Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Problemen en Systemen in de verhouding van Kerk en Maatschappelijk werk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Problemen en Systemen in de verhouding van Kerk en Maatschappelijk werk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

WAT IS HET MAATSCHAPPELIJK WERK?

(vervolg van artikel in vorige nummer)

C. Humanisering van het maatschappelijk werk.

Volgens de mensen, die voorstanders zijn van deze derde constructie, moet de arbeid van hulp en dienst in onze samenleving verricht worden vanuit een bepaald beginsel. Er moet een uitgangspunt en norm zijn ook met betrekking tot het maatschappelijk werk. Doch de kwestie is maar, welke drijfveer en welk principe hier in het geding komen en zich laten gelden.

Zo vinden we dan de mening, dat we hier met de doorslaggevende factor van de menslievendheid te maken hebben. Dit kwamen we ook al tegen in ons historisch overzicht van de ontwikkeling van het maatschappelijk werk. Het gaat om een algemene mensehjke bewogenheid over menselijke nood. Vanuit dit humane levensgevoel moet het maatschappelijk werk gedaan worden. Het solidariteitsbesef spreekt voorts een woordje mee.

We kunnen het waarderen. dat men de stelling verdedigt, dat ook het maatschappelijke werk een bepaalde principiële basis vereist. Doch we bestrijden, dat slechts een vage humaniteit basis zou zijn. Wij zullen dieper moeten doordringen en terecht moeten komen bij het christelijk geloof, gecreëerd door en genormeerd naar het Woord van God, als laatste grond voor al het maatschappelijk werk.

D. Verchristelijking van het maatschappelijk werk.

In de vorige eeuw is men begonnen, waar de kerk passief bleef ten aanzien van allerlei nood, verenigingen van christenen in het leven te toepen. Vooral door de invloed van het piëtisme is deze organisatie opgekomen. Vanuit het eigen wedergeboren en bekeerde leven wil men nu ook heiligend de hele samenleving beïnvloeden. Dit bepaalt de kijk der piëtisten op de inwendige zending en het maatschappelijk werk. In elke maatschappelijke nood heeft men te maken, niet met de onvermijdelijke gang van vertechnisering en industrialisering van de maatschappij, doch met de doorwerkende invloed van de zonde. De genezing en oplossing dezer nood ligt dan ook in het brengen van de boodschap des heils en de oproep tot bekering.

Langzaamaan wordt het maatschappelijk werk een zaak van verenigde gelovigen en bekeerden. Hieraan verlenen ook de mannen van het Réveil hun medewerking. Talloze eenvoudige en toegewijde groepen van christenen trekken zich het lot aan van hen, die door de industrialisatie en ontbinding van de kleine vertrouwde gemeenschappen zonder helper komen te zitten. Ook de opbloei der wetenschappen levert haar aandeel. Bepaalde lijdenden kunnen nu genezen of geholpen worden met nieuwe methoden en nieuwe middelen. Zo ontstaan de huizen voor zwakzinnigen, ongehuwde moeders. blinden, doven enz. Betrekkelijk kleine groepen christenen verrichten zeer veel op het terrein der zending en barmhartigheid.

Het maatschappelijke werk van onze eeuw behoort nu volgens velen tot de compotentie van de christelijke stichtingen of verenigingen. Het moet gedaan vanuit het geloof en naar Gods Woord, maar niet gebonden aan een bepaald kerkelijk instituut. Ware en warme gelovigen van verschillende kerk-formaties kunnen zo saamgebundeld worden en gaan samenwerken. Eenheid in daadwerkelijk liefdebetoon kan op deze wijze gaan boven kerkelijke verdeeldheid. De algemene christelijke bewogenheid leeft zich zo uit in dit werk.

Doch nu de kerk uit haar dommel begint te ontwaken en zich haar verantwoordelijkheid bewust wordt, komt de moeilijkheid naar voren, hoe haar verhouding moet zijn tegenover deze verenigingen van dienstbetoon aan de naasten.

E. Verkerkelijking van het maatschappelijk werk.

Vervolgens krijgen we te maken met de constructie, die al het maatschappelijk werk stelt onder supervisie van of zeer nauw bindt aan de kerk. Hier ontmoeten we allereerst de Roomse Kerk, die vanuit haar schema van natuur-bovennatuur, deze arbeid in dienst gesteld wil zien van de Kerk, want de Kerk alleen heeft de rechte middelen en genaden om de sociale noden tot een oplossing te brengen (vgl. de encycliek „Rerum novarum” in 1891). In de tweede plaats moet hier genoemd het standpunt van Prof. dr. P. J. Roscam Abbing (in: „Diakonia”, 16e jg. 1949, blz. 46-49, 58-62). Volgens hem ontvouwt het ene ambt van Christus zich in de drie ambten der kerk, nl. het apostolaat. het pastoraat en het diakonaat. Deze diensten der kerk corresponderen dan met de ene driezijdige nood van de gevallen mens, die schuldig, zondig en ellendig lijdend is. In het maatschappelijk werk gaat het om het laatste. Het is daarom diaconale arbeid. Zo wordt dan de helpende daad verkerkelijkt tot een uitgesproken ambtsdaad.

Vooral in de Herv. Kerk zien we dit beginsel functioneren. Na 1945 openbaarde zich hier een sterke afkeer van de vorm van de christelijke vereniging en een sterke neiging om de verkerkelijking van het werk der barmhartigheid als ideaal te zien. Naast de Herv. Kerk moeten genoemd de Geref. Syn. Kerken, die het maatschappelijk werk ook vanuit het bijzondere diaconale ambt willen organiseren. Natuurlijk stellen beiden de mogelijkheden open, dat er interkerkelijke ambtelijke organisaties ontstaan. Daartegenover schijnen de Geref. Vrijgem. Kerken, tenminste naar hun praktisch optreden te oordelen, de mening voor te staan. dat het maatschappelijk werk wel kerkelijk werk moet zijn, doch dat het georganiseerd moet worden door het ambt der gelovigen. Daardoor wordt de verantwoordelijkheid en mondigheid van het gemeentelid erkend. Hun visie lijkt elke interkerkelijke ambtelijke samenwerking af te wijzen vanuit het motief, dat de bijzondere ambten geen zeggenschap bezitten buiten de grenzen der eigen gemeente.

Bij degenen, die dus het maatschappelijk werk willen binden aan de kerk, vinden we weer verschillende opvattingen: a. het maatschappelijk werk moet uitgaan van de kerkeléden, dat is van het algemene ambt der gelovigen: c. het diaconaat is het activerende, in levenroepende en controlerende orgaan van het maatschappelijk werk; c. dit werk moet georganiseerd vanuit en in samenwerking met ál de drie bijzondere ambten, omdat de bepaalde maatschappelijke nood, die hier de aandacht vraagt, verder rijkt en dieper ingrijpt dan de ambtelijke opdracht der diakenen omvat.

F. Verzuiling van het maatschappelijk werk.

In onze 20e eeuw werkt de kracht der verzuiling in de samenleving door. De volkseenheid wordt in zekere factoren en sectoren ontbonden. De wereldbeschouwelijke organisaties rijzen als paddestoelen uit de grond. ledere bijzondere wereldbeschouwing komt weer tot een eigen organisatie. We constateren dit feit, zonder in een beoordeling ervan hier nader ons te verdiepen.

Deze verzuiling wordt ook merkbaar in het maatschappelijk werk. Elke groep van gelijkgezinde christenen of van tot dezelfde kerkformatie behorende gelovigen kwam weer tot een eigen organisatie voor de uitoefening van het maatschappelijk werk.

Hier stuiten we dus op de grote vraag: Moet het maatschappelijk werk zo versnipperd of is het gebiedende eis dit werk interchristelijk of interkerkelijk op te zetten.

3. Afgrenzing.

Nu we de verschillende systemen van de projectie van de relatie tussen kerk en maatschappelijk werk hebben bezien, worden we ertoe gedrongen ons eigen standpunt te bepalen. Verwacht niet, dat hier dé oplossing geboden wordt en dat wij met onze visie het laatste woord gezegd hebben. Daar ligt de zaak veel te ingewikkeld voor. Maar als dit bij kan dragen tot een verdere vruchtbare discussie in dezen, zullen we al erg tevreden zijn.

We wijzen alle saecularisering van het maatschappelijk werk af, omdat het onze overtuiging is, dat dit werk niet beginsel-loos kan gedaan worden. Trouwens de theorie van dit systeem werkt zelf met bepaalde beginsels, die echter geen rekening met Gods Woord houden en daarom te verwerpen zijn. Het maatschappelijk werk moet rusten en rust ook metterdaad op levensbeschouwelijke basis.

Ook verwerpen we alle humanisering van dit werk. Niet het humane levensgevoel zonder meer kan het uitgangspunt zijn. Slechts de menselijke bewogenheid des geloofs, genormeerd naar het Woord Gods, mag hier haar rechten ontplooien. Het maatschappelijk werk komt op en wordt gedragen door het ware christelijke geloof.

Verder wijzen we de verstatelijking van het maatschappelijk werk terug, vanwege de onverantwoorde overspannen overheidsbemoeiing van onze dagen. Het maatschappelijk werk ligt uitgesproken niet in de opdracht van de overheid, maar van de christenen en de kerken.

Overwegende nu, dat de kerk met haar bijzondere ambten naar luidt van Gods Woord (Ef. 4 : 11) geroepen is tot toerusting van de heiligen tot dienstbetoon, en voorts bedenkend, dat de kerk een evangeliserende opdracht heeft in de bewogenheid met de nood van deze wereld, welke opdracht ook zeer zeker daadwerkelijke hulp jegens de medemens, die in maatschappelijke nood verkeert, inhoudt, moeten we constateren, dat er metterdaad een relatie heeft bestaan tussen de drie bijzondere ambten en het maatschappelijk werk naar Schriftuurlijke beginsels.

De plaatselijk en regionaal samenwerkende kerken, indien mogelijk interkerkelijk, dienen dit maatschappelijk werk in het leven te roepen, allereerst door het algemene ambt der gelovigen hiertoe op te wekken, maar als dit ambt in gebreke blijft, zelf de initiatieven ter hand te nemen.

Wanneer dan een organisatie voor maatschappelijk werk het ligt ziet, dan kan dit maatschappelijk werk worden ingeschakeld bij de ambtelijke bearbeiding en verzorging van de eigen plaatselijke gemeente. Hiertoe zijn verschillende wederzijdse afspraken nodig tussen de kerkeraad en deze organisatie.

De eigen ambtelijke verantwoordelijkheid kan echter nimmer worden overgedragen, maar blijft ook bij het inroepen van een maatschappelijk werker (ster) te allen tijde bij de kerkeraad. De ambtelijke bekwaamheid der drie samenwerkende ambten om zelf een bepaalde maatschappelijke nood te kunnen aanpakken en oplossen, zal in elke concrete situatie door de kerkeraad zelf dienen te worden beoordeeld.

Indien de kerkeraad als participant in een stichting voor maatschappelijk werk treedt, dan heeft zij het recht één of meerdere afgevaardigden te benoemen, die verantwoording schuldig blijven aan de kerkeraad. De financiering geschiedt bij participate naar evenredigheid van het aantal zielen der participerende kerken, terwijl de afgevaardigden steeds mee de begroting en het financieel verslag in overleg met eigen kerkeraad dienen te beoordelen.

4. Verdere ontwikkeling.

Ons is bij heel deze zaak grote voorzichtigheid geboden, omdat het maatschappelijk werk nog niet uitgebalanceerd is naar haar organisatievorm en werkmethode. Het schijnt, dat de laatste ontwikkeling van het maatschappelijk werk meebrengt, dat dit werk al losser van elke kerkelijke binding wil worden en als geheel zelfstandige grootheid in de samenleving zal uitgroeien. Dan zou er naast een medische dienst ook een maatschappelijke dienst „op eigen wieken” ontstaan.

De bewering lijkt algemener te worden, dat het maatschappelijk werk niets te maken heeft noch mag hebben met welke vorm van evangelisatie ook. Vervolgens wordt het maatschappelijk werk tot zo’n wetenschappelijke hoogte opgevoerd, dat de ambtsdragers in de kerk er niet meer over oordelen kunnen, met hun zeer geringe kennis van de maatschappij in haar zeer ingewikkelde spanningen en noden. Tenslotte legt het huidige maatschappelijke werk een heel sterk accent op de cliënt, die haast allesbeheersend wordt. De maatschappelijk werker (ster) staat helemaal in zijn dienst. Ze mogen hem geen eigen mening opdringen. maar hem zelf in staat stellen een eigen oplossing te vinden. Zonder de goedkeuring van de cliënt zou de maatschappelijk werker (ster) zelfs geen contact mogen opnemen met en mededelingen over hem uitwisselen aan de kerkeraad, predikant of diaken. Indien deze ontwikkeling zich doorzet, wordt de bovengeschetste relatie uiterst gespannen om niet te zeggen disputabel. Met intense spanning volgen we daarom deze verdere ontplooiing van het maatschappelijk werk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1962

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's

Problemen en Systemen in de verhouding van Kerk en Maatschappelijk werk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1962

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's