Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ASAF's RAADSEL (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ASAF's RAADSEL (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Totdat ik in Gods heiligdommen inging en op hun einde merkte." (Psalm 73 : 17).

Er was iets wat Asaf er van weerhield om net te doen als de goddelozen. Wat was dat dan?

Hoor maar uit zijn eigen mond: „Ziet zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen." Hij zegt, als ik dat gedaan had, zou ik verraad gepleegd hebben aan het geslacht Uwer kinderen. Verraad gepleegd hebben aan Gods kerk; aan Gods zaak; aan Gods werk in mijn hart; aan God Zelf.

Asaf kon niet zo doen als de goddelozen. Wel waren zijn voeten bijna uitgeweken, maar er was iets wat hem vasthield. Dat iets, was niet de vrees voor de hel. Het was niet de vrees voor de mensen en hun oordeel dat ze over hem zouden vellen. Nee, dat iets was het nieuwe leven, dat geen verraad kon plegen aan God en Zijn zaak. Het is dat leven, dat een onbegrepen God aankleeft. Al begreep Asaf het Godsbestuur niet, hij kon niet doen als de goddelozen. Zijn eigen ziel zou hij eerst moeten vermoorden om als de goddelozen te kunnen spreken en wandelen. Zover kwam Asaf niet. Wel besprongen hem veel boze gedachten, wel waren zijn voeten bijna uitgeweken, maar geheel als de goddelozen doen, nee, dat kon hij niet. Zulk een verraad kon hij niet plegen. Het nieuwe leven gevoelt dat met doen en spreken als de goddelozen, iets in hem zou vermoorden. Wel kan het van binnen stormen en kan er opstand zijn tegen het Godsbestuur. Maar openlijk als de goddelozen God vloeken en voor goed van God afscheid nemen, nee, dat kan niet.

Maar al kon Asaf niet als een openbaar goddeloze gaan leven, betekent dit niet, dat Asafs raadsel opgelost was. Nee, hij was nog ver van die oplossing af.

Welk een worsteling had er plaats in Asafs ziel. Met Asaf hebben meerderen zo geworsteld. En al is het dan niet op de wijze als Asaf, toch worstelen, vooral veel jonge mensen, met Asafs raadsel. Is het niet tevergeefs God te dienen en Zijn wacht waar te nemen? Wat vragen zij zich dikwijls af: wat betekent nu toch eigenlijk de godsdienst?

Wat is de baat van al het kerkgaan en catechisatie volgen? Als ze dan zien op hun makkers uit de wereld, die het zoveel gemakkelijker schijnen te hebben, als ze dan denken aan hun vruchteloos bidden, als satan ze de uitverkiezing als een struikelblok voor de voeten werpt, als ze zo weinig in de praktijk zien van de vreze des Ileeren, als er in de kerk treurige toestanden openbaar komen? O dan kan het raadsel van Asaf

ons zo aangrijpen, vooral in onze jonge jaren.

Dan zijn er misschien ook wel onder hen, die dit lezen, die het met Asaf zeggen: „Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd en mijn handen in onschuld gewassen."

Asaf kwam er niet uit en ook wij komen er met ons verstand niet uit. Daarvan zegt hij: „Nochtans heb ik gedacht om dit te verstaan, maar het was moeite in mijn ogen." Ons dwaze en verduisterde verstand kan ons de oplossing niet geven. Ons redeneren wil God voor onze rechterstoel dagen om aan ons nietige aardwormen rekenschap te geven. Asaf kwam er niet uit met al zijn denken. Iiij kwam met zijn redeneren steeds dieper in de put der vertwijfeling terecht. Maar. ... God greep zijn rechterhand. God greep hem vast en bracht hem in het heiligdom. Dat alleen kan ons redden.

Inplaats van veel te redeneren, moest ge veel bidden en smeken: o God grijpt Gij mij bij de rechterhand als Asaf en breng mij in Uw heiligdom.

Gelijk een vader een kind van een gevaarlijke afgrond wegtrekt, alzo greep God Asafs rechterhand en bracht hem in het heiligdom.

Asaf kwam dikwijls in Gods heiligdom. De tempel was immers de plaats waar hij, als leider van meer dan tweeduizend zangers, zo dikwijls 's Heeren lof zong. Maar bij het ingaan in de tempel werd Asaf nu bij de rechterhand gevat en waarlijk in het heiligdom gebracht.

Laten we ons Asaf eens voor ogen halen als opperzangmeester in de tempel. Hij leidde daar de zang van een machtig koor, dat liederen aanhief tot lof en eer des Heeren. Vele dagen heeft hij met een bestreden gemoed deze liederen gezongen. Ja, terwijl Gods lof dooide zangers verheven werd in hun lied, was de zangmeester zélf er ver van die lof met het hart mee te verheffen. Hij was onvercnigd met de wegen des Heeren. Het kookte en bruiste in het hart van de zangmeester Asaf. Hij was een speelbal van satan en zijn verdorven hart geworden, en kon zich zelf uit die droom van boze bedenkingen tegen God niet meer verlossen. Dat alles zou men niet zoeken achter de man, die daar dat machtige koor leidt om Gods lof te verheffen in hun psalmen. En toch achter dat alles brandt een ontzaglijke strijd in het hart van Asaf.

Totdat. ... hij weer naar de tempel ging om met zijn koor Gods lof te zingen en God hem in het heiligdom deed ingaan. Toen Asaf in de tempel kwam verlichtte God zijn geest en deed hem een „heiligdom" betreden. Hij betrad in de geest een plaats waar God verborgenheden openbaart. Het was nu meer dan een uiterlijk betreden van de tempel. Als in een helder licht zag hij het einde deimensen. Hij zag het einde der goddelozen en het einde der godvrezenden.

Zijn ogen werden door God geopend om op het „einde" te letten. Hij had tot hiertoe alleen op het „heden" gelet. Maar Gods Geest Iaat hem nu een blik slaan op het einde. Hij zag nu dat al die hooggeroemde voorspoed die de goddelozen hier genieten maar schijn was.

Ditmaal werd het opgaan naar de tempel voor Asaf waarlijk het betreden van een heiligdom.

Diep beschaamd, omdat hij Zijn God had durven verdenken en bittere woorden tegen Hem gesproken had roept hij uit: „Ik was een groot beest bij U."

Dat was Asafs oordeel over zichzelf. Het is een oordeel vol van zelfvernietiging. Een groot beest ben ik geweest om U zó te verdenken. Daar vindt Asaf rust. Hij verfoeide zichzelf en begeerde diep voor God te buigen.

Wat een bewijs is dat van een waarlijk geweest zijn in het heiligdom. Zulken werden immers allen met Asaf een groot beest voor God. Wat is er een praten over heilgeheimen, die zouden

en heerlijk leventje begeerden. Vroeger hielden de Broeders eenvoudige liefdemaaltijden, maar deze veranderden nu in uitbundige feesten; had er een herdenkingsplechtigheid plaats, dan zag men dat die samenkomsten uitliepen op zwelgpartijen.

De vreemde elementen, die de gemeente waren binnengeslopen, deden het hunne daarbij en zo werd de Broederschap op de zeef van satan genomen. Wanneer de Heilige Geest wordt gemist, komen er caricatuuruitwassen van de Geest. Men ging spreken met verkleinwoorden, zoals gemeentetjc, hartje, gebedje, plichtje; daardoor dacht men elkander in verrukking te kunnen brengen. In deze tijd, die wij nu beleven, horen wij zoiets ook nog wel. Men wil er mee aantonen, dat men een „nederig" mens is, die heel nauwkeurig zijn „wegje" bewandelt. Zo laat men kinderen bidden: „Heertje, zegen deze spijs", wat helemaal tegen de Schrift is.

Het was dus werkelijk een crisis in de gemeente, die dodelijke gevolgen had kunnen hebben. Maar betrekkelijk gauw werd die crisis overwonnen. Satan had de Herrnhutters gezift als de tarwe, maar als Christus voor ons bidt, zal ons geloof niet ophouden.

In de eerste plaats was de overwinning op deze crisis wel te danken aan de zending. Wanneer de kerk zending bedrijft, komt ze in aanraking met verschrikkelijke toestanden en moet ze in de heidenwereld laag bij de grond beginnen; zij heeft Christus als het Hoofd van de kerk dagelijks nodig; zij zit dan niet op de berg van ingenomenheid met zichzelf, maar ziet weer eens bij vernieuwing uit welke nood en dood zij is gebracht.

Fredcrik Cammerhof, theoloog en leraar aan de kloosterschool te Bergen, had moeilijkheden gekregen met de theologische opvattingen van zijn dagen en zocht de Broedergemeente op. Hij had een afkeer van verstandelijke bedenkingen en dacht bij de Broeders een geloofsleven te leiden, dat enkel bestond in het gevoel. Tot dat laatste waren vele Broeders in die tijd vervallen. De Oudsten van de Broederschap zagen in Cammerhof een geboren zendeling en drongen bij hem aan om naar Pennsvlvanië te gaan. Hier waren ook twee partijen. De verkeerde geest, die in het moederland baan had gebroken, had zich hier ook al van velen meester gemaakt. Deze waren wat blij dat Cammerhof tot hen was gezonden. Maar de andere partij, de grootste, had de geest van de oude Herrnhutters bewaard. De Oudsten in Bethlehem wilden de dweper, zoals zij Cammerhof zagen, tot nuchterheid brengen. En wat deden zij? Zij zonden Cammerhof dadelijk na zijn aankomst uit naar het binnenland. De meerderheid had hierover beslist en die meerderheid stond aan de goede kant.

Alleen naar het binnenland vonden zij echter wel wat riskant; daarom kreeg hij een reisgenoot mee. Dat was David Zeisberger. Dat was een heel andere man. Hij kende het oerwoud als een inboorling. Als hij maar een bijl en een geweer had, zou hij zich onder alle omstandigheden wel redden. Met de inboorlingen kon hij heel goed spreken, want hij kende veel dialekten. Hoe zou die tocht aflopen?

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1966

Daniel | 15 Pagina's

ASAF's RAADSEL (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1966

Daniel | 15 Pagina's