Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STERVENSBEGELEIDING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STERVENSBEGELEIDING

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Principiële positie

Welke positie zullen we in deze gesaeculariseerde situatie nu innemen? Het kan geen andere zijn dan de positie die ons gegeven is en wordt in de Schrift en in de daarin verwortelde confessie der kerk. In het Woord Gods worden wij door het horige geloof principieel op onze plaats gezet, ook inzake de vragen van leven en dood, tijd en eeuwigheid.

De Heilige Schrift nu spreekt nooit en nergens verschonend of verbloemend over de dood. De Bijbel verdringt onze sterfelijkheid niet en accepteert die zeker ook niet als „doodgewoon". Geen volk heeft de verschrikking en dc onnatuurlijkheid dieper ervaren dan Israël.

Paulus noemt de dood de laatste vijand, een macht die een dodelijk schrikbewind uitoefent.

Nee, dit houdt geen levenspessimisme of doodsfatalisme in. De dood is niet de tegenspeler van God of Diens concurrent. Integendeel. God Zelf heeft de dood in gang gezet als straf op de zonde. En God — Die in Zijn toorn aan Zijn ontfermen dacht — heeft de dood ook achterhaald en ontkracht in de dood van Zijn Zoon. God ontwapent het regime van de dood en verandert hem voor al Zijn kinderen in de doorgang tot de eeuwige heerlijkheid.

Maar deze en dergelijke overwegingen doen niets af aan de eigenlijke, oorspronkelijke verschrikking van de dood. Juist niet! Dat God de dood van Zijn Zoon, gekomen in ons sterfelijke vlees, nodig keurde om het geweld van de dood te breken, onderstreept de ernst ervan. De dood heeft dan ook te maken met onze zonde en Gods toorn en vonnis. En alleen omwille van Zijn ondoorgrondelijk genadige vergeving in Christus — op Wie de straf aanliep die ons de vrede aanbrengt! — is de dood geen eeuwige straf meer maar doortocht tot het eeuwige leven. Wie in het geloof met Christus gemeenschap heeft, mag het ervoor houden! uitkomsten zijn er in de dood! Er is een beslissende bres geslagen in het onverzettelijke bastion van de dood. Er is uitkomst! Er is een uitgang! Christus immers is gestorven, begraven en opgestaan aan de overzijde van de dood op de oever van het onvergankelijk leven.

Luther kon daar zo indrukwekkend van spreken, als van het grote pascha, de transitus, de doortocht tot de Vader: „Christus doodt de zonde en de dood en maakt een uitgang uit de wereld en de macht van de dood tot in het eeuwige leven." Als Eersteling. Baanbrekend werk heeft Hij verricht, voor-lopig, d.w.z. als Voorloper. Er volgen er meer! Zoals de doodswade viel over allen toen de eerste Adam het levenslicht doofde, zo delen nu al de Zijnen in het leven, nu de Tweede Adam het levenslicht ontstak. „Indien Een voor allen gestorven is, zo zijn zij allen gestorven". (2 Kor. 5). Ziet de plaats waar Hij gelegen heeft, en voeg er dan in de wondere vrijmoedigheid des geloofs aan toe: en zie de plaats waar ik gelegen heb!

Een uitgang is geschapen in de voor ons onneembare vesting van de dood, een poort door die voor ons ondoordringbare muur.

Dit neemt echter niet weg dat er niettemin ook sprake blijft van een ingang in de dood. „Wie de Heere God uit de dood uit redt, die moet er eerst ingekomen zijn". (Luther). En wat kan die ingang ons bedreigen en benauwen!

Mag ik een beeld gebruiken? Het is met de dood als met een tunnel: bij de ingang is de uitgang nog niet te zien. Want de weg voert eerst naar de diepte. En pas op het dieptepunt laat zich langs de weg omhoog de uitgang zien.

Zo is de dood voor wie er voor staat en er binnen moet een gitzwart gat, zonder lichtplek. De uitgang laat zich niet zien, maar „slechts" geloven.

Dit besefte die jonge christin heel diep. Nog niet zo lang geleden is het gebeurd. Op haar sterfbed lag ze. En haar predikant kwam op bezoek. „Ik heb maar zo'n klein hartje, dominee", zei ze, eerlijk gemaakt als een kind. Waaroip haar pastor antwoordde: „Jazeker, maar aan de overkant staat Iemand gereed. Dat mag je toch weten!" „O", zei ze toen, „daar heb ik geen twijfels over, Gode zij dank. Die ken ik zo goed. En Hij kent mij zo goed. Maar dat dieptepunt van het sterven..., de doortocht zelf! Daar kunt u mij niets over zeggen..."

Vreemd en vijandig blijft ons dc dood, enerzijds.... Wel, met deze dubbelheid en tweeledigheid van de dood hebben wij te rekenen. Enerzijds is en blijft de dood een vijand, die onze ziel verschrikt en ons lichaam schendt. Anderzijds is de dood begeerlijk als poort naar het paradijs. Ik meen dat hiermee onze positie gegeven is, als wij aan een sterfbed zijn geroepen. Wij mogen de dood en de doodsangst niet onderschatten, maar nog minder zijn macht overschatten. De dood heeft noch het eerste noch het laatste woord. God in Christus heeft het eerste woord. Het luidt als volgt: De bezoldiging der zonde is de dood. En God heeft het laatste woord — het is het woord dat de dood velt —: Maar de genadegift van God is het eeuwige leven.

Uit dit tweeëne woord hebben wij te leven. En dit woord hebben wij door te geven aan een ieder die sterven moet maar niet kan en nochtans mag. Wij komen hier verderop nog nader op terug. Eerst nu enkele opmerkingen over onze houding.

Een herderlijke houding

Onze houding aan het ziek-en sterfbed moet niet die van de dokter zijn, maar van de medechristen. We hebben hier wel te onderscheiden. We komen immers niet als arts of als deskundige. Dus moeten we ons ook niet laten verleiden tot een ontleding van het ziektebeeld of verliezen in een al te nauwkeurige informatie omtrent de kwaal. Medisch — zei iemand eens — moeten wij onnozel zijn, althans ons als zodanig gedragen. Wat is dan het verschil tussen een arts en een pastor? (Wij zien nu maar even over het hoofd dat ook een arts uiteraard bij gelegenheid een pastoraal bezoek kan brengen!)

Wel, de arts komt ruwweg gesproken voor de ziekte, voor het zieke orgaan van de patiënt. Hij objectiveert, abstraheert en reduceert, terwille van zijn werk, de zieke tot cliënt en patiënt. En hij doet wat met zijn

handen, zijn instrumenten en zijn medicamenten.

Wij komen niet voor de ziekte, maar voor de zieke, voor de hele persoon, voor de mens die de laatste grens al dicht genaderd is. Wij komen niet, omdat wij lichamelijk genezing beogen, maar de genezing, het heil van de totale mens. Wij komen niet zozeer om dat te doen, maar om wat te zijn. Wat willen wij dan zijn? Broeder, zuster, metgezel op de pelgrimsweg, herder in de woestijn, boodschapper onderweg.

Zeker, ook wij hebben geneesmiddelen, maar dan de medicijn uit de Geestelijke apotheek van het Woord. Dit alles krijgt tot in onze uiterlijke houding gestalte. Terwijl de arts meestal blijft staan en eventueel zijn witte jas aanhoudt, trekken wij onze jas erbij uit. En wij vragen weliswaar in eerste instantie: hoe gaat het met uw verwonding of met uw pijn? , maar onze eigenlijke vraag boort veel dieper: hoe bent u geestelijk gesteld, hoe vergaat het uzelf, hoe beleeft en hoe verwerkt u dit gebeuren? Wij komen immers echt op be-zoek, d.w.z. wij zoeken de zieke, de stervende mens.

Weest u er maar van overtuigd, dat een ernstige zieke haarscherp aanvoelt, of wij hem echt (be-)zoeken of hem slechts plichtmatig even een routinebezoekje brengen.

Nu voltrekt dit zoeken van de ziel zich voor alles in: vragen, luisteren, horen, stilzijn. Wie aan het sterfbed wat te zeggen wil hebben, moet een al al oor zijn, en een en al geestelijke fijngevoeligheid en opmerkzaamheid. Herderlijke oren en een herderlijk hart reiken dieper dan de handen en de ogen van de dokter. Zeker, wij hebben ook wat te zeggen: een boodschap van Godswege. Maar wij werpen de brief niet zomaar door de brievenbus. Wij kloppen aan en wij dienen ons aan, liever: dienen Hem aan in Zijn aanzoek, oproep, gebod en belofte...

Het uitgieten van een aantal teksten uit de Bijbel, Iaat staan een verzameling slagzinnen uit het godsdienstig jargon en daarmee het hoofd van de zieke bedelven, lijkt wel stichtelijk, maar is in werkelijkheid hardvochtig en vruchteloos. En niemand denke toch dat hij zo zijn ziel bevrijdt! Om vrij te zijn van iemands bloed, moet men geworsteld hebben in een uiterste bewogenheid en nabijheid.

Niet op de zwaarwichtigheid en de hoeveelheid van woorden komt het aan, maar op de gepastheid, de fijngevoeligheid, de teerheid, de echtheid, de bewogenheid, de... Geestelijkheid! Zo ergens, dan komt het er hier op aan, ons de woorden van de apostel Petrus te herinneren: Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods" (1 Petr. 4 : 11). Zo ergens, dan dient hier onze „liefde zeer overvloedig te zijn in erkentenis en alle gevoelen", dat is: n helder inzicht en alle fijngevoeligheid (Fil. 1:9). Paulus gebruikt het woord epignose (inzicht)! Terwijl de arts de dia-gnose stelt (door-zicht in de fysieke gesteldheid van de patiënt), moet het óns gaan om de epi-gnose (het inzicht in de geestelijke gesteldheid van de ziel).

Een echt gesprek is dus altijd vee] meer dan het toepassen van een aantal technieken. En echt meeleven is nooit: een hoeveelheid leuzen en cliché's ten beste geven.

Wat dan wel? Het is zó naar God en de naaste luisteren, dat we in de bewogenheid van Christus geestelijk meegaan in het dal van de schaduwen des doods, in het bescheiden besef dat wij slechts een eindweegs mee kunnen gaan. Maar in dit vergezellen mogen wij dan toch een klein teken zijn van de Goede Herder en Hem eerbiedig representeren.

Wij doen dat in de spanning van afstand èn nabijheid.

Afstand, omdat wij niet de ander zijn, maar juist geroepen zijn om bij hem te zijn, hem bij te staan, de hand te reiken, steun te geven. Elke identificatie zou dit onmogelijk maken.

Nabijheid echter, omdat ook wij zelf stervelingen zijn. die op genade teren en op erbarming hopen. En als zodanig mogen wij uitdelers zijn van de menigerlei genade Gods (1 Petr. 4 : 10), saamhorig, meevoelend, invoelend in de stervensnood van de broeder. Elke, al te grote distantie en iedere afstandelijkheid schaadt het geheim van oprecht en teder liefdebetoon.

Dit betekent concreet, dat wij in ons meeleven wel eens mee-beven, meezuchten, meehuilen en ook meezingen! Maar, meeleven is niet alléén mecbeven, doch ook iets mee-geven. Het is het aanreiken van de troost waarmee wijzelf van Hogerhand getroost zijn( 2 Kor. 1 : 3, 4).

Zulk een troosten is per definitie nimmer het uitstorten van waarheden, maar het uitstallen van de Waarheid, Christus, de dierbare Borg en Broeder, Die wij gevonden hebben toen Hij ons vond in de diepte van onze verlorenheid.

Nu moeten wij diep beseffen dat iemand die de boodschap kreeg, ongeneeslijk ziek te zijn, psychisch gesproken door een reeks grotten en holen pleegt te gaan, die dreigend, diep en donker zijn. En dan gaat het niet aan, om vanuit onze veilige ingang wat wijze adviezen en vermaningen de duisternis in te roepen! Ds. A. Elshout, die een behartenswaardig boek deed verschijnen over lijdens-en stervensbegeleiding, zegt daarover: „Toen ik zelf in die omstandigheden (t.w. de diepte van de grenssituatie) verkeerde en iemand — geheel te goeder trouw en met de beste bedoelingen — mij toevoegde: „Je moet maar veel bidden", kwam dat bij mij niet zo best over. Ik heb toen niets gezegd, maar wat ik dacht zet ik maar liever niet op papier" (Een helpende hand, blz. 71).

Mijn moeder waarschuwde mij als kind al: Denk erom, met eten mag je niet gooien! Laat staan dat wij dan met het Brood des Levens zomaar achteloos zouden gooien!

Het is zaak om voetje voor voetje de spelonk mee in te gaan. En om zo, onderweg en vergezellend, wat voedsel en medicijn te overhandigen. Totdat er tenslotte een ondoordringbaar gebied voor ons komt, een grens waarop wij terug moeten keren en los moeten laten. Maar toch is dit loslaten dan géén: in de steek laten, maar overlaten aan en overdragen in Christus' hand en hoede. En wij mogen er dan in verwondering op wijzen: eenzaam is de woestijn daar voor u, maar er staat een voetspoor in het zand van Hem Die een bloedspoor trok dwars door de dood naar het eeuwig verzoende leven...

Indrukwekkend is het getuigenis dat Kohlbrugge aflegt van het sterven van zijn eerste vrouw: „Ik heb samen met haar geworsteld, ik ben met haar in de duisternissen van de schaduw des doods geweest en kon samen met haar juichen. Ik ben met haar tot aan de poorten van de hemel geweest. En toen zij binnengegaan was heb ik de Heere geprezen over Zijn erbarmen en Zijn trouw." Dat is begeleiden tot in Gods gemeenschap!

Als het maar even kan — bepaalde ogenblikken en omstandigheden in een ziekenhuis bv. maken het soms ondoenlijk — zullen wij een echte ontmoeting afsluiten met Schriftlezing en gebed.

Hierbij graag enkele kanttekeningen. In de eerste plaats is het woord „afsluiten" eigenlijk verkeerd gekozen. Als wij de Schrift openen en de ogen sluiten, maken wij maar geen slot, doch voleindigen wij juist ons be-zoek, door het uit te doen lopen in de ontmoeting met de levende God Die spreekt en hoort.

In de tweede plaats is het naar mijn besef aan te bevelen om aan een sterfbed niet een al te lang Schriftgedeelte te lezen. Drie verzen lezen lijkt mij gepaster dan dertig, om maar wat te noemen. Maar laten we het dan langzaam, nadrukkelijk en vol eerbied doen.

In de derde plaats: laat de Schriftplaats aansluiten bij het gesprek en de ontmoeting die wij hadden, zodat het duidelijk wordt, dat ons gesprek „slechts" bedoelde ruimte te scheppen voor net Gesprek dat de Heere met ons wil houden.

Tenslotte, bidt kort en krachtig, bewogen en persoonlijk. Een gebed mag persé niet ontaarden in een verhandeling aan het adres van de zieke, nog minder een „vrome" manier om God de les te lezen... Met de ander bidden is niets minder en niets meer dan hem opdragen: de zieke heendragen tot onder de handen en het hart van de Herder en Heelmeester.

Daar gaat het dus tenslotte om: dat stervenden hun ogen slaan op de Herder. Daar bidden wij samen om! En daartoe hebben wij ook wat te zeggen. (Wordt vervolgd.)

. a. d. IJ.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1981

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

STERVENSBEGELEIDING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1981

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's