Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe is het „zij” of anders?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe is het „zij” of anders?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Via de redactie is een schrijven, met knipsels, bij mij terecht gekomen; uiteraard met het verzoek, daarop in Ambtelijk Contact een antwoord te geven. Bij deze probeer ik dat dan.

Het gaat over de vraag wat er nu eigenlijk gezegd moet worden bij het uitspreken van de slotzegen door de predikant, aan het einde van de dienst. Wat de kwestie precies is zal verderop wel blijken.

Allereerst iets over de slotzegen zelf. Het karakter daarvan verschilt van de z.g.n. „zegengroet” bij de aanvang van de dienst, onmiddellijk na het votum.

Deze zegengroet heeft wel zo ongeveer het karakter van een zegen gekregen in de waardering, maar is toch bedoeld als begroeting van de gemeente.

De eigenlijke zegen aan het einde van de dienst is het afscheid dat de gemeente meekrijgt, als zij weer het leven ingaat. Soms wordt dit bizonder benadrukt in de woorden, die de zegen inleiden: Gaat heen, dragende de zegen des Heren.

Bij een blik in de geschiedenis blijkt dat deze slotzegen niet altijd op dezelfde wijze gebruikt is.

Bij veel wat wij niet weten van de oudste christelijke gemeenten betreffende haar liturgische gebruiken, behoort ook het gebruik van de slotzegen. Er heeft ons geen enkel gegeven daaromtrent bereikt.

De Synagoge kende wel de zegen, maar deze mocht alleen gegeven worden door een lid van het priesterlijk geslacht. De naam Cohen duidde aan dat iemand daartoe behoorde.

Daar werd dan de z.g.n. Aäronitische zegen uit Num. 6 : 24–26 gebruikt.

Toen later de Brieven van de Apostelen in de christelijke gemeenten gelezen werden kwam de slot-zegen, die deze brieven hebben, ook in de gemeente en werd ze waarschijnlijk overgenomen wanneer in de prediking het apostolische woord werd doorgegeven en toegelicht.

Toch werd deze apostolische zegen blijkbaar niet altijd gebruikt. Er zijn voorbeelden van dat het slot van de dienst alleen de z.g.n. wegzending kende met de woorden: Gaat heen in vrede.

Weer anders was het in de middeleeuwen. Toen kende men als slot: Zegene u de almachtige God, Vader, Zoon en Heilige Geest.

De Hervormers keerden terug naar de O.T. zegen: De Here zegene u enz.

Soms met, soms zonder inleidende woorden als: Gaat heen, de Geest des Heren geleide u ten eeuwigen leven (Bucer); ontvangt de zegen des Heren (Datheen); neigt uw harten tot God en ontvangt de zegen des Heren. (syn. 1580) verheft uw harten tot God en ontvangt de zegen des Heren. (Ger. syn. 1933). De geref. synoden van 1952 en ’65 lieten de aanvangswoorden weer weg.

Sommige predikanten gebruiken nog de nergens ooit vastgelegde toevoeging: „Welke wij in zijn naam op u leggen.” Dit is overbodig, wie ambtelijk handelt, behoeft dat niet nadrukkelijk te zeggen.

Er blijkt dus nogal variatie te bestaan rondom dit onderdeel van de dienst. Dit is begrijpelijk wanneer wij bedenken dat er geen nadrukkelijke vormgeving in het N.T. gegeven is.

Dit is wel het geval in het O.T. Het is goed daarbij eens na te lezen in Num. 6 : 22–27 hoe de Here spreekt over dit opleggen van de zegen aan het volk. De priester zal Zijn Naam op de kinderen Israëls leggen. En dit stelt een driemaal tweevoudige activiteit des Heren in uitzicht. Het behoort tot de belofte des Heren (vrs. 27), dat Hij zijn zegenende activiteit verbindt aan deze priesterlijke (ambtelijke) woorden. De priester heeft de zegen niet in handen, hij wijst van zichzelf af. maar hij mag van Godswege onderstrepen en bevestigen wie en wat de Here voor zijn volk is. En het gebaar dat daarbij gebruikt mag (moet) worden is nadrukkelijk voorgeschreven.

Het is wel begrijpelijk dat de Hervormers en ook latere synoden (b.v. die van Dordt 1574) nadrukkelijk terug gingen naar de Aäronitische zegen. Natuurlijk zagen zij deze, dan uit de rijkdom van de vervulling van al de beloften in Christus.

Begrijpelijk is echter ook dat men later de nadrukkelijk N.T. zegen koos uit 2 Kor. 13 : 13 waar nadrukkelijk Vader, Zoon en H. Geest genoemd worden en sprake is van de genade van Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest.

Rondom het gebruik van deze N.T. zegen is de laatste tijd een vraag gerezen, n.l. hoe moet het slot van deze zegen gelezen en gebruikt worden.

O. en N. vertaling hebben „zij met u allen”. Het Grieks kent dit „zij” niet. Sommigen menen dat er daarom gelezen moet worden „is met u allen”. Dit staat echter evenmin letterlijk in de tekst. Letterlijk staat er „met u allen”.

Zo is drieerlei gebruik ontstaan.

Er zijn „zij”-zeggers.

Er zijn „is” zeggers.

Er zijn „met u allen” zeggers.

Wie heeft er nu gelijk?

En wat is eigenlijk het verschil?

Het laatste moge dan letterlijk vertaald zijn, het geeft geen goede zin. In het Nederlands moet er een verbindingswoord bijkomen voor een goede zin. Men zégt ook niets wanneer men „met u allen” gebruikt. Wie het op ,,is” houdt komt niet in tegenspraak met het Grieks. Maar wat zegt hij eigenlijk?

Is het alleen een constatering dat de zegen er is. of is het een belijdenis daaromtrent? En wat houdt het „is” dan eigenlijk in? Komt de zegen op het moment dat het zegenwoord uit gesproken wordt of blijft ze altijd?

Wie eens probeert de zegen uit Num. 6 zo te lezen dat alle werkwoorden de tegenwoordige tijd krijgen, voelt dat hier toch eigenlijk iets anders gezegd wordt dan er nu staat.

De „is” gebruikers menen dat bij het gebruik van „zij” de zegen teveel een wens en te weinig werkelijkheid is. Maar het gebruik van „zij” maakt de zegen niet tot een vrome wens. Dat zou kunnen wanneer de ambtsdrager met eigen bedachte woorden een goede wens deed en hoopte dat deze mocht geschieden.

Maar de zegen valt terug op kwaliteiten Gods, waarmede de Here zich aan zijn gemeente verbonden heeft en zij wijst in de zegen op de bron van heil en wil vertrouwen daarin wekken. En het leven en ontvangen daaruit is geen automatische zaak (is). Zij blijft, ook als waarmaking door God zelf van zijn woord, altijd gave. En anderzijds kan het ongeloof oorzaak zijn dat de zegen ons ontgaat.

Daarom zij en blijve het: zij met u allen. Zo blijft de aard van het beloven en doen Gods naar alle zijden open.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1969

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's

Hoe is het „zij” of anders?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1969

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's