Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Lukas 10 : 38—42,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Lukas 10 : 38—42,

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En het geschiedde, als zij reisden, dat Hij kwam in een vlek; en eene zekere vrouw, met name M a r t h a , ontving Hem in haar hnis. En deze had eene zuster, genaamd Maria, welke ook, z i t t e n d e aan de voeten van Jesus, Zijn woord hoorde. Doch Martha was zeer bezig met veel dienens; en daar bijkomende zeide zij: Heere! trekt Gij U dat niet aan, dat mijne zuster mij alleen laat dienen ? zeg dan baar, dat zij mij helpe! En Jesus, antwoordende, zeid; tot b a a r : Martha, Martha I gij bekommert en ontrust u over vele dingen, maar één ding is noodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden."

Hoe heerlijk werd eens de tollenaar Zacheüs verrast door den Heere Jesus Christus, toen de Heere hem uit den wilden vijgeboom tot Zich riep en zeide: „Ik moet heden in uw huis blijven". Ja waarlijk, de Heere Jesus is een ontfermende Heiland, Die gekomen is, om te zoeken en zalig te maken, wat verloren was. Dat bewijst Hij nog, waar Hij ook heden ten dage met Zijn Woord en Geest tot allerlei zondige mensehen komt, om woning bij hen te maken, ter verheerlijking van de opzoekende liefde Gods en ter zaligheid der zielen. Maar waar Hij alzoo tot ons komt, daar is het de vraag: h oe w i l H i j o n t v a n g e n w o r d e n?
Deze vraag vinden wij beanlwoord door een verhaal, dat wij, evenals dat van de ontmoeting des Heeren met Zacheüs, vinden bij den Evangelist Lukas, en wel Hoofdstuk 10 : 38—42, waar onze aandacht wordt bepaald bij eene, die den Heere Jesus op de rechte wijze ontving, terwijl als vanzelf ons oog zich vestigt op de luisterende Maria, de dienende Martha en den terechtwijzenden Heere en Bjiland.
Dit verhaal is menigwerf zeer verkeerd verstaan. Men heeft er het bewijs aan willen ontleenen, dat het ware Christendom zou bestaan in een leven van godsdienstige beschouwing en stille overpeinzing en afzondering, waarbij dan natuurlijk op Martha werd gewezen als op iemand, die omtrent den Heere Jesus nog geheel onverschillig was en naar Hem niet vroeg. Anderen weder hebben eene verklaring gegeven van de woorden des Heeren: „Eén ding is noodig", die geheel buiten het verband staat met het geheele verhaal, waarin zij voorkomen.
Laat ons het verhaal op den voet volgen en vragen wat het ons zegt, opdat wij er door Gods goedheid eene ware onderwijzing ter zaligheid uit ontvangen.
„En h e t g e s c h i e d d e , a l s zij r e i s d e n , d a t H i j ", de Heere Jesus met Zijne discipelen, „in e e n v l e k k w a m ." Dit vlek, al wordt het hier niet genoemd, was Bethanië, op nog geen uur afstands van Jerusalem gelegen. Immers in dit vlek woonden, gelijk wij uit andere berichten der Evangeliën weten, Martha en Maria met haren broeder Lazarus, dien de Heere later uit den dood heeft opgewekt. De Heere had hen bijzonder lief, en vertoefde meermalen in hun midden.
Nu verhaalt Lukas verder, dat M a r t h a d e n H e e r e in h a a r h u i s o n t v i n g . „Haar huis", lezen wij in het Evangelie. Wellicht was zij eëne kinderlooze weduwe, maar zeker nog niet hoog bejaard, althans naar hare bedrijvigheid te oordeelen, al komt Maria als de jongere, die bij haar inwoonde, voor. Martha ontving den Heere in haar huis, zeker opdat Hij er voedsel zou gebruiken, en wellicht ook zou overnachten; en dat niet Jesus alleen, maar ook Zijne discipelen. Eu al was nu de toenmalige levenswijze eenvoudig, zoo kan toch iedere huisvrouw wel berekenen, welke drukte dit gaf, en dat Martha tegenover zulk eenen Gast de eer van haar huis wilde ophouden. De Heere Jesus echter, Die niet gekomen was, om gediend te worden, maar om te dienen, begon, nadat Hij eerst van de reis een weinig was uitgerust, wederom te leeren, en zoo h ad z i c h dan M a r i a a a n Z i j n e v o e t e n n e d e r g e z e t , om geen woord te missen. In diepe aandacht was zjj verzonken. Zij hoorde in Jesus' woorden de woorden des eeuwigen levens; naar die woorden dorstte hare ziel. Al meldt ons de Evangelist niet, wat de Heere heeft gesproken, zeker is, dat Hij sprak over de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan; zeker is, dat Maria zich verkwikt gevoelde door liet brood en het water dos levens, dat de Heere haar schonk, en waardoor allen verzadigd en verkwikt worden, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Immers daarin lag juist liet doel Zijner komst op aarde, en wonderbaar weet de Heere zulks nog te doen door Zijn Woord en Geest, zoodat het oor wordt geboeid en het hart getrokken, ja getroost en gesterkt, en men betuigen moet: „Bij deze dingen leeft mijne ziel", — „Uwe getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijne ziel".
Maar terwijl Maria nederzat aan de voeten des Heeren, om woorden der zaligheid uit Zijnen mond te vernemen, was Martha z e e r b e z i g met v e e l d i e 11 e n s . Zij, als gastvrouw, wilde het den Heere en den discipelen zoo goed mogelijk maken; zij zou, wijl zij den Heere liefhad, niet gaarne iets aan den maaltijd zien ontbreken. Niets was haar te kostbaar. Zij gunt zichzelve geene rust; zij nam er geenen tijd af, om naar den Heere Jeaus te luisteren. Eindelijk kon zij het niet langer uithouden, dat Maria maar stil aan de voeten des Heeren nederzat, en zoo zegt zij dan: „ H e e r e ! t r e k t G i j U dat n i e t a a n , d a t m i j n e z u s t e r mij a l l e e n l a a t d i e n e n? Z e g dan h a a r , dat z i j mij h e l p e " . Een zacht verwijt lag in deze woorden van Martha. Als zij toch zelve ook, gelijk Maria, neerzat,, zou de Heere niet veel ontvangen, meent zij. Daarom bevreemdt het haar, dat Jesus allééu voor hare zuster oogen schijnt te hebben; dat Hij Maria nog niet heeft geboden, aan hare zuster de behulpzame hand te bieden. Haar gemoed is vol! — „Gaat het U dan niet aan het hart, Heere! dat ik alléén moet zwoegen; keurt Gij het wel goed, dat Maria niets voor U doet?"
Martha meende zeker, dat de Heere Jesus er niet anders over kon denken. — O! men heeft verkeerd gedaan, en men doet nog verkeerd, als men Martha als eenc ongeloovige stelt tegenover de geloovige Maria. Gewis, óók Martha was tot den Ileere getrokken; óók Martha was eene zijner vriendinnen, om Zijns Woords wille, en vandaar juist, dat zij den Heere zoo gaarne goed ontving; zij dacht in haren ijver, in haren bedrijvigen aard, aan dat bedienen van den Heere en de discipelen nog eerder, dan daaraan, of zij ook iets van Hem leeren kon.
Zóó zijn er meer. De genegenheid tot den Heere is gewekt; men gevoelt, dat Hij de Zaligmaker is; men wil gaarne, dat Hij in het hart intrek neme met Zijn Woord en Geest; maar nu wil men zich voor Hem geschikt maken, men wil werken voor den Heere. Men wil den Heere in geestelijken zin eene goede ontvangst in het hart bereiden. Daartoe ijvert men; men beweegt zich in een onrustig bestaan, een willen en moeten; werken en al weêr werken is het, waarop men uit is. Men meent, dat dit zoo betaamt, dat dit den Heere genoegen doet. Men verwerpt den Ileere alzoo niet; integendeel men wil in Zijne gemeenschap leven; men wil Hem tot zijn deel hebben; men wil Hem op eene waardige wijze ontvangen. Men verwondert er zich over, ja men ergert er zich zelfs aan, dat anderen niet evenzóó doen, dat ook anderen niet medeijveren en medewerken, hoewel al dat werken èn dienen èn ijveren wel vermoeit, maar niet de ware ruste, de ware blijdschap, den wezenlijken vrede schenkt.
Maar was het dan niet goed, wat Martha deed? Zij deed het toch met eene goede bedoeling! Ook zij bewees toch, dat zij den Heere Jesus genegen was.
Laat ons luisteren naar hetgeen de Heere aan Martha heeft geantwoord.
Het geschiedverhaal wijst ons ten slotte op den terechtwijzenden Heere en Heiland, want alzóó heet het daar: „ E n J e s u s, a n t w o o r d e n d e , z e i d e tot h a a r : M a r t h a , M a r t h a! g i j b e k o m m e r t en o n t r u s t u o v e r v e l e d i n g e n; m a a r één d i n g is n o o d i g ".
Wat waren die „vele dingen"? Wel, allereerst de dingen der huishouding, de dingen, die zij noodig achtte, om den Heere goed te ontvangen, en dan de in haar oog onbegrijpelijke nalatigheid harer zuster. Dat was hare bekommernis; dat was hare onrust. Niet vele dingen waren echter noodig, maar slechts één ding. Waartoe? Tot den den maaltijd? Die verklaring weerlegt zichzelve; immers tot eenen maaltijd zijn zeer zeker meer dingen noodig. Bedoelde de Heere dan, dat er maar één ding noodig was, om zalig te worden? Maar hier is nu van zalig worden of verloren gaan geen sprake. Martha bekommerde en verontrustte zich nu niet over hare zaligheid. „Eén ding is noodig." Waartoe? Wel, om den Heere goed te ontvangen; dat was de bedoeling des Heeren. Dat goede ontvangen vinden wij bij Maria; zij had het goede deel verkozen, dat niet van haar zou weggenomen worden.
De Heere Jesus wilde aan Martha doen gevoelen, dat Hij liever wenschte op eene eenvoudige wijze ontvangen te worden, dan dat Martha zóó groote moeite zich aandeed, en door hare bekommernis en hare onrust, terwijl zij niet luisterde naar den Heere, zich beroofde van het nut, dat het bezoek des Heeren anders voor haar kon hebben. En daarbij kwam nu nog dit verkeerde, dat Martha, terwijl zij toch behagen in zichzelve schepte, dat z i j zoo diende en zoo werkte, het vurige verlangen, waarmede hare zuster naar den Heere Jesus luisterde, miskende.
„Eén ding is noodig." Dat ééne dat noodig is, 0111 den Heere te ontvangen, zoodat Hij in ons leve en wij in Hem, is, dat wij ons door Iiem laten dienen, dat wij luisteren naar Zijne woorden; dat wij allereerst naar Zijn Evangelie, naar Zijne onderwijzing ter zaligheid vragen, en al het andere daaraan bij ons ondergeschikt zij. Dan zal voorwaar dat woord, die onderwijzing des Heeren, de noodige werking bij ons wel doen, het noodige licht voor doen en laten in dit leven, gelijk met betrekking tot de dingen der eeuwigheid, wel geven. O, hoe noodig is voor velen ook in onze dagen deze onderwijzing, die de Heere aan Martha gaf. Yelen zijn bezig en ijveren in allerlei dingen; maar zij vragen niet allereerst en allermeest voor zichzelven naar het Woord des lleeren; zij worden in allerlei werkzaamheden ook op zoogenaamd kerkelijk of Christelijk gebied gewikkeld; zij zijn daarover bekommerd en verontrust, maar zij vatten niet, hoe broodnoodig zij „ allereerst voor zichzelven de onderwijzing des Heeren hebben. Vatt'en zij dat wel, lieten zij zichzelven allereerst door den Heere dienen, zoo zouden zij niet zoo menigwerf mistasten, maar, terwijl zij zeiven rust en vrede hadden, in hunnen eigenaardigen kriug, in hunne bijzondere betrekking of roeping velen ten zegen wezen.
De Heere Jesus voegde, om Martha nog verder terecht te wijzen, er nog aan toe: „ M a r i a h e e f t het g o e d e d e el u i t g e k o z e n , h e t w e l k van h a a r n i e t zal w e g g e - n o m e n w o r d e n " .
De Heere gaf daardoor te kennen, dat Martha hare zuster van het luisteren naar des Heeren woorden niet moest aftrekken, daar niet altijd de gelegenheid er was, om de woorden des Heeren te vernemen. Er zou gewis óók voor Maria een tijd aanbreken, dat de Heere van haar zou weggenomen zijn. Maar het goede deel, Zijne onderwijzing ter zaligheid, die zij had verkozen, zou voor haar niet weêr verloren gaan. — Al het andere hierbeneden blijft niet; wij verliezen het toch alles eenmaal zeker; het baat ons alles niet voor eene eeuwigheid, maar het goede deel kan ons niet worden ontroofd; des Heeren Jesus' woorden des eeuwigen levens, Zijne onderwijzing. Zijn troost, Zijn licht blijven ons bij over graf en dood heen.
„Eén ding is noodig", — is noodig voor ons allen, om Christus te ontvangen, gelijk Hij door ons ontvangen wil zijn. Waar Hij gekomen is en nóg komt, om ons te dienen, daar wil Hij, dat wij ons door IIem laten dienen. Christus leeft nóg, om ons te dienen, ons te geven uit Zijne volheid. Alle geestelijke zegeningen, waarmede God de wereld zegent, alle gaven Zijner heilige liefde zijn samengevat en weggelegd in den Zoon Zijns welbehagens, Jesus Christus Toen God ons Zijnen Zoon schonk, schonk Hij ons in en met Hem alle dingen, die tot ons tijdelijk en eeuwig welzijn behooren. Wie van Hem wenscht te ontvangen, neme Hemzelven allereerst aan als Dengene, in Wien alle schatten der wijsheid, der gerechtigheid, des eeuwigen levens voor ons zijn vervat; niets blijvends bezitten wij, indien Christus niet ons algenoegzaam deel en ons allerhoogste goed is. De Heere komt tot ons in de prediking Zijns Woords. Dat wij ons aan Zijne voeten nederzetten en Zijn Woord in ons laten werken. Dat wij maar niet te hoogmoedig zijn, om ons door IIem te laten dienen. Wij kunnen niet anderen op de rechte wijze en in ongeveinsde liefde dienen, als wij ons door den Heere niet willen laten dienen. Laat ons acht geven op Hem, op Zijn Woord; laat ons Hem naar de oogen zien; laat dat onze grootste blijdschap, onze hoogste roem wezen, dat wij zóó oneindig veel van den Heere hebben ontvangen en nóg ontvangen, dat Hij ons gediend heeft en nóg dient met zulk eene hartelijke liefde.
Een zalig ontslapen Christen bad eens — en dat zij ook onze bede —: „Ach, Heere, leer mij erkennen het ééne noodige! Al het andere, hoe schoon het ook schijne, is toch maar een zwaar juk der dienstbaarheid, waaronder het hart zucht en zichzelf kwelt; waarin het ook geene ware vreugde vindt. Als ik dat óéne noodige maar mag verstaan, dat boven alles gaat, dan word ik door dat ééne onder allerlei omstandigheden nochtans gelukkig gemaakt".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Overdenking van Lukas 10 : 38—42,

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 augustus 1898

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's