

De gerezen bezwaren vormden de aanleiding tot een uitvoerige discussie, waarbij de gedagvaarde met gepaste vrijmoedigheid voor zijn overtuiging mocht uitkomen. Toen schoolopziener Van Goudoever er Van Noort op wees, dat diens gedrag hem vroeger wel reden had gegeven hem te ontslaan, zei deze: "Wel, Professor! zoo doet God niet." En vervolgens: "Gij spreekt van mijn treurig eertijds, daarom kunt gij dan ook niet ontkennen, dat er een bekend teeken aan mij geschied is (Hand. IV : 16). Neen! gij kunt niet loochenen, dat God mij bekeerd heeft." Hij vraagt dan of er de laatste veertien jaar op zijn gedrag iets aan te merken is geweest.

Tijdens deze vergadering drong "opperschoolopziener" Van Goudoever er bij Van Noort sterk op aan alle godsdienstig onderwijs op school na te laten. Deze antwoordde hierop: "Neen, Professor, God en mijn consciëntie gebieden mij alzoo te handelen!" Toen de hoogleraar vervolgens zei: "Bedank dan", merkte Van Noort op hiertoe geen vrijmoedigheid te hebben. Hij legde alle verantwoordelijkheid in dit opzicht bij het bevoegd gezag en zei: "Werp mij uit, bedanken doe ik niet." Toen de professor nog vroeg: "Wilt gij dan den Bijbel niet uit de school doen? " was het ondubbelzinnig antwoord: "Veel liever sterven!" Toen zweeg de Professor.

Een consciëntjezaak

Vervolgens kreeg de "schoolopziener van het 1 - ste district" het woord. Deze toonde veel

begrip voor de bezwaren van Van Noort, getuige zijn opmerking: "Ik begrijp den meester wel; hij kan niet over zijne consciëntie en zegt, oordeelt gij, of het regt is voor God, ulieden meer te hooren dan God (Hand. IV; 19)". Deze woorden maakten veel indruk op de aangeklaagde. Hij zei: "O, mijnheer! daar hebt gij het, juist, zoo is het; toen de Heere mij bekeerde, was het vragen naar de oude paden, waar toch de goede weg zij."

"Maar men moet toch de wet onderworpen zijn? " zo merkte deze schoolopziener op. "Ja", luidde het antwoord, "zoo verre zij niet met Gods wet strijdt, artikel 36 van onze Gereformeerde belijdenis." En toen deze schoolopziener voorstelde om voor en na schooltijd met de Bijbel werkzaam te zijn zonder de roomse kinderen zei Van Noort: "Wel, mijnheer, hebben die dan geene zielen voor de eeuwigheid geschapen? Zullen zij dan niet van onze hand geëischt worden? "

Ten slotte werd Van Noort een schorsing van zes weken in het vooruitzicht gesteld en tevens een mogelijke afzetting als onderwijzer en intrekking van zijn bevoegdheid, en, zei men, "dan kunt gij geen schoolmeester meer zijn."

Hoewel de Honswijkse onderwijzer na deze vergadering niet van inwendige bestrijding verschoond bleef, kon hij niet nalaten aan een vriend te schrijven: "Ik heb tijdjes, dat mijn ziel opspringt van vreugde in den Heere." En elders merkte hij op: "Ik gevoelde iets van dien zoeten, zaligen, lieven, dierbaren Jezus, en verstond dat het in zulk een oogenblik feest is om voor de wilde dieren geworpen te worden.'

Periodieke schorsing

Gedurende een tijd van acht maanden moest Van Noort tot drie keer toe voor de schoolcommissie verschijnen, die hem "met vele bedreigingen" liet gaan. Deze commissie trachtte hem steeds de bekentenis te ontlokken, dat hij door het gebruik van de Bijbel zich schuldig maakte aan het geven van (verboden) leerstellig onderwijs. Hij zou dan het vonnis hebben moeten vellen over zichzelf. Kennelijk was het geweten van deze heren niet helemaal gerust, want de bedreigde schorsing liet lang op zich wachten.

Ook de burgerlijke overheid kreeg uit de aard der zaak met het geval te maken. Op 12 december 1850 schreef Van Noort dat hij voor de vijfde keer de burgemeester, de "assessoren" en de toeziende schoolopziener in school op bezoek had gehad. De burgemeester gedroeg zich bij deze gelegenheid zonder meer vijandig en spotte met de Bijbel. Later raakte hij echter, volgens Van Noort, in grote ambtelijke moeilijkheden!

In februari van het volgend jaar kwamen de burgemeester en een schoolopziener, beide rooms, weer op bezoek in de school. Zij gaven de wens te kennen een bijbelles te willen bijwonen. Hierop kwamen meester Van Noort "al zuchtende" de woorden voor: "Schaamt u het Evangelie van Christus niet!" Met veel opening mocht hij het gelezen Schriftgedeelte, Matth. 5:1-18, verklaren en "des Pharizeërs- en Tollenaarsgestalte" voorstellen. "Toen mogt ik al hunne vodden openleggen als bedrog."

Na afloop vroeg Van Noort of de heren iets aan te merken hadden, waarop deze schoolopziener zei: "Ik heb niets tegen deze verklaring, ik ben het er mee eens." "Hierop gaf ik hem een hand, " schreef Van Noort, "en verzocht beiden op de koffij, en rookten een pijp." Ook pastoor Bergers van Schalkwijk had inmiddels niet stil gezeten. Op 13 november 1852 verzocht hij per brief of Van Noort hem antwoord wilde geven op de vraag, welke psalmberijming hij gebruikte en of hij in tegenwoordigheid van de roomse kinderen ook gebruik maakte van de Bijbel. De pastoor zei dat, volgens art. 10 van het K.B. van 2 jan. 1842, Van Noort verplicht was hem hiervan op de hoogte te brengen.^ Antwoord graag binnen vier dagen na dato.

Eerst op 23 februari 1853, na diverse vergaderingen en herhaalde vermaningen, ontving Van Noort van Burgemeester en Wethouders bericht dat hij gedurende de tijd van zes weken in zijn functie als onderwijzer werd geschorst "wegens overtreding van Art. 23 van het reglement, gevoegd bij de wet van 1806".'

Beginselverklaring

De verongelijkte Van Noort werd in deze tijd bepaald bij de profeet Daniël, tegen wie men geen gelegenheid kon vinden dan in de wet zijns Gods. Hij had diep medelijden met zijn tegenstanders. Zelf was hij ondanks alles soms toch goedsmoeds. "Ik weet geen raad met mijzelven, dat ik de onwaardigste en minste van allen, verwaardigd mag worden, om den naam en de zaak Christi smaadheid te lijden, " Hij klaagde echter wel: "Die diepe vernedering van de boeren hier, in tegenwoordigheid der kinderen heeft de achting van velen weggenomen, en verkeerd in mij te bespotten en te tergen..."

De schorsingsperiode bracht Van Noort echter niet tot zondige toegeeflijkheid. "Liever sterven dan den Bijbel uit de school, " zo luidde meer dan eens zijn beginselverklaring. Dit standpunt zou hem echter wel komen te staan op het verlies van zijn betrekking en zijn woning. Niettemin bleef de eenvoudige Honswijkse onderwijzer met onbezweken trouw aan zijn schriftuurlijk beginsel vasthouden.

W. van der Zwaag.

Noten:

1. Ds. A.P.A. du Cloux (1808-1890) was een rechtzinnig Ned. Herv predikant, van wie nu nog veel prek worden gelezen. Hij was als predikant te Vierhouten destijds een van de aanklagers van ds. H. de Cock te Ulrum wegens het dopen van kinderen uit zijn gemeente. Later werd hij "van een Saulus in een Paulus" veranderd. Hij werd een strijder voor Kerkherstel en een van de vaders van de zg. "Vrienden der Waarheid". Zie W. van Gorsel in: "Zij die bleven", pag. 131 - 143. (Nijkerk 1981).

2. "De Bijbel, een verboden boek in onze scholen". In: "De Wachter op Sions muur" of: "Stemmen der Nederl. Geref. Kerk." Ille jaarg., 12e afl. pag. 384 e.v en IVe jaarg. 2e afl. pag. 56 e.v

3. Wij vermoeden dat met de hier genoemde "tien jaren" de periode tussen ± 1840 en 1850 is bedoeld.

4. Nog op 31 okt. 1854, ruim anderhalf jaar na zijn periodieke schorsing en een goed jaar voor zijn definitieve afzetting schreef Van Noort na een bezoek van Van Goudoever aan zijn school: "Toen de kinderen weg waren, zeide mijn schoolopziener: meester, ik ben het met u eens, een maakte mij een compliment, daar mijn vleesch wel aan wilde; maar zeide hij, als er tegenwoordige predikanten in uwe school waren en dit verhandelde hoorden, zij zouden het niet met u eens zijn." En in dezelfde brief: "mijn schoolopziener zeide mij, dat hij alzoo handelen moest, daar de boeren niet ophielden."

5. "Ik ben niet bevreesd voor de kracht der Catholijken, maar voor de flauwheid der Protestanten. Moet deze voortduren, dan voorzeker kan ook oud-Nederland worden gecatholiciseerd." (Groen van Prinsterer aan prof. C.J. van Assen op 9 jan. 1841).

"Dat de liberale predikanten tegen het gebruik van den Bijbel zijn, is veelzeggend, " en: "De opvatting

van de meerderheid der onderwijzers is in overeenstemming met de heerschende rigting in de Hervormde Kerk." (D.J. van Otterloo aan Groen van Prinsterer, d.d. 9 dec. 1855). Van Otterloo was hoofd van de Openbare School te Valburg. In zijn district was "de eene R.K. schoolopziener de andere opgevolgd; beide zijn van opinie, dat op de genoemde school geen Bijbelsche geschiedenis past."

6. P. de Zeeuw J.Gzn. a.w. pag. 287.

Eenzelfde ervaring als Van Noort deed Meester S. Gangel op. Deze was sedert 1838 hoofd van de openbare school te Appeltern (GId). Hij gaf zes jaar "christelijk ondenwijs" op de openbare school, tot in 1844 de oude pastoor stierf. De nieuwe pastoor was anders gezind. Zodra Gangel wilde beginnen met gebed of Bijbelles, ontstond er lawaai. De roomse kinderen stonden dan eenvoudig op en verlieten de school. Zo had de pastoor het geboden. De kinderen maakten dan buiten lawaai. Gangel ontkwam uiteindelijk aan dreigend ontslag wegens een benoeming aan het door ds. O.G. Heldring gestichte schooltje te Hoenderloo.

In tegenstelling tot de geschiedenis van Van Noort wordt de affaire-Gangel in de meeste beschrijvingen van de schoolstrijd wel vermeld.

7. Met toestemming van de burgemeester van Tuil en 't Waal, Hooft van Huysduynen, waren twintig "schieters" (geweerschutters? ) uitgenodigd op "eene goddelooze bruiloft naast zijne deur" Hierbij werd een der aanwezigen dodelijk getroffen. Deze zaak kwam voor het gerecht van Amersfoort en de burgemeester dreigde zijn ambt te verliezen.

8. Zie noot 6 van art. I in D.R.S. (mei 1981).

9. Artikel 23 van het desbetreffende reglement luidde: "Tenwijl vastgesteld wordt het nemen van maatregelen, om de Schoolkinderen van het ondervi/ijs in het Leersteilige van het Kerkgenootschap, waartoe zij behooren, geens zins verstoken te doen blijven, zal het geven van dit onderwijs niet geschieden door den Schoolmeester"

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1989

De Reformatorische School | 60 Pagina's

Uit het leven van meester Johannes van Noort (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1989

De Reformatorische School | 60 Pagina's