Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De prediking van het Evangelie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De prediking van het Evangelie

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(5)

Beloften

Een andere zaak die op de Synode van 1950 aan de orde was, zo kunnen we achteraf constateren, zijn de beloften. Ds. R. Kok is geschorst omdat hij de beloften vereenzelvigde met het aanbod van de genade. Wat heeft de Synode met deze uitspraak bedoeld? Die vraag klemt te meer omdat in de Acta van de Synode van 1950 maar heel weinig vastligt. Dat is opmerkelijk omdat ter Synode wel vele uren over deze zaken is gesproken. Ds. Harinck gaat in het boek dat wij thans bespreken, De prediking van het Evangelie, zeer uitvoerig op deze zaak in. Hij komt ook tot een publieke bijstelling van eerdere gedachten die hij zelf naar voren heeft gebracht in zijn boek De Schotse Verbondsleer (pag. 236, voetnoot). Ook vindt hij de officiële en gebruikelijke lezing van de uitspraak over de schorsing van ds. Kok niet geheel juist. De officiële lezing is dat ds. Kok de verbondsheXofl^n vereenzelvigde met het aanbod van de genade. De Synode zou dus hebben afgewezen dat de beloften, die duidelijk bestemd zijn voor de uitverkorenen (de beloften die beginnen met 'Ik zal...') worden aangeboden en geschonken aan alle gedoopten. Ds. Harinck betwijfelt of de synode dat in 1950 wel heeft bedoeld. Hij komt zelfs tot de stellige uitspraak dat de synode dat niet kan hebben bedoeld. Wat is er aan de hand? Wij maken in onze gemeenten onderscheid tussen verbondsbeloften en het aanbod van genade.

De verbondsbeloften zijn de boodschappen van het heil dat de Heere in het leven van Zijn kinderen vervult. Een verbondsbelofte is bijvoorbeeld Ezechiël 36:26: 'En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.' Deze belofte schenkt de Heere aan Zijn uitverkorenen. Hij zal er ook voor zorgen dat de belofte tot vervulling komt. We noemen dat een verbondsbelofte. De gedachte van deze verbondsbeloften en het adres ervan aan de uitverkorenen is duidelijk terug te vinden in bijvoorbeeld de kanttekeningen op de Statenvertaling (zie op Rom 9:6 kantt. 22). Daarnaast spreken we over het aanbod van genade (evangeliebeloften). Daarmee bedoelen we eigenlijk de aanbieding van de genade in de prediking en de toezegging die de Heere verbindt aan het waarlijk zoeken van Hem. Een bijbels voorbeeld is Psalm 81:11b: 'Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen.' Een dergelijke tekst bevat een oproep (mond openen; bidden, zoeken) en verbindt daaraan een belofte voor alle hoorders van het Evangelie (Ik zal hem vervullen!). Het zoeken van de Heere is niet te vergeefs. De Heere wijst in dergelijke teksten de weg aan waarlangs Hij gevonden wordt. Deze beloften zijn gericht aan alle hoorders! Deze beloften moeten ook werkzaam maken aan de troon van Gods genade.

Er is dus een aanzienlijk verschil tussen de verbondsbeloften en het aanbod van de genade. Het aanbod van de genade wordt door ds. Harinck ook wel de evangeliebeloften genoemd. Ds. Harinck betoogt in zijn boek dat dr. C. Steenblok de verbondsbeloften vereenzelvigde met de evangeliebeloften (pag. 150) en dat hij vervolgens leerde dat er een aanbod was (voor de onbekeerden), maar geen enkele belofte. Dus 'Ik zal hem vervullen' (Psalm 81:11b) geldt, volgens ds. Harinck, in de opvatting van Steenblok uitsluitend voor Gods kinderen. Die mogen daarmee werkzaam zijn. Voor onbekeerden is er slechts de prediking van de Wet. Gods volk mag de belofte (verbondsbelofte en evangeliebelofte) worden gepreekt. Br. Harinck stelt dat de synode déze visie van dr. C. Steenblok in 1950 (en ook al in 1948) heeft overgenomen. Er is wel een aanbod, maar geen enkele belofte. Ds. Harinck stelt dit omdat de woorden verbondsbeloften en evangeliebeloften pas in 1986 worden gebruikt (pag. 238 voetnoot). Ik vraag me af of br. Harinck hier de Synode van 1950 wel recht doet. De woorden waren wellicht niet bekend. Maar de zaak (onderscheiden tussen verbondsbeloften en het aanbod van de genade) was wel degelijk bekend. Het boek van br. Harinck is daarvan het bewijs. Vele bladzijden lang betoogt hij dat dr. Steenblok bewust de verbondsbeloften en de evangeliebeloften als één geheel wilde zien en dan uitsluitend bestemd voor de uitverkorenen. Volgens br. Harinck staan er voor de niet-uitverkorenen, in de opvatting van Steenblok, geen beloften in de Bijbel. Ds. Kok zou daarentegen juist willen onderscheiden. Op de Synode is het op dit punt hoog opgelopen. Ds. Kok verklaarde op 12 januari 1950 (op de tweede synodedag!) dat voor hem 'de beloften gelijk staan met de aanbieding van het Evangelie'. Ook in zijn boekje over het aanbod van Gods genade had hij dat reeds geschreven {Het aanbod van Gods genade, pag 11). Het lijkt alsof ds. Kok hier niet onderscheidt tussen de verbondsbeloften en de evangeliebeloften. Ds. Kok kon soms heel radicale en ongenuanceerde uitspraken doen. Dat neemt echter niet weg dat we ons de vraag kunnen stellen wat ds. Kok uiteindelijk heeft bedoeld. Waarschijnlijk wilde ds. Kok, alhoewel deze termen toen nog niet werden gebruikt, voluit erkennen dat er onderscheid is tussen verbondsbeloften en evangeliebeloften, maar daar werd hem (in de hitte van de strijd) op de tweede synodedag geen gelegenheid meer toe geboden. De indruk was - en ds. Kok heeft dat ook zo gesteld - dat alle beloften aan alle gedoopten moeten worden toegekend. Dat kwam heel dicht bij de opvatting van de drie verbonden leer. Op basis van die indruk en de concrete uitspaken van ds. Kok is men uiteindelijk tot stemming overgegaan en heeft men unaniem tot een schorsing van zes maanden besloten. Br. Harinck stelt de vraag of dit terecht was. Hij zoekt en tracht te peilen wat ds. Kok met zijn uitspraak 'dat de beloften gelijk staan met de aanbieding van het Evangelie' (Acta Synode 1950, pag. 7) heeft bedoeld. Ongetwijfeld was bij ds.

Kok de prediking in het geding. Dat laat echter weer onverlet dat we ook oog moeten hebben voor de vraag wat de Synode unaniem in deze en andere uitspraken van ds. Kok heeft beluisterd. En dan kan ik niet anders dan na lezing van vele stukken en documenten tot de conclusie komen dat de Synode de verbondsleer en de uitspraken van 1931 in gevaar zag komen. Niet voor niets staat in de Acta dat het ging 'om reeds eerder gebleken leergeschillen'. De leergeschillen: meervoud! In de Acta wordt ook nog gesproken over: 'verwarde verbondsbeschouwing' en 'verwarde voorstelling inzake het gebruik van Wet en Evangelie'); dat heeft de stemming op de synodezitting van 12 januari 1950 bepaald.

Eindconclusie

De Synode van 1950 nam een heel ingrijpend en verstrekkend besluit. Ds. R. Kok was een geliefde en geziene predikant in het geheel van de gemeenten. Ook had hij een grote plaats onder Gods kinderen. Ouderling Roest van Scherpenzeel bijvoorbeeld bleef zich, ook na de schorsing waar hij mee instemde, hartelijk aan de persoon van ds. Kok verbonden voelen. Toch kwam de Synode van 1950 unaniem tot het besluit van schorsing. Men kon en wilde niet met de opvattingen van ds. Kok meegaan en er ook geen ruimte voor geven binnen de Gereformeerde Gemeenten. Waarom? Er was veel verwarring. Niet elk synodelid zal vanuit dezelfde overwegingen hebben gehandeld en gestemd. Ook moeten we heel zwaar de visie op het verbond mee laten wegen. Onder andere ds. A. Moerkerken heeft daar op gewezen 'Ds. Kok is dus niet, zoals gesuggereerd wordt, geschorst vanwege het aanbod van genade, als zou er in onze gemeenten voor dat aanbod geen plaats zijn. Dat is pertinent onjuist' (ds. A. Moerkerken, 25 mei 2000, geciteerd op pag. 236). Uiteindelijk is het een complex van factoren geweest dat geleid heeft tot de unanieme schorsing van ds. R. Kok. Voor ds. Kok ging het om het aanbod van de genade en de praktijk van de prediking. De beschikbare stukken laten dat duidelijk zien. Bij de Synode was echter in meerderheid een beduchtheid voor het overhellen naar de drie verbonden leer. Ik kom daarom tot een voorzichtige slotconclusie. Hoewel weinig geformuleerd en vastgelegd is, lijkt het mij in de geest van de synode te zijn wanneer we stellen dat het in 1950 om de verbondsleer ging! Unaniem heeft de Synode toen gedachten afgewezen die er toe zouden kunnen leiden dat het genadeverbond meer los zou worden gemaakt van de verkiezing tot zaligheid en dat de beloften van het genadeverbond algemeen zouden worden gemaakt naar alle gedoopten. De leeruitspraken van 1931 werden zo als het ware opnieuw bevestigd.

Geschiedenis

Br. Harinck heeft moeite met het optreden van dr. Steenblok. Dat blijkt zeer duidelijk uit dit boek. Het moet ook worden gezegd dat dr. Steenblok geen gemakkelijk karakter had. Ook voelde dr. Steenblok, in tegenstelling tot bijvoorbeeld ds. Kersten, niet goed aan hoe de verhoudingen binnen de predikanten en de gemeenten lagen. En hij heeft ook dingen gezegd en gedaan die zonder meer discutabel zijn. Rouwendal merkt daarover in zijn studie het volgende op: 'Hoewel hij (Steenblok, WV) in de persoonlijke omgang uiterst hartelijk moet zijn geweest, was hij bij meningsverschillen compromisloos' (Rouwendal, pag 10). Toch vind ik de manier waarop ds. Harinck de persoon van dr. Steenblok weergeeft enigszins negatief gekleurd. Op verschillende plaatsen in dit boek kom je dat tegen. Op pag. 123 stelt br. Harinck dat 'onrust en verdeeldheid' met de komst van Steenblok in 1943 is begonnen. Er zijn vergelijkbare opmerkingen in heel het boek te vinden. Zijn het juiste, terechte opmerkingen? Hierboven heb ik reeds gewezen op het conflict met de broeders Overduin in de jaren 20. Daarnaast waren er onder de predikanten ook vóór 1943 wel verschillen van inzicht. Rouwendal en Zwemer wijzen erop dat een proces van vervreemding tussen ds. Kersten en ds. Kok reeds voor de overkomst van dr. Steenblok in gang was gezet (Rouwendal, pag. 10, voetnoot).

Uiteraard behoef ik dr. Steenblok niet te verdedigen. Wel gaat het erom dat we een juist beeld van de zaken geven. En dan denk ik dat br. Harinck hier te gekleurd spreekt. Wie bijvoorbeeld de boeken leest van dr. J. Zwemer (In conflict met de cultuur), ds. M. Golverdingen {Ds. G. H. Kersten), dr. W. Fieret {De Staatkundig Gereformeerde Partij) en drs. RL. Rouwendal {Het aanbod van Genade) die kan weten dat er al ver voor 1943 onder de predikanten verschillen van inzicht (accenten) waren, die ook niet altijd zonder spanning waren. Het verschil én conflict met de broeders Overduin noemde ik reeds. Er waren echter onder de predikanten wel meer verschillen van inzicht. Er was verschil over de oprichting van de Theologische School, er was verschil over een geordend kerkelijk leven, er was verschil van politieke opvattingen, er was zelfs enig accentverschil over de leer. Ds. De Blois en Ds. Minderman waren, alhoewel ze de inhoud voluit onderschreven, niet zo gecharmeerd van de leeruitspraken van 1931. En er zou wel meer te noemen zijn!

Maar het is zonder meer duidelijk dat met de overkomst van dr. Steenblok en mede door de verwikkelingen in de Tweede Wereldoorlog de spanningen heel erg opliepen - en ook een totaal ander karakter kregen dan voorheen. Er ontstonden langslepende publieke conflicten tussen predikanten en bovendien (dat was geheel nieuw) werden de spanningen en conflicten de gemeenten ingedragen. Op de bijeenkomst van de onderwijzersvereniging op 12 april 1944, waar dr. Steenblok zijn bekende rede hield over de algemene genade, ontstond, in bijzijn van velen, een openlijk conflict tussen dr. Steenblok en ds. J. Fraanje. Daarna ging er een golf van onrust door de gemeenten, die tot die tijd (en daar wijst br. Harinck terecht op) een grote bloeitijd doormaakten. De jaren 1930-1940 waren de bloeitijd van onze gemeenten. Allerlei herdenkingsboeken maken dat duidelijk. Onder de predikanten echter waren er soms verschillen van inzicht en ook wel enige op zich niet ongezonde spanningen. De spanningen zijn niet begonnen met de komst van dr. Steenblok. Zeker niet de spanningen rond ds. Kok. Het is aannemelijk en met feiten te staven, dat er reeds in de jaren 30 een toenemende spanning was te constateren tussen ds. G.H. Kersten en ds. Kok. Het feit dat bijvoorbeeld ds. Kok in 1926 niet aanwezig was bij de intrede van ds. Kersten in Rotterdam heeft Kersten geraakt. Uit de intredepreek blijkt dat duidelijk! (Zie: De gelovige verwachting, pag. 494-495). We zouden kunnen zeggen dat de latent aanwezige spanningen onder de predikanten met de komst van dr. Steenblok zijn uitgegroeid tot openlijke, langslepende conflicten en dramatisch werden geradicaliseerd. Maar alle spanning toeschrijven aan dr. C. Steenblok gaat enigszins te ver. Laat ik nu in een laatste artikel trachten de ontwikkelingen te tekenen die geleid hebben tot het ontslag van dr. Steenblok als docent van de Theologische School, (slot volgt)

Amersfoort,

ds. W. Visscher.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 2004

De Saambinder | 12 Pagina's

De prediking van het Evangelie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juni 2004

De Saambinder | 12 Pagina's