Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OP WEG NAAR DE BASISSCHOOL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OP WEG NAAR DE BASISSCHOOL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 8 oktober 1982 is op voordracht van de toenmalige staatssecretaris Hermes de Overgangswet Wet op het Basisonderwijs ingediend, (in het vervolg OWBO geheten). Deze wet verkeert momenteel nog in het stadium van ontwerp van wet. In ambtelijke kringen wordt over de OWBO gesproken als "een weerbarstige materie". En terecht!

Zij bevat drie hoofdthema's:

1. Invoeringsbepalingen, ondergebracht in de titels ("hoofdstukken") C, D, G en H.

2. Wijzigingen in de Wet op het basisonderwijs (WBO), titel B.

3. Het overgangsrecht, titel E en F.

De OWBO munt uit door haar ordelijke indeling. Door het werken met hoofdletters besef je dadelijk of je met de OWBO of de WBO te maken hebt.

De noodzaak van een dergelijke wet is buiten twijfel. Ze heeft een brugfunctie naar de WBO, die 1 augustus 1985 van kracht moet worden. Dat betekent, dat dan de Kleuteronderwijswet (KOW) en de lager onderwijswet - 1920 (LOW) ingetrokken zullen worden. Niet alleen de invoering van de WBO vraagt om een overgangswet, maar ook het buitengewoon onderwijs, dat zijn basis in de LOW vindt.

Wat het laatste betreft bepaalt de OWBO dat het buitengewoon onderwijs zijn basis vooralsnog in de LOW blijft vinden. Later zal in de "Overgangswet Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs" het buitengewoon onderwijs nader worden geregeld. (Hebt u ook last van ademhalingsproblemen? )

De zorgbreedte van de basisschool - d.i. welke kinderen mogen en kunnen nog net op de school blijven - zal dan ook afgebakend worden. Menig "hoofd" zal bezweet raken van de problematiek, die het in deze wetten krijgt voorgeschoteld. Zonder ook maar enigszins aanspraak te maken op volledigheid, zullen hierna enige zaken uit de OWBO nader belicht worden.

1. Invoering

Het ligt in de lijn der verwachting dat op 1 augustus 1985 de Wet op het Basisonderwijs van kracht wordt. Waarom? Zou de invoering niet nog eens enkele jaren uitgesteld worden?

Mijns inziens behoeven we daar niet op te rekenen. In deze mondige tijd vol inspraakprocedures worden weinige ontwerpen van wet zo snel afgehandeld als de OWBO. In november 1982 moest het ontwerp van wet nog door de parlementaire molens. Op 25 januari bracht de Vaste Kamercommissie van O en W hierover al een Voorlopig Verslag uit. Voor zo'n "weerbarstige materie" geen kleine zaak. Om een gewenste snelle afhandeling ervan te benadrukken sprak staatssecretaris Van Leyenhorst zijn erkentelijkheid over dit tempo uit. Trouwens zelf deed hij negen dagen over een 100 pagina's tellende Memorie van Antwoord (het antwoord op voornoemd Voorlopig Verslag). Het is èn regering èn parlement ernst om 1 augustus 1985 de WBO van start te laten gaan.

Niet dat er de verwachting leeft, dat dan kleuter-en lager onderwijs ook wérkelijk - inhoudelijk - basisonderwijs zijn geworden. Dit onderwijs is inhoudelijk nog niet klaar om echt basisonderwijs te worden. Daarom zal na 1985 een verdere ontwikkeling naar het beoogde doel gestimuleerd worden. De scholen zullen nog overvloedig ministerieel voorlichtingsmateriaal ontvangen!

Het is waard op te merken, dat de Tweede Kamerfractie van de S.G.P. de invoering van de WBO om praktische en financiële redenen wil uitgesteld zien. Wat mij betreft krijgt deze fractie haar zin. Wij hebben niet om deze basisschool verzocht!

Integratie van "leerstof' staat ons in de eerste plaats voor ogen. Beide vormen van onderwijs, de kleuterschool en de lagere school, moeten op elkaar afgestemd worden. Maar is daarvoor organisatorische eenwording noodzakelijk? Vereist het onderwijskundig belang van het kind één schooltype, de basisschool? Of is het meer een politiek issue deze basisschool te verwezenlijken? Gezien de enorme technisch gecompliceerde operatie, wat de invoering van de WBO toch wel is, mogen we ons afvragen of de invoering hiervan voor ons land wel wenselijk is. Vooral op dit moment!

2. Problematiek rond de invoering: de leerplicht

We denken hierbij in de eerste plaats aan de wijziging van de leerplichtwet 1969: een leerplichtverlaging naar "vijf' jaar. De bedoeling is duidelijk. Minister van Kemenade zag in zijn

Contourennota in de jaren '70 al de leerplicht op vierjarige leeftijd aan de horizon verrijzen. Echter, dit zou wel een erg grote stap ineens zijn. Wie zou dit accepteren? De laatste maanden vooral is steeds duidelijker geworden, dat tegen deze verlaging grote bezwaren bestaan. Niet alleen rond pedagogen als Prof. W. Bladergroen, maar ook op het terrein van de volksvertegenwoordiging. Het zag er naar uit, dat de leerplichtverlaging door de leden van de Tweede Kamer niet geaccepteerd zou worden. Het is dan ook jammer dat deze kamerleden toch nog in meerderheid voor de verlaging waren.

Toch is de vraag interessant, waarom er door onze regering, gesteund door de Tweede Kamer, naar een vervroegde leerplicht wordt gestreefd. Immers 98% van de kleuters geniet al vorming op de kleuterschool! Nodig is zij daarom niet. Dit streven moeten we dan ook zien als de consequentie van de wens een ononderbroken ontwikkelingsgang van kleuter naar lagere schoolleerling te realiseren. In dit licht zou het een wonderlijke gang van zaken zijn geweest, als deze leerplichtverlaging geen doorgang zou hebben gevonden.

Nu is het wel zo dat deze leerplichtverlaging verzacht zal worden. Elke kleuter zal volgens de OWBO zonder meer 5 uur per week mogen worden thuisgehouden, terwijl de directeur van de basisschool nog eens vijf uur per week vrijaf kan geven. Een vijfjarige kleuter kan dus nog bijna de helft van elke week thuisblijven!

Maar toch blijven er onzerzijds bezwaren kleven aan deze verlaging, al is het dat deze verlaging enigszins verzacht is. De Overheid kan toch moeilijk deze verlaging motiveren vanuit het gezichtspunt elke onderdaan een minimum aan onderwijs te garanderen en wettelijk te verplichten. Geen onderwijskundige motieven zijn er dan ook in betrokken, maar voornamelijk ideologisch-politieke. En dat is voor het onderwijs een slechte zaak!

3. Problematiek rond de invoering: de identiteit

Dat door de invoering van de basisschool het christelijk onderwijs uit een plaats kan verdwijnen, blijkt uit het volgende voorbeeld: In een klein plaatsje is een bijzondere kleuterschool (op christelijke grondslag) en een openbare lagere school. Beide scholen zullen moeten fuseren tot één basisschool. De situatie is zo, dat er öf een openbare öf een bijzondere christelijke basisschool gevormd moet worden. De getalsnormen voor het stichten van een basisschool zijn dusdanig dat er maar één basisschool gevormd mag worden. Beide

bevoegde gezagen weigeren echter hun identiteit prijs te geven.

Een vaststaand gegeven is dat het bestuur van de bijzondere kleuterschool in dit geval aan het kortste eind trekt. De gemeente bezit namelijk de wettelijke bevoegdheid een openbare basisschool te stichten. Voor de bijzondere kleuterschool is er dan geen bestaansrecht meer. Dit voorbeeld is toch wel iets om over na te denken!

4. Problematiek rond de invoering: de directie

Een ander probleem vormt de leiding van de nieuwe basisschool. De OWBO stelt in artikel E 15, dat de directeur - waarom moest dit woord zonodig? - benoemd wordt uit een tweetal: de hoofdleidster van de kleuterschool en het hoofd van de lagere school, waaruit de nieuwe basisschool gevormd wordt (ik neem nu even het meest gemakkelijke voorbeeld). De keuze is aan het bevoegd gezag. Is er echter geen keuze door bijv. pensionering van het hoofd der school, dan moet de overgeblevene benoemd worden, .... mits deze niet weigert!

Laten we stellen dat het bevoegd gezag om principiële redenen het hoofd van de lagere school tot directeur van de basisschool heeft benoemd. Het bevoegd gezag is dan verplicht de andere kandidate tot adjunctdirecteur, of zo de getalsnormen dit niet toelaten, tot plaatsvervangend directeur te benoemen. In dit geval dus de hoofdleidster. Weigert zij deze benoeming te aanvaarden - het is mogelijk dat zij het principieel niet aanvaardbaar acht over mannelijke collega's gezag uit te oefenen! - dan is het bevoegd gezag vrij deze functie te laten vervullen door degene, die in zijn visie daarvoor het meest in aanmerking komt.

Dit punt van het OWBO vraagt doordenking in breder verband willen "onze" scholen tot een eenstemmig beleid komen.

Bij een vacature voor hoofdleidster heeft momenteel elk bevoegd gezag de mogelijkheid om tot een eenhoofdige leiding - en dat voortijdig - van kleuterschool en lagere school te komen. Men kan dan gebruik maken van artikel 2 van de - zogenaamde - Verruimingswet, zoals dit gedaan is door de scholen te Stavenisse en Vriezenveen. Als een dergelijke situatie zich voordoet - dus een vacature voor hoofdleidster - is het in ieder geval het overwegen waard om vóór 1985 de eenhoofdige leiding te realiseren.

5. Het personeel in de basisschool

De huidige rechtspositie van het onderwijzend personeel wordt met de intrede van de basisschool niet gewijzigd. De onderwijsgevenden die nu in het kleuter-of lager onderwijs werken zullen ook gezamenlijk aan de basisschool werkzaam zijn. Het hoofdensalaris van de hoofdleidster of het hoofd der school, die niet tot directeur is benoemd zal worden gegarandeerd onder nog nader vast te stellen voorwaarden.

Tussen haakjes: uit de OWBO blijkt dat de minister in de vorming van de basisscholen nog een vrij grote beleidsruimte heeft, gezien de vele malen dat er van een Algemene Maatregel van Bestuur gesproken wordt. Begrijpelijkerwijs staan vele kamerleden hier huiverig tegenover.

Zo zal de nieuwe formatieregeling ook nog vastgesteld moeten worden. Formeel is hierover nog niets in de publiciteit gebracht, maar we kunnen wel het volgende mededelen:

1. Er wordt gedacht om de kleinste basisschool (groter of gelijk aan 23 leerlingen) over minstens twee leerkrachten te doen beschikken. Met ongeveer 50 leerlingen zal de derde leerkracht kunnen worden aangetrokken. De "kleine" scholen zullen over relatief meer leerkrachten beschikken dan de grotere scholen.

2. Krachtens een nieuw te nemen bouwbesluit zal de oppervlakte van de lokalen kleiner worden. In plaats van de huidige 56 m 2 zal deze dan 40 m 2 beslaan. De reden hiervan is, dat er vanuit gegaan wordt, dat de kleinere jaargroepen van de basisschool minder opppervlakte per lokaal nodig zullen hebben dan de klassen van de lagere school.

Enkele vragen rijzen hierbij toch wel bij ons.

a. Waar zal bij de nieuwe formatieregeling de "grote stap" komen te liggen. Nu begint de "grote stap" na de derde leerkracht; voor de vierde leerkracht wordt namelijk de sprong van 54 naar 89 leerlingen verlangd, wat uitgaande van de 32-schaal dus meer dan 32 leerlingen betekent. Voor de huidige lagere school is deze sprong in de leerlingenschaal goed werkbaar. Zou dezelfde leerlingenschaal ook voor de nieuwe basisschool gelden - zoals hiervoor al gesteld is, is deze regeling er officieel nog niet - dan rijzen er wel bezwaren. Laten we als voorbeeld nemen een lagere school van 60 leerlingen. Deze school heeft nu recht op drie leerkrachten, inclusief het hoofd. Bij deze lagere school is ook een kleuterschool verbonden met 25 kleuters. Hieraan is één leidster verbonden.

De beide scholen bezitten samen dus vier leerkrachten.

Gaan we nu uit van de huidige 32-schaal bij het lager onderwijs, dan zouden beide scholen als basisschool geen recht hebben op vier leerkrachten, maar op één minder, dus drie. Ze halen namelijk de 89 leerlingen niet. En elke verhoging van de leerlingenschaal brengt meer scholen in de problemen als straks in de basisschool dezelfde leerlingenschaal moet gehanteerd worden als in de lagere school.

Daarom doen we een sterk beroep op ministerie en volksvertegenwoordiging de "grote stap" te laten beginnen bij de vijfde leerkracht. Bovengenoemd voorbeeld toont immers een irreële werksituatie! b. Interessant is ook het volgende voorbeeld: Een lagere school maakt nog net aanspraak op vier leerkrachten, doordat het 90 leerlingen op de school telt. Een daarbij behorende kleuterschool maakt net aanspraak op twee leerkrachten, doordat er gemiddeld 35 kleuters op school gaan. Samen zijn er dus nu zes leerkrachten.

Zal de leerlingenschaal van de huidige lagere school in grote lijnen ook op de basisschool gehanteerd worden - wat te verwachten is - dan zal een leerkracht moeten afvloeien. We mogen ons echter dan wel afvragen of de WBO op deze scholen individualisering en differentiatie beter tot zijn recht laat komen, dan in de huidige situatie de KOW en de LOW.

c. De derde vraag is: de te verwachten formatieregeling eist hoogstwaarschijnlijk grote (combinatie-)klassen. Hoe is het mogelijk dat een eventueel nieuw bouwbesluit kan uitgaan van kleinere jaargroepen? Ze worden immers eerder groter dan kleiner!

6. Het schoolwerkplan

Het personeel zal overigens actief dienen te zijn. Voor 1 augustus 1985 zal het schoolwerkplan en activiteitenplan bij de inspectie moeten liggen. Het OWBO bepaalt dat deze plannen dan maar voor één jaar gelden. Het jaar daarna zullen ze weer opnieuw moeten worden vastgesteld, waarbij het schoolwerkplan twee jaar geldig zal zijn in tegenstelling tot het activiteitenplan dat steeds maar één jaar geldig is, zoals vastgelegd is in artikel 14 van de WBO.

Het onderwijzend personeel dient beide plannen op te stellen, het bevoegd gezag beoordeelt het en zendt het naar de inspectie.

7. Varia

Ter afronding enkele noties die vrij willekeurig uit de OWBO genomen zijn:

a. De beroepen, die een schoolbestuur op de KOW en LOW gedaan

heeft, blijven ook na 1 augustus 1985 geldig.

b. Het bestuur heeft tot 1 januari 1986 de tijd de statuten aan de nieuwe situatie aan te passen.

c. De artikelen rond de bekostigingen in de OWBO treden 1 februari 1984 in werking. Procedures om per 1 augustus 1985 de basisschool bekostigd te krijgen kunnen alsdan van start gaan.

d. Het jaarlijks te ontvangen bedrag voor exploitatiekosten zal vooralsnog voorlopig en definitief worden vastgesteld.

e. Het is mogelijk de leerstof over meer dan 8 jaar te verdelen.

f. De basisschool wordt verplicht om tot 1988 tenminste één kleuterleidster onder haar leerkrachten te tellen. Dit in verband met de veel geprezen verworvenheden van het kleuteronderwijs!

Na 1988 zullen de kersverse PABO-afgestuurden deze verworvenheden verder helpen uitdragen!

In volgende optieken hopen we D.V. o.a. de financiering en voorlichting aan de orde te stellen.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1983

Criterium | 61 Pagina's

OP WEG NAAR DE BASISSCHOOL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1983

Criterium | 61 Pagina's