Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Engelendienst*)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Engelendienst*)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Even voorbij Weesp ging in de stille avond in de richting van Muiden Wijgert, het botboertje. Naar Huizen, zijn woonplaats, ging de reis. 't Was de eerste maal niet dat hij de weg van Amsterdam naar Huizen te voet ging. Omstreeks 1880 waren er toen nog geen publieke vervoermiddelen tussen Amsterdam en Huizen.

Met de verkoop van zijn vis was het die week niet bijster vlot gegaan. Zo was het dan vrijdagavond al vrij laat eer hij Amsterdam verliet. Tot Weesp had hij nog mee kunnen rijden, maar nu moest hij te voet verder. Diep in de nacht zou hij zodoende zijn woonplaats pas bereiken.

Weesp lag nu reeds achter hem. De maan wierp haar zilverlicht over weg en polder; de weg en het omliggende landschap, hem zo welbekend.

Eenzaam lag de weg naar Muiden voor hem. Slechts het geluid van zijn voetstappen verstoorde de stilte.

Maar dan... hoorde hij het goed? Voetstappen achter hem.

Waar hij op weg anders nooit hinder van had, was nu wel 't geval. Hij werd onrustig van binnen. En hij had nogal wat geld bij zich van de verkochte vis.

't W r as net of een stem hem waarschuwde voor de voetstappen, die achter hem klonken. Geld, roof, moord, deinde 't door hem heen.

Gejaagd zag hij om. Tegen het licht van de maan zag hij het silhouet van een forse gestalte, op nog geen honderd meter achter hem, aan dezelfde kant van de weg. Al spoedig merkte hij, dat 't geluid van de voetstappen niet nader kwam en op dezelfde afstand bleef. En toen hij overstak naar de andere zijde van de weg en daarna weer angstig omzag, ontwaarde hij tot zijn schrik, dat die gestalte hetzelfde gedaan had.

't Op een lopen zetten? Neen, dan zou hij zijn vrees verraden. Hij zou, gezien zijn leeftijd en de forse gestalte achter hem, 't toch niet vol kunnen houden. Blijven staan, die vreemde opwachten, samen verder gaan, dat leek hem nog 't beste.

Wijgert bleef dus staan. Doch die ander bleef nu ook staan, 't Zweet brak hem uit. Dat loopt mis, dat verraadt zeker minder goede bedoelingen. Weer kwam 't als een angst over hem: 't is om uw geld of om uw leven te doen.

Doch in die benauwdheid is het alsof het in zijn ziel weerklinkt: De Heer' is bij mij, 'k zal niet vrezen, de Heer' zal mij getrouw behoên; zo God mijn schild en hulp wil wezen, wat zal een nietig mens mij doen?

De vrees week. Rustig vervolgde hij nu de weg, terwijl de onbekende hem nog steeds volgde. Wijgert wist zich echter veilig in 's Heeren bescherming.

Muiden komt nu in 't zicht. De donkere omtrekken van het Muiderslot, links van de weg, doemen op: 't maanlicht verzilvert transen en torentjes.

Dan versnellen zich de voetstappen achter hem en de vreemdeling liep naast hem. Wijgert vreesde niets. De Heere was bij hem. Inmiddels liepen zij nu reeds tussen de aan weerszijden van de weg staande huizen.

Dan staat de vreemdeling stil en spreekt. Hij maakt zich bekend als een arm man en vader van een groot gezin. Hij klaagt zijn nood aan Wijgert; spreekt van zijn vruchteloos pogen om werk te krijgen en van de nood die zo hoog gestegen was, zodat er aan alles in zijn gezin gebrek was. „Ach, help mij, als 't mogelijk is."

Vriendelijk antwoordde Wijgert, dat het wel op een zeer ongewone tijd en ook op een minder geschikte plaats was om van iemand een gave te vragen. , , Ge laadt wel de schijn op u alsof ge minder goede "

, , De schijn? Neen, de werkelijkheid is het. Ik zal u vóór zijn en zeggen, dat ik u al van Weesp af gevolgd ben; ja zelfs het plan had u aan te randen en te beroven. Maar er is iets, dat mij daarin verhinderd heeft."

„Verhinderd? " vroeg Wijgert.

„Ja verhinderd", gaf de vreemde ten antwoord.

„Nog geen vijfentwintig stappen waart ge buiten Weesp, of ik zag twee mannen bij u. Dat was een tegenvaller. Alleen, ik kon maar niet begrijpen, waar die zo spoedig vandaan gekomen waren, daar u toch in Weesp alleen was. U begrijpt, dat ik zo mijn plan niet ten uitvoer durfde brengen. Maar hier tussen de huizen zag ik die beide mannen verdwijnen. U zult beter dan ik wel weten waar die gebleven zijn. Maar het is al vrij laat. Ik moet naar huis terug. Ze zullen niet weten waar ik zo lang blijf."

„Nou nou, dat is nog een hele wandeling", antwoordde Wijgert hierop. „Ik moet nog naar Huizen, dat is nog een stukje verder. Maar laat ik u wat geven. Toch wil ik je eerst nog zeggen, vriend, dat ge op een zeer gevaarlijke weg zijt."

„Weineen, man! die weg is mij overbekend, ik vind de weg naar huis wel terug al is 't aardedonker."

„Neen, vriend", hernam Wijgert, „zo bedoel ik het niet. Ge zijt op de weg des verderfs met zulke plannen. En geen rover zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan. En nu zie ik je nog niet aan voor een rover, maar je bent op weg om er één te worden. En wat je plannen waren, daar zie ik niet van op. Ik was ook eerst tamelijk bevreesd, dat je niet veel goeds in de zin had, maar "

, , U bevreesd? Dat zal toch nog wel loslopen als je met z'n drieën bent."

„Ja, toch was ik eerst bevreesd, maar mijn God, op Wie ik vertrouw, nam opeens alle vrees van mij weg. En wat die mannen betreft, ik wil je verzekeren, dat er zelfs niet één naast mij gelopen heeft. Maar dit blijkt me thans duidelijk, dat de Heere zijn engelen gezonden heeft om mij te bewaren en te beveiligen. De Heere heeft zijn Woord en belofte waar gemaakt: Hij zal zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. God heeft mij bewaard tegen de minder mooie plannen, die je ten opzichte van mij beraamde. Uit dankbaarheid aan mijn God, Die mij zo bewaard heeft, zal ik je iets geven, zodat je voorlopig uit de ergste nood geholpen kunt worden. Thans heeft de Heere je nog verhinderd je plan uit te voeren... je had een rover en moordenaar kunnen zijn. Denk er aan, wij hebben met een al-

ziend en alwetend God te doen. Eens zullen we rekenschap hebben af te leggen van alles wat we gedaan hebben in het openbaar en in het verborgene."

Een forse, sterke kerel stond daar tegenover de kleine Wijgert. En toen Wijgert hein uit zijn goedgevulde beurs enkele guldens gaf, beefde de hand die dat geld aannam. Was hij getroffen door dit alles? Zou 't nog ten goede uitlopen mede door dit voorval? God weet 't alleen. Wijgert heeft nooit meer iets van hem gehoord. De vreemde, die ontroerd enkele woorden stamelde, richtte zijn schreden op de weg terug naar Weesp.

Wijgert, vol over wat hem wedervaren was, kwam ongemerkt door Muiden heen op de weg, die van Muiden naar Huizen leidt. Achter hem ligt nu al 't Muiderslot in 't zilverlicht van de maan stil te dromen van voorbijgevlogen tijden.

Wijgert droomde niet. 't Pas gebeurde kwam hem nog helderder voor de geest te staan dan zoëven. Ook het gevaar waarin hij verkeerd had. Ja, 't gevaar zag hij nu nog groter dan de almachtige bewarende hand des Heeren.

En dan is 't met zijn rust gedaan. Zo rustig als hij was op de weg tussen Weesp en Muiden met een onbekende volger achter hem, maar de Heere bij hem — zo onrustig werd hij nu, hoewel hij toch zo bijzonder de bewarende hand Gods over hem had mogen ervaren.

Erg verstandig was het niet je geldbeurs voor de dag te halen in tegenwoordigheid van dat heerschap. Erg leep was het niet om er nog bij te zeggen dat je naar Huizen moest. Dat heerschap kon nog wel eens tot andere gedachten gekomen zijn, nu hij weet, dat je meer dan die enkele guldens hebt, die je hem gegeven hebt. En Wijgert, wat doe je nu tegen die sterke jonge vent als die je zo meteen weer op de hielen zit? Dan zal hij toeslaan zonder zich te bedenken. Dan slaat hij je neer — dood!

Zijn gedachten vermenigvuldigden zich, maar het waren angstgedachten.

Hoorde hij daar achter zich al het geluid van de voetstappen in de verte? Van angst durfde hij al niet meer om te zien.

En dan zet Wijgert het op een lopen. Maar in zo'n draf houdt hij het niet vol. Zo jong was hij ook niet meer. En daarom moet hij wel minderen; wat gematigder draf dan maar, afgewisseld met tussenpozen van haastige, snelle stappen.

Nat van 't zweet door inspanning en angst zag hij eindelijk de massieve oude toren van Huizen voor zich opdoemen. Na nog een kwartier ongeveer gejaagd gelopen te hebben, kwamen de huizen in, 't zicht. Weldra bevond hij zich in de nauwe straatjes van het dorp. Dan pas waagde hij het stil te staan en om te zien.

Maar dan stond hij ook stil van verbazing en beschaming. Het dorp lag in stille nachtrust. Geen voetstap die de nachtelijke stilte verstoorde. En hoe hij zich ook inspande —• ook geen zich verwijderende voetstappen kon hij waarnemen.

Zacht maanlicht overstroomde het hem zo vertrouwde dorp met de lage huisjes. Zwaar stak de massieve toren tegen de donkerblauwe, met sterren bezaaide hemel af. Alles ademde vrede.

Wat heb ik mij door vrees laten vervoeren, sprak Wijgert bij zichzelf. Wat een wantrouwend schepsel ben ik toch. Ik, die zo kennelijk de bewarende hand des Heeren over mij heb ervaren. Heere, wat een dwaas ben ik. Tussen Weesp en Muiden hebt Gij mij beschermd — en ik heb gewandeld alsof Gij het tussen Muiden en Huizen niet had gekund. Waar was mijn geloof en vertrouwen op mijn God?

Rustig en geheel nu tot zichzelf gekomen betrad Wijgert zijn woning. En Wijgert, die alleen woonde, boog in de eenzaamheid zijn knieën. Hij dankte de Heere uit een verbroken hart voor de bijzondere bewaring en beveiliging hem geschonken. O Heere, engelen in dienst, gedienstige geesten om dergenen wil, die de zaligheid zullen beërven. En dat voor één, die nog met zoveel wantrouwen vervuld is en met zondig ongeloof.

Als Wijgert dan in zijn bed is gestapt, slaapt hij spoedig in, vol van het goede door de Heere aan hem bewezen. Klein en beschaamd vanwege zijn ongeloof en wantrouwen.

Drie slagen van de bronzen klok trillen de galmgaten uit van de eeuwenoude toren over de huizen en zijn slapende bewoners; over het dorp en over de eng met haar roggeakkers; over de Zuiderzee, wier golfjes het zakkende maanlicht weerkaatsen.

Engelendienst voor kinderen Gods. Voor zulken, waarvan God weet hoe zwak van moed en hoe klein van krachten zij zijn,

M. Schrijver.


*) Ken onzer lezers zond ons deze geschiedenis, waatvoor we gaarne een plaats hebben ingeruimd in ons Kerstnummer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 december 1963

Gereformeerd Weekblad | 25 Pagina's

Engelendienst*)

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 december 1963

Gereformeerd Weekblad | 25 Pagina's