Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het oude Bondsvolk en zijn sociale  voorzieningen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het oude Bondsvolk en zijn sociale voorzieningen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vreemdeling.

De hier bedoelde vreemdeling was ooripronkelijk verbonden met één der Tstaelitische families, liij leefde min of neer als vazal of ondergeschikte hij de Israëlietische gastheer, wiens gewoonten en godsdienst hij doorgaans overnam. De instelling van dit vreemdelingzijn heeft zijn wortels reeds in de woestijntijd, toen cle Hebreeën als half-nomaden rondzwierven. Bij de huidige bedoeïnen kan men nog steeds zulke vreemdelingen ontmoeten, clie tijden lang met een bepaalde stam meetrekken. In zeer veel gevallen zijn het handwerkslieden of kooplui, die als gast worden opgenomen door de stam, waarbij ze i werk verrichten. Onder dit soort , , . zeem delingen" bevinden zich vooral veel smeden, clie wapens en andere ijzeren werktuigen voor de stam maken of repareren.

Ook do vreemdelingen bij de Israëlietische stammen zijn vermoedelijk oorspronkelijk zulke ambachtslieden geweest. Van een noodtoestand kon toen uiteraard voor deze mensen geen sprake zijn: als loon voor hun werk verdienden zij hun levensonderhoud en als gasten genoten zij volledige bescherming van de stam, waarbij zij vertoefden. Na cle vestiging in Kanaan werd dat anders. De vreemdelingen zijn dan geworden tot een grote klasse van medebewoners op cle Kanaanietische bodem, clie voor de Israëlieten moesten werken.

Over hun afkomst kunnen we alleen maar gissingen maken. Sommigen geloven, dat wij hier te doen hebben met armen, die, door de nood uit hun eigen vaderland verdreven, een toevlucht zochten bij cle Israëlieten. Anderen veronderstellen, dat tot deze vreemdelingen vooral behoorden de afstammelingen van cle onderworpen Kanaanieten, die wel het leven er af hadden gebracht, maar in maatschappelijk opzicht tot de laagste klasse der bevolking vervielen, en clie allerlei herendiensten voor de veroveraars van hun land moesten vervullen. En tenslotte zullen we ook vooral moeten denken aan het „vreemde volk, " clat met Israël uit Egypte toog.

De vreemdelingen in Israël waren dus vrijwel steeds arme lieden. Telkens weer worden ze in het Oude Testament tegelijk met weduwen en wezen genoemd, omdat alle drie deze groepen golden als arme mensen, die men daarom niet moest onderdrukken of mishandelen en die op grond van hun behoeftige levensomstandigheden voorwerp waren van de cloor cle wet gevraagde weldadigheid. Met cle weduwe en de wees had cle vreemdeling het recht op cle gevallen aren op de korenvelden als de maaiers hun werk hadden volbracht, en op de nalezing van olijven en druiven in boomgaarden en wijnbergen. Met hen deelde hij ook in de tienden, die de Israëlietische boeren om de drie jaar van al hun producten moesten afdragen voor cle behoeftigen. Met weduwen en wezen moesten deze vreemdelingen ook uitgenodigd worden bij familiefeesten en bij de feesten ter ere van Jehova. Men leze slechts Deut. 24 : 17-22. Met de arme had deze vreemdeling volgens de wet het recht op een hoek van het korenland, dat voor hen onafgemaaid moest blijven staan. „Als gij nu de oogst uws land zult inoogsten, gij zult, in uw inoogsten, de hoek des velds niet ganselijk afmaaien, en de opzameling van uw oogst niet opzamelen; voor de arme en voor de vreemdeling zult gij ze laten; Ik ben de Heere, uw God!" (Lev. 23 : 22). Blijkbaar worden hier twee groepen van behoeftigen genoemd, die wel vrije mensen waren, maar geen eigen grondbezit hadden: le arme was immers een verarmd Israëliet, die geen grond meer bezat en de vreemdeling was de niet-Israëliet; aan wie bij de opdeling van de bodem na de intocht der Israëlieten in Kanaan in principe geen grondbezit ten deel kon vallen. Welnu, de Israëlietische boeren werd op het hart gedrukt een milde houding aan te nemen jegens deze groepen, die niet konden leven van cle opbrengst van eigen bodem.

De weldadigheid en hulpvaardigheid, clie Israëls wet hier gebiedt jegens de vreemdelingen, doet onwillekeurig denken aan de goede zorgen voor vreemdelingen in het bedoeïnenleven, waar gastvrijheid als één der grootste deugden geldt. Ook de huidige bedoeïn voelt zich zonder voorbehoud verplicht zijn zorgen en bescherming te geven aan de vreemdeling, die bij hem vertoeft. Dat geldt niet alleen voor gasten, die één of twee nachten komen, maar ook voor hen, die hun hele leven bij de stam willen blijven. Wij hebben alle reden om te veronderstellen, dat dit ook zo was, zolang de Israëlieten als halfnomaden rondzwierven van de ene plaats naar de andere. In de tijd van de profeten was de toestand in de praktijk van het volksleven echter heel anders geworden. Dan ontmoeten wij bij de Israëlieten een houding, clie het tegenovergestelde verraadt van gastvrijheid en bescherming van cle vreemdelingen. De vreemdelingen worden dan onderdrukt en uitgebuit en leiden daardoor vaak een beklagenswaardig bestaan.

O O Blijkbaar had na de vestiging in Kanaan de instelling van „de vreemdeling" weldra haar grondslag verloren, doordat de banden en de gewoonten van het stamleven langzaam ontwricht waren. Profeten en wetgevers blijven clan echter het ideaal van de gastvrije bescherming van vreemdelingen hooghouden. Indertijd hadden de voorouders der Israëlieten immers zelf geprofiteerd van deze bescherming, toen zij als vreemdelingen bij andere volken vertoefden: Abraham bij de Hethieten en Mozes bij de Midianieten. Bij hun pleiten voor een barmhartige houding je-

gens de vreemdeling roepen de profeten telkens in herinnering de tijd, waarin Israël zelf als vreemdeling in Egypte-heeft vertoefd en aan den lijve de moeiten van het lot van de vreemdeling heeft ervaren: Gij zult ook de vreemdeling niet onderdrukken; want gij kent het gemoed des vreemdelings, dewijl gij vreemdelingen geweest zijt in Egypteland." (Ex. 23 : 9)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1957

Daniel | 7 Pagina's

Het oude Bondsvolk en zijn sociale  voorzieningen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1957

Daniel | 7 Pagina's