Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het morgenlied der hope temidden van een duistere nacht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het morgenlied der hope temidden van een duistere nacht

En nu, wat verwacht ik, o Heerel Mijn hoop, die is op U. Psalm 39 : 8

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wederom is het ons gegeven bij de wisseling des jaars te mogen stilstaan. Een jaar is weer vervlogen. Een jaar, met al het lief en leed, dat daarin werd doormaakt. Een jaar, waarin wij nog wel in rust en met vrede mochten leven en waarin wij gespaard bleven voor het oorlogszwaard, dat in andere delen der wereld zeer velen bet leven benam, en anderen in diepe smart, menigmaal van huis en haard verdreven en ver van elkander verstrooid, doet zuchten.

Hoe sprak ook het voorbijgesnelde jaar weer van de vergankelijkheid des levens. Hoe velen zijn met ons het vorige jaar begonnen, doch hebben dit niet ten einde gebracht; voor wie het eeuwigheid geworden is. Welk een smartelijke wonden zijn in veler harten geslagen door het verlies van hun liefste panden hier op aarde, hetzij dat ze nog zeer jong waren, of in de kracht van het leven, of, al waren ze nog zo oud, toch maar niet losgelaten konden worden.

Hoe komt in dit alles ook de sprake tot een elk onzer, dat er na deze tijd geen tijd meer zijn zal, want de mens gaat naar zijn eeuwig huis. . Hoe predikt de wisseling des jaars ons ook, dat er een ontwaken zal zijn ten eeuwigen leven, of tot het eeuwige verderf. Hoe schrikkelijk zal het zijn. God te moeten ontmoeten en dat niet te kunnen, daar Hij buiten Christus een verterend vuur is, bij Wie niemand wonen kan. Hoe gelukkig zijn daarom al degenen, die door Goddelijke genade hun verlorenheid van nature hebben leren verstaan en bewenen in het toevallen van God, en temidden van alle vergankelijkheid door ontsluitende en toepassende beweldadiging des Heeren de hoop gevestigd mogen hebben op Hem, Die het Leven is en het ware leven in Zijn gemeenschap al de Zijnen verkregen heeft ia alle eeuwigheid. Voor zulken zal het immers vreugdevol eens zijn: , En de tijd was niet meer". Niets is er echter wat de mens van nature meer tegenstaat dan aan de dood en aan de eeuwigheid te denken. O, ik bid u, bedrieg uzelf toch niet en sta, bij deze aangrijpende wisseling des jaars toch eens stil in uw voortdraven buiten God en zonder God. Welk een sprake deed de Heere tot een elk onzer komen in voor- en tegenspoed, in blijdschap en droefenis. Welk een bemoeienissen kwam de Heere daarin met een elk onzer te maken.

Hoe nodig is het, dat ons oog daarvoor recht geopend wordt. Want zelfs de meest beweldadigden des Heeren moeten getuigen, vooral in bange, raadselachtige omstandigheden, zo menigmaal verkeerd te zien en geen oog te hebben voor het goede, dat de Heere hun temidden van al hun droefenissen genadiglijk nog schonk. Bemerk dit maar in David, de dichter van de psalm, waarin wij onze tekst lezen. In zeer bange omstandigheden verkeerde deze „man naar Gods hart" in de tijd waar deze psalm van getuigt. Welke omstandigheden, is niet met zekerheid te noemen, doch welke ze ook mogen zijn geweest, zeker is, dat ze zeer ernstig waren en aanvankelijk alle hoop David deden ontvallen. Het scheen dan ook of de Heere David overgaf en de vijanden zou laten triomferen. Alles scheen tegen hem gewapend ten verderve en algehele ondergang. Het ergste is 'hierbij voor David, dat hij aanvankelijk op de rechte plaats niet komen kan, terwijl de satan, de wereld en zijn verdorven natuur zich opmaken om hem in opstand te verheffen tegen God. Wei tracht David in al zijn ellende die opstand van zijn hart te onderdrukken en zegt: „Ik was verstomd door stilzwijgen", doch getuigt ook hoe hij daarin zweeg van het goede, waarin de Heere hem nog deed delen.

Hoeveel had de Heere hem immers nog gelaten in Zijn ongebonden trouw en weldadigheid over hem. Wanneer de Heere hem maar een ogenblik aan zichzelf had overgelaten, dan was hij zeker al lang vergaan. Telkens was hij de ondergang nabij geweest, doch de Heere had voor hem gewaakt en hem in de hand zijner vijanden niet overgegeven, ja nog vele weldaden geschonken, waarvoor zijn oog helaas zo veel gesloten was. Och, hoe (komt het uit dat wij zo spoedig geneigd zijn onze tegenheden op te gaan tellen, maar de goedertierenheden des Heeren, die Hij ons schonk temidden van zoveel, dat ons diep smart, te vergeten. Waarschuwt de dichter ons elders niet, zeggende:

Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden.
Vergeet ze niet; 't is God, Die z' u bewees.

Een jaar ligt weer achter ons, waarin de Heere Zijn hand van weldadigheid nog niet van ons heeft afgetrokken. Hij onderhield ons in het leven en schonk zo vele zegeningen in het persoonlijke, huiselijke en kerkelijke leven, terwijl bij ons daarvoor toch gans geen redenen waren. Liggen alle weldaden niet diep verzondigd? Het ergste daarbij is echter, dat de schuld 'ZO weinig beseft en nog minder ingeleefd wordt in ware verootmoediging voor de Heere. Dat er veeleer opstand en murmurering in het hart is, dan het rechte bukken in vernedering voor de Heere.

Als wij zien op de verharding van de meng onder de oordelen, op het al verder wegzakken van ons volk in sport en spel, op het al meer vragen naar brood en spelen, op de ontheiliging van Gods dag en de verachting van Zijn ordinantiën; als wij er op letten hoe de consciëntiën al meer gesloten worden en de onverschilligheid de overhand krijgt, gewis, dan mogen wij met David wel uitroepen; „En nu, wat verwacht jk, o Heerel"

De tijden zijn donker en de oordelen hangen laag en komen al nader. Het ergste is daarbij, dat terwijl de Heere Zich zo verborgen houdt in de werking van Zijn Heilige Geest in de toebrenging uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, en ook zo weinig vernomen wordt van de nadere oefening van Zijn volk om geleid te worden tot en te leven uit de vrijheid der kinderen Gods, dat zo weinig smart daarover bemerkt wordt. Wat een ver afleven is er in het algemeen van de Heere, en helaas, wie draagt leed over de verbreking der doohteren Sions? Met de reiniging van het uiterste des drinkbekers zullen wij er immers niet komen, en met het stellen van de vorm in plaats van het wezen zal de kerk niet worden gered! Och, dat wij de schuld van alle ellende bij onszelf leerden zoeken, want die ligt niet bij God. Laat het afgelopen jaar spreken! Laat Gods volk getuigen Wie de Heere wilde zijn, of ze over God te klagen hebben, en zij zullen het moeten zeggen: niet over God, doch veel over mijzelf. Hoe roemden Zijn goedertierenheden immers tegen het welverdiende oordeel! Hoe menigmaal redde Hij uit de bangste ure en maakte Hij het goed met datgene, wat Hij wilde. Wat liet de Heere aan het hart van een elk onzer nog ai"beiden, in het bijzonder door Zijn Woord. Hoe vergunde Hij ons de liefelijke nodigingen des heils van sabbat tot sabbat te vernemen. Door hoevele omstandigheden sprak de Heere, dat Hij geen lust had in onze dood, maar daarin, dat wij ons bekeren en leven! Neen, wanneer wij bij al deze bemoeienissen des Heeren in het afgelopen jaar zien op onszelf en rondom ons, dan zijn er geen verwachtingen voor het nieuwe jaar te vinden. Schuld stapelen wij op schuld, terwijl de ongerechtigheid vermenigvuldigd wordt Hoe zal het dan verder moeten?

David had echter in al zijn smart en bange omstandigheden een grote weldaad. Hij mocht door genade weten hoe de Heere Zich wilde verheerlijken in soevereine genade, die in Christus is, in gans ellendige, alles verbeurd hebbende zondaren! Van die genade, die in Christus is, waarin de Heere Zich naar Zijn welbehagen wilde openbaren, met uitsluiting van alles wat van het schepsel is, was David geen vreemdeling. Hoe troostrijk had hij in die genade menigmaal mogen delen in de bangste omstandigheden, en welk een sterkte had die hem geschonken in de vele beproevingen, die hij moest doormaken. Hij wist door die genade, dat zijn tijden waren in Zijn hand en dat de Heere de teugels van het bewind in Zijn handen had, zodat hem niets kon overkomen buiten Zijn Goddelijke wil. Ja, dat de Heere alle dingen schoon maakt op Zijn tijd en het alles ten goede doet medewerken voor al degenen, die door Zijn genade aan Hem Zich mogen toebetrouwen. Bij de vernieuwde ontsluiting daarvan in zijn ziel wendt hij zich af van alles 'buiten God en roept hij in al zijn bange omstandigheden en bij al zijn raadselen het dan ook uit: , , En nu, wat verwacht ik, o Heere! Mijn hoop, die is op U". -Hij is immers die God, Die tot een schuldig volk, dat geen verwachting aan des mensen zijde meer over heeft en zichzelf veroordelen en God rechtvaardigen moet, het zo troostvol getuigt: „Ik, Ik ben het. Die uw overtredingen uitdelg als een nevel, en Ik gedenk uw zonden niet meer!" Ja, die God, Die Zich verheerlijkt in Zijn eigen werk en in al hun omstandigheden en vrezen hun toeroept: „Vreest niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand 'Mijner gerechtigheid", Jes. 41 : 10. Wat zijn ze dan gelukkig, die zich met David zó aan de Heere mogen toebetrouwen. Zulken zullen nooit beschaamd uitkomen.

O, dat de wisseling des jaars medebracht voor velen een opzien en vastklemmen aan de Heere, met loslaten van alle verwachtingen van allen en van alles buiten Hem. Het met David uitroepende met onze ganse ziel: „En nu, wat verwacht ik, o Heere! Mijn hoop, die is op U".

Dat aangrijpen door Zijn Goddelijke genade geeft immers hoop en sterkte in de bangste omstandigheden. Hoe gelukkig zijn ze immers, die in de gedurige benodigingen van Hem, buiten Hem niet kunnen leven. Voor zulken geldt het: „De zachtmoedigen zullen vreugde op vreugde hebben in de Heere, en de behoeftigen onder de mensen zullen zich in de Heilige Israëls verheugen", Jesaja 29 : 19. In al de beroeringen, die er kunnen zijn, temidden van de felste aanvallen des vijands, die hun smadend tegenwerpt: „Gij hebt geen heil bij God", of „Waar is God, op Wie gij bouwdet, en aan Wie g' uw zaak betrouwdet? " zullen zij ervaren, dat Hij het waar maakt: „Ik zal u niet begeven. Ik zal u niet verlaten". Door al de moeite, smart, strijd en wereldweeën heen zal Hij dezulken leiden naar de gewesten van eeuwige heerlijkheid, om dan troostrijk te ervaren: „En aldaar zal geen nacht zijn". Met de wisseling des jaars worden vele heil- en zegenwensen geuit, doch hoe hol en ledig zijn deze menigmaal. De dichter wist het echter beter en riep uit: „Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn Hulp heeft. Wiens verwachting op de Heere, zijn God, is". Wat zal het nieuwe jaar ons brengen? Zullen wij het doorkomen? En hoe zullen wij het dan doorgaan? Wanneer wij hetgeen ons nodig is naar ziel en lichaam voor tijd en eeuwigheid van onszelf of van de mens verwachten, zullen wij worden beschaamd en is het oordeel gewis.

Wat ge dan zoekt, zoekt de Heere terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is, want bedenkt: de eeuwigheid staat voor de deur. De Heere beware ons voor verdere verscheuring en hinde in een rechte weg nog eens samen aan Hem en aan elkander, wat bij elkander hoort. Hij bouwe Zijn kerk op het vaste fundament der apostelen en profeten, temidden van alle aanslagen, waarmede men zoekt daarvan af te voeren. Bange tijden staan voor de deur, doch de Heere is getrouw en zal niet laten varen het werk Zijner handen. Och, dat ons oog dan gedurig op Hem geslagen ware. Hoe gelukkig zijn degenen, die met verloochening van alles en van zichzelf het bij de Heere in alle omstandigheden leren zoeken en in diepe vernedering het uitroepen: „En nu, wat verwacht ik, o Heere! Mijn hoop, die is op U". Zulken zullen niet worden beschaamd, doch ervaren wat de dichter zong (Psalm 33 : 10):

In de grootste smarten
Blijven onze harten
In de Heer' gerust.
'k Zal Hem nooit vergeten.
Hem mijn Helper heten,
Al mijn hoop en lust.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1959

De Saambinder | 4 Pagina's

Het morgenlied der hope temidden van een duistere nacht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1959

De Saambinder | 4 Pagina's