Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het oude Bondsvolk en zijn sociale  voorzieningen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het oude Bondsvolk en zijn sociale voorzieningen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Naast de armen in het algemeen, spreekt het Oude Testament ook herhaaldelijk van bepaalde groepen van armen, n.1. weduwen, wezen, vreemdelingen en Levieten.

De weduwen.

Als oosterse armen bij uitnemendheid leden zij het meest van onderdrukking en uitbuiting door de rijken. Zolang de stamverbanden nog krachtig waren en de geslachts-en bloedbanden nog sterk beleefd werden, zoals in de woestijntijd en direct daarna, vormde het lot van de weduwen nog niet zo'n probleem. De weduwe keerde dan vaak na de dood van haar man naar haar familie terug. De band tussen de familie en de dochter werd toen nooit verbroken. De tent van haar vader bleef altijd voor haar open staan. Zo ging Thamar weer in „het huis haars vaders", nadat zij weduwe was geworden. Zo gaf Naomi haar beide schoondochters ook de raad terug te keren „tot het huis harer moeder." De wijze vrouw uit Thekoa (2 Sam. 14) beëindigde haar verhaal als volgt: „Mijn heer Koning! de ongerechtigheid zij op mij en op mijns vaders huis." Haar eigen schuld gold dus blijkbaar tegelijk als de schuld voor het gezin van haar vader. Zo nauw was dus de weduwe verbonden aan het ouderlijk huis.

We zagen dus, dat in oude tijden de Israëlietische weduwen na de dood van haar man in bepaalde gevallen terugkeerden naar haar ouderlijk huis.

Er was evenwel ook nog een andere oplossing, vooral voor de weduwe, die kinderloos achterbleef. In dat geval moest cle naaste mannelijke verwant optreden als „losser" (goël), door met de weduwe te huwen en nakomelingen te verwekken, waarvan de oudste zoon dan gold als kind van de gestorvene. Uiteraard rustte dan op deze losser ook de taak, cle weduwe te beschermen en te onderhouden. Het blijkt echter, clat reeds in het boek Deuteronomium cle praktijk van dit z.g. leviraatshuwelijk niet meer als absoluut bindend werd gezien: e goël kon zich eraan onttrekken, hoewel clat als weinig respectabel werd beschouwd. De weduwe ging dan in cle poort tot dc oudsten, aan wie zij clat vertelde. „Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen der oudsten tot hem toetreden en zijn schoen van zijn voet uittrekken en spuwen in zijn aangezicht en zal betuigen en zeggen: lzo zal dien man gedaan worden, diê zijns broeders huis niet zal bouwen." (Deut. 25 : 9). Dit overkwam ook Ruth, zoals algemeen bekend verondersteld mag worden.

Uit deze beschrijvingen blijkt al, dat er een kentering in het naleven van de zede begon te komen. Na de vestiging in Kanaan werd het verwantschapsgevoel in het oude woestijnvolk zwakker, het verantwoordelijkheidsbesef voor de bloedverwanten minder. En cle weduwen werden er de dupe van. Beroofd van de oude beveiligingen konden zij menigmaal geen toevlucht vinden bij haar verwanten, noch bij de familie van haar man, noch bij haar eigen familie. En dan geraakten zij in de bedroevende omstandigheden, die ons liet Oude Testament met schrille kleuren tekent. Zonder enig bezit bleven zij in bittere armoede achter. De Israëlietische weduwe had n.1. geen erfrecht. De gehele erfenis van haar man viel ten deel aan de zoons van cle gestorvene en als hij die niet had, aan zijn dochters. Als ook die er niet waren, gingen zijn broers of zijn ooms van vaders zijde met de erfenis strijken, maar de weduwe had blijkbaar geen enkel recht op de nalatenschap van haar man. Als bij gebrek aan zoons, de dochters voor het vererf in aanmerking kwamen, waakte overigens een beperkende bepaling er voor, clat de erfenis in de familie van de overledene bleef: e ervende dochter was verplicht te huwen met een lid van het geslacht van haar vader: Voorts zal elke dochter, clie een erfenis erft, van de stammen der kinderen Israëls, ter vrouw worden aan een van het geslacht van de stam haars vaders; opdat de kinderen Israëls erfelijk bezitten een ieder de erfenis zijner vaderen." (Num. 36 : 8).

Uit al deze gegevens blijkt dus wel, dat een weduwe er eigenlijk nog slechter aan toe was dan een arm man. De laatste kon soms nog steun vinden bij zijn medeburgers, als hij zijn rechtzaak voorbracht in cle poort van zijn woonplaats, waar de oudsten recht plachten te spreken. De Israëlietische vrouw was echter uit juridisch oogpunt volledig rechtloos; zij werd niet eens toegelaten tot een rechtsproces, of alleen als aangeklaagde. De weduwe miste door de dood van haar man niet alleen haar kostwinner, maar ook degene, die alleen de rechten en belangen van het gezin met enige kans op succes naar buiten kon verdedigen. Zij kon dus geen enkel rechtsverweer laten gelden. Als een arm man stierf en zijn vrouw met schulden achterbleef, kon cle schuldeiser zelfs haar kinderen afnemen om ze tot zijn slaven te maken, zoals blijkt uit het verhaal van cle weduwe aan Eliza. Het is zelfs voorgekomen, dat haar zuigeling van liaar borst werd weggerukt: , Zij rukken het weesje van cle borst en dat over de arme is, nemen zij te pand." (Job 24 : 9). Wanneer zij nog een stukje grond had om voor zich en haar kinderen een karige boterham te winnen, waren er al spoedig anderen, die het trachtten in te palmen door de grensstenen te verleggen. Dat blijkt uit Spr. 15 : 25: Het huis der hovaarcligen zal de Heere afrukken; maar de landpale der weduwe zal Hij vastzetten." Zulk een uitspraak over het beschermend intreden van God zon overbodig zijn geweest in een samenleving, waar in dit opzicht geen grove misstanden heersten.

Het sociaal wangedrag jegens weduwen kon zó ver gaan, dat men de arme, alleenstaande vrouwen laaghartig ver-

tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed, enz."

„Maar Heere, wij hebben berouw en leedwezen dat wij U door onze zonden vertoornd hebben enz."

Op de schuldbelijdenis volgt de genadeverkondiging. De dienaar spreekt dan de woorden: „Aan al degenen die op deze wijze berouw hebben en zich voor God vernederen, verkondig ik als dienaar van Jezus Christus de vergeving der zonden in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Indien wc gezondigd hebben, we hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige en Hij is een verzoening voor onze zonden."

De beschuldiging dat deze schuldbelijdenis en genadeverkondiging gelijk zouden zijn aan de biecht en de absolutie bij Rome is door Calvijn zelf weerlegd. Bij Rome zijn ze persoonlijk en individueel, bij Calvijn wordt de vergeving der zonden verkondigd alleen aan hen, die waarachtig berouw hebben. Er zit dus iets voorwaardelijks in de formulering: de Heere ziet het hart aan.

Hierop volgt dan de lezing van de Wet des Heeren. De dienaar kondigt deze aan met de Woorden:

„Luisteren wij nu, hoe de Heere God wil dat we uit dankbaarheid voor Hem zullen leven. God sprak al deze woorden, enz."

W etslezing

Mét de Dordtse vaderen vinden we het niet noodzakelijk schuldbelijdenis en genadeverkondiging als afzonderlijke elementen in de eredienst in te lassen. De schuldbelijdenis wordt opgenomen in het gebed, de genadeverkondiging komt tot uitdrukking in de prediking. En een element in de liturgie, waarbij beiden tot hun recht kunnen komen, is de lezing van de Wet des Heeren. Daarom heeft men, waar de schuldbelijdenis en de genadeverkondiging zijn afgeschaft, een psalmvers ingelast na de Wetslezing. Dit kan een boetpsalm zijn of een lied, waarin de schuldvergeving tot uitdrukking komt, bijvoorbeeld Psalm 130 vers 2, 143 vers 2, 79 vers 4, 65 vers 2, 103 vers 2, 32 vers 2, enz. enz. De psalmbundel is vol van dergelijke liederen.

Bovenstaande overwegingen in aanmerking genomen, is het niet juist om te spreken van Wetslezing. De Wet \> s^ordt niet voorgelezen, de gemeente wordt onder de tucht van de Wet geplaatst; de Heere maakt bekend hoe Hij gediend wil worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1957

Daniel | 7 Pagina's

Het oude Bondsvolk en zijn sociale  voorzieningen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 augustus 1957

Daniel | 7 Pagina's