Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE WEKROEP VAN PASCHEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE WEKROEP VAN PASCHEN

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

1

Ephese 5:14: aarom zegt Hij. Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de dooden.

Onze text begint met het woordje: daarom. Een redegevend woord, dat ons terugwijst naar het voorafgaande. Daar wordt ons dus de reden vermeld van dezen wekroep van Paschen. In het voorafgaande ligt de aanleiding tot deze vermaning, door den apostel voortgebracht uit zijn diep-bewogen gemoed, vol van innerlijke levenskracht, vol van opstandingsleven, gericht op Paschen, den opgestanen en verheerlijkten Christus, Wien gegeven is alle macht in hemel en op aarde. Paulus richtte zich tot de gemeente in Ephese. Die gemeente was een deel van 't lichaam van Christus, voorzoover zij waren wedergeboren tot een levende hope, door de opstanding van Christus Jezus uit de dooden. Zij waren veranderd, geheiligd. Zij behooren Jezus toe, die hen kocht met Zijn bloed, en redde van den dood. Hun dood is overwonnen door de opstandingskracht van den Heere Christus. Uit de opstandingskracht des Heeren begonnen zij te leven midden in hun dood. Door de prediking van het woord der opstanding van den gekruisten Christus, waren zij verrezen uit den dood. Immers, het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het woord Gods, dat leven-wekkend is doordat de Geest indraagt in dat Woord de kracht van Christus' opstanding. Daarom is het in de bediening levend en krachtig.

Zij, die nu tot de gemeente van Ephese zijn saamgevoegd in den geest en door den Geest, waren eertijds menschen van wie de apostel zegt: Gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere. Zij waren in het gebied en de macht des doods. Maar zij zijn opgewekt uit de dooden, zij verrezen uit hun geestelijk graf. En nu leven zij in het licht. Daarom moeten zij ook wandelen als kinderen des lichts en des daags, voor wien de nacht is voorbijgegaan en de dag is aangebroken. De werken der duisternis moeten zij schuwen, want zij zijn niet meer in de duisternis maar in het licht. Die vermaning echter blijft van kracht, omdat dit zijn in het licht nog niet zóó is verwezenlijkt, dat van geen duisternis meer zou gesproken kunnen worden.

Duisternis en dood hooren bijeen, gelijk licht en leven dat ook doen. Wie zegt: duisternis, zegt dood; wie spreekt van leven duidt op licht, hemelsch licht.

Nu was er in de gemeente nog sterke nawerking van hun vroegere leef-en denkwijze, toen zij nog heidenen waren, vervreemd van de verbonden en 't burgerschap Israëls. Aan inzicht in de waarheid ontbrak het hun niet. Daarin waren zij behoorlijk thuis. Maar het leven was daarmede niet voldoende in overeenstemming. Hun leven vertoonde nog maar al te veel trekken van hun vroeger bestaan. Daarom vermaant de apostel de gemeente: ebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. Het is, zooals de apostel Johannes schrijft: ant een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet... maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat Zijne werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn (Joh. 3 : 20, 21).

Leven en licht behooren bij elkaar, evenals dood en duisternis. Uit de duisternis tot het licht is tevens uit den dood tot het leven.

Hoe ging dat nu toe? Hoe werd de overgang gemaakt van duisternis tot licht, van dood tot leven. De toedracht van dezen overgang was zeer ongewoon, wonderbaarlijk. Zij geschiedde door het woord der prediking.

En die prediking was de wekroep van Paschen. door Jezus' gezanten. Zij hadden geen toovermiddelen maar enkel het Woord Gods, dat een zwaard des Geestes is, doch ook een levenwekkend Woord, door de kracht des Geestes, het nemende uit den opgestanen Christus.

Wij schreven daarom boven deze preek: de wekroep van Paschen.

Daarom zegt Hij: Ontwaak, slaapt en sta op uit de dooden.

De wekroep van Paschen. Zij schijnt bevreemdend, doch is volkomen verantwoord en werkt bevrijdend.

Gij let er wel op, dat het werkwoord in het enkelvoud staat, dat het dus een zeer persoonlijk woord is, dat spreekt tot den enkeling; dat iets te zeggen heeft tot u en mij. Maar het is noodig, dat wij trachten den text nader te verstaan.

Het woord heeft iets ongewoons. Daar steekt inderdaad iets achter.

Daarom zegt Hij. In den grondtext blijkt niet wie eigenlijk onderwerp is van dit gezegde. Daarom zegt Hij. Wie is dat? Onze Kantteekening merkt hierover op: Sommigen nemen dit voor de woorden des apostels, die door den Geest Christi gedreven zijnde, aldus spreekt, gelijk de profeten doorgaans betuigen: oo spreekt de Heere, namelijk door mij tot u. Anderen nemen het voor een verhaal van woorden uit de profeten, die Paulus samenvoegt naar Jezaia 9:1 en 26 : 19."

Maar een aanhaling zonder meer is het zeker niet. Calvijn zou zeggen: nergens te vinden", hoogstens een toespeling op woorden der profeten, doch geen aanhaling. Het komt ons dan ook voor, dat wij de oplossing in andere richting moeten zoeken. Dit: aarom zegt hij, kan aldus worden weergegeven: aarom heet het of luidt het... Het is zeer wel mogelijk een woord van Jezus Zelf (verg. Joh. 5 : 25) dat in de gemeente voortleefde en werd tot een gevleugeld woord in de Kerk des Heeren.

Wellicht was het een oude hymne bij den Doop.

Gij weet hoe op den avond van de opstanding, toen de Emmaüsgangers juist binnen waren gekomen, hun een Paaschgroet gewerd uit de vergadering met •geestdrift uitgeroepen: De Heere is waarlijk opgestaan! Dit werd de Paaschgroet der eeuwen, zeer bepaald een gevleugeld woord in Gods gemeente.

Welnu, zoo was er ook de wekroep van Paschen: daarom heet het. daarom zegt Hij: ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de dooden. Het is Paschen geweest, Jezus leeft...

De apostel voert dus Christus sprekende in, geeft ons een gevleugeld woord, dat leefde in de gemeente Gods. Dit woord, door den apostel overgenomen en daardoor geijkt als woord des Geestes, vol in-

ncrlijkc waarheid er kracht. Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de dooden.

Wij noemden dezen wekroep van Paschen bevreemdend, verantwoord en bevrijdend.

Waarom bevreemdend?

Wel, tot wien komt deze wekroep van Paschen? Spitst gij nu de ooren? Kom, luister gerust met vertrouwen.

Deze wekroep van Paschen komt tot... degenen, die nog in hun doodstaat verkeeren èn tot Gods kinderen in hun slaap en verdooving.

Wie werden aangesproken? Het zijn slapenden van een bijzondere soort.

Wordt toch wakker, ontwaak toch, het is reeds lang dag en gij nog slapende! De mensch, zooals hij door zijn afval van God is geworden, den toestand waarin hij zich door de zonde bevindt. Zijt gij dat? Kom, dit woord geldt ü persoonlijk. De dood vindt zijn beeld in den slaap, ook de geestelijke dood. Alleen voor God en Zijn wereld is slaap en dood verre. Laat ik de Kantteekening nog eens aanhalen: Gij die slaapt: amelijk den geestelijken slaap der zonde en dood der zonde, zijnde wakker en levend gemaakt door 't woord en den Geest Christi, gelijk gezegd is (2:1). Welke vermaning ten deele den geloovigen aangaat, die somtijds ook in eenige gemeene zonden slapen, ten deele de ongeloovigen, die in dezelve zonden dood zijn.

De eersten vermaant hij wakker te worden door de kracht des Geestes Gods, welke zij aireede deelachtig zijn; de anderen uit de dooien op te staan, opdat zij door zulke vermaningen de levendmakende kracht Christi gevoelende, ook dezeiver zouden gehoorzaam zijn, gelijk Lazarus uit den-lichamelijken dood door het ^ woord van Christus en Zijn kracht is opgestaan (Joh. 11 : 43)."

Geheel gaan wij met deze aanteekening accoord omdat hier Bijbelsch-verantwoord de Schrift wordt verklaard. Onze text, wekroep van Paschen, gaat dus u aan, die nog leeft in de zonde, onbekeerd in uw natuurstaat, èn dit woord richt zich tot u in uwe ongestalten, kinderen des Heeren.

Dit alles vraagt nu om nadere uitwerking en toepassing.

En omdat nu aangesproken worden de slapenden, die nog gansch dood zijn, en de slapenden, die aanvankelijk wakker zijn, die leven, noemden wij dit woord bevreemdend. Wie richt zich nu tot dooden, wie gaat prediken op het kerkhof, den akker der dooden? En toch, om met Calvijn te spreken, resoneert dit woord dagelijks in de prediking.

De toestand van den zondaar wordt als een slaap gekenmerkt in de Schrift. De geestelijke dood voorgesteld als een slaap. Halt, zegt gij, dat moet ge eerst bewijzen. Wij willen wel hooren van den dood des zondaars, maar niet van zijn slaap der zonde, een doode slaapt niet. Anderen keeren het om en zeggen, spreek ons van den slapenden zondaar, maar zeg niet, dat hij dood is in zonden en misdaden. Het laatste is erger dwaling dan het eerste, en het is te begrijpen, dat bij alle wind van leer, hier scherp wordt geluisterd.

Toch is ook de gedachte, dat de doodstaat van den mensch niet als een slaap zou gekenschetst worden, een dwaling.

Luister m^r naar denzelfden apostel: n dit zeg ik te meer, dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is, dat wij nu uit den slaap opwaken (Rom. 13:11). En dit andere woord: oo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchteren zijn (1 Thess. 5:6).

In Romeinen 13 bedoelt de apostel alle zondeslaap. Deze slaap kan verschillend zijn. De zonde is onderscheiden van aard. Uit allen zondeslaap moet er een ontwaken zijn. De geloovige is wel reeds uit den zondeslaap ontwaakt en opgestaan, maar hij moet het ook gedurig doen en voortzetten ten aanzien van alle zonden en zondeslaap.

Uit verschillende Schriftuurplaatsen blijkt bovendien, dat dit woord scherp wordt belicht door de herinnering aan de wederkomst van Christus!

Daardoor krijgt het een zeer scherp accent. De Rechter staat voor de deur. De slapenden zijn niet op hun hoede, op niets bedacht. Want zij die slapen, slapen des nachts, en die dronken zijn, zijn des nachts dronken. Dit behoort tot de spheer van den nacht en de duisternis. Tot den dag behoort ook de heilige nuchterheid. De anderen zoeken de bedwelming om rustig door te slapen, terwijl het dag is, hoog dag. Gelijk dus de natuurlijke dood vergeleken wordt bij den slaap, wordt ook de geestelijke dood en doodigheid begrepen onder hetzelfde beeld.

Laten wij dan nader deze voorstelling belichten en vergeten wij niet, dat het behoort tot de wekroep van Paschen: ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de dooden. Er is haast'bij, de toekomst des Heeren genaakt! De Rechter staat voor de deur.

De slaap dan heft de werkzaamheden des lichaam^ op, doch de adem blijft. Als wij het zóó zeggen, weten wij zeer goed, dat de medicus glimlacht.

Doch het is ons slechts te doen om de vergelijking, zooals die zich aan ons voordoet bij den slaap, met den slaap der zonde. In dien slaap der zonde is geen gemeenschapsleven met God, doch wel blijft ons natuurlijk leven, dragen wij door den wil Gods in ons een onsterfelijke ziel. Zij leeft, maar verkeert in een geestelijken slaap, die doodelijk gevaarlijk is. Aan die slaapziekte zullen wij sterven den eeuwigen dood, indien wij niet bijtijds ontwaken. Van dezen slapenden mensch in de zonde, kan daarom ook worden gezegd: zij zijn vroeg op om kwaad te doen. Maar, geestelijk, zonder opmerken, zonder gevoel en werkzaamheid. Wat is u, gij hard slapende! Dus wel een bijzondere slaap.

Zie gindschen slaper. Hij houdt zich niet bezig met eenigen arbeid. Zoo is de mensch van nature waakzaam voor de aarde, zorgeloos voor den hemel en hemelsche zaken. Er is geen worstelen om wakker te worden. En als het geweten hem het slapen al eens bemoeilijkt, neemt hij een slaappoeder in. Die zijn er in soorten.

De waan wakker te zijn kan zulk een slaapmedicament zijn, eveneens de onmachtsleer. Beide zijn zeer gevaarlijk, want zij bevatten zwaar vergif. En indien dit gebruik doorgaat, zult gij u doodslapen en pas in de rampzaligheid ontwaken. Zoo nuttig als slaappoeders in het natuurlijke leven, onder bepaalde omstandigheden, kunnen zijn, zoo funest zijn zij hier immer.

Drink toch den bedwelmenden zwijmeldrank der aarde niet, om niet gestoord te worden in uw slaap.

En mag ik u op nog iets ergs wijzen? Dat mag ik wel doen, niet waar, wij hebben het goede met u voor, uw eeuwig belang weegt ons op het hart.

Daar zit een slaper in de kerk. Slapen in de kerk, dat is toch minderwaardig. Waarom gaat gij niet een oogenblik staan, of zucht tot God om wakker te worden en te blijven. Slapen in de kerk... zooals die man, die bij voorkeur opging onder de zwaarste prediking, met weinig evangelie, hij sliep bijna den ganschen dienst, en bij het naar huis gaan sprak hij tot zijn buurman: wat heeft hij het weer gezegd, dat is nog eens een prediker.

Maar wat ik opmerken wilde is dit, dat wij allen slapen in de Kerk van nature, in het verbond der genade, onder zijn Woord. Onze slaap is daarom dieper zondig dan die der heidenen, die slapen buiten Gods Huis en zonder Gods Woord. Wij slapen onder bedreiging en liefdevolle noodiging des Evangelies.

Sommige slapers droomen zeer veel. Zij hebben in hun slaap schoone vergezichten en zij zijn de held hunner droomen. Zij droomen van geld en goed, van verzadiging van eer en zingenot. Ja, van het laatste Ioopen veler droomen over. Hun zondeslaap wordt vaak in hun natuurlijken slaap, in hun droomen, wel sterk openbaar.

Anderen droomen van vroomheid en hun gang naar den hemel, terwijl zij slapen aan den rand van het verderf en het opperste van den mast en nooit zijn ontwaakt uit den slaap der zonde. Zij droomen van den hemel en zijn op weg naar de hel. Het zal alzoo zijn, gelijk wanneer een hongerige, die droomt en ziet hij eet, maar als hij ontwaakt zoo is zijne ziel ledig.

Zoo is ons leven als een droom en ach, de ontwaakte, die in den dag en niet meer in den nacht is, slaapt helaas overdag ook nog al eens. Heeft ook nog zijn droomen. Zet zijn lippen ook nog aan den bedwelmenden beker der wereld bij tijden.

Ja, we zijn een soort slaapwandelaar van nature en wij weten het niet. Een slaapwandelaar op de smalle rand van de goot langs 't dak, op den rand van het verderf. De slaper is onverschillig voor hetgeen hem omringt. Als hij zijn omgeving niet loslaat kan hij niet slapen. De mensch is een onverschillige in dit zijn doen.

De slapende heeft geen belangstelling voor hetgeen tot of van hem wordt gezegd. Hij weet niets en wil ook niets weten, want dan wordt zijn slaap gestoord. Het heil in Christus boezemt hem geen belang in en de nood van zijn ziel deert hem niet. Wie heeft onze prediking geloofd en aan wien is de arm des Heeren geopenbaard? Soms dringen er vage geluiden tot hem door, hij

keert zich om en slaapt door. De consciëntie wordt wel eens geraakt. Het hart is meermalen onrustig, maar... maar ach! Trek die gordijnen eens dicht, sluit de vensters, want ik kan niet slapen! De slapende vraagt naar het donker. Het licht bestraft de werken der duisternis en daarom haten wij het licht en komen niet tot den dag.

Tot wien zal Ik spreken en tot wien zal Ik betuigen? Zie. hun oor is onbesneden, dat zij niet kunnen luisteren; ziet, het Woord des Heeren is hun tot een smaad, zij hebben geen lust daartoe.

Zelfs Gods oordeelen maken hen niet wakker, de dreiging van het eindgericht maakt niet vervaard. Die slapen slapen des nachts in de duisternis der zonde. Ik heb hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld.

De mensch slaapt naar het getuigenis der Schrift als in het opperste van den mast, hij kan er elk oogenblik uitstormen en vergaan in de diepte der zee* De brieschende, helsche leeuw sluipt rond en hij bemerkt het niet.

De menschen wenschen al slapende elkander goeden nacht. De een zegt: het zal zoo erg niet zijn en de ander: het is nu eenmaal zoo. Laat mij toch slapen, stoor mij niet.

Bevreemdende wekroep van Paschen: Ontwaak, gij die slaapt...

Bevreemdend en ergerlijk is die roep. Laat mij slapen, schrik mij niet op, laat mij droomen. Gij moogt mij zeggen wat dat slapen inhoudt, de gevaren mij zelfs wel teekenen, maar houd op met uw wekroep: ontwaak, gij die slaapt...

Spreek mij niet van den eisch der bekeering!

Ze willen, als het Woord wordt verkondigd, op huisbezoek, op de catechisatie, als zij krank neerliggen zelfs aan den rand van het graf, knikkebollend toestemmen. Toestemmen dat zij slapen, en dan moet het uit zijn...! Ach, ach hoe schreit mijn hart over de onboetvaardigheid, de hardheid van den zondaar. Ja, ik heb zelfs opgemerkt dat degenen die den Heere vreezen en zijn ontwaakt, nog zoo kunnen slapen en droomen, dat zij liefst ook maar met rust worden gelaten. Hunne eigen wegen kiezen boven den weg des Heeren.

Ach, van nature zegt de rechtzinnige mensch bovenal: Wij slapen immers, dat is toch onze natuurstaat! Zing ons liever het wiegelied onzer onmacht, dan dat gij ons lastig valt met den wekroep van Paschen.

Meent gij dan daarmede alleen ons te krenken en niet den Heere, die opdracht gaf tot den wekroep van Paschen, en u zal ter verantwoording roepen als gij hebt doorgeslapen? Hij laat roepen: ontwaak, wordt wakker, gij Jan, gij Maria, gij Johanna en Leendert. Vul uw naam maar in! Want ja, de roepende is begaan met het lot van den argeloos slapende. Hebt gij nooit gelezen: Zoo waarachtig als Ik leef, zoo Ik lust heb in den dood des zondaars, maar daarin heb Ik lust, dat de zondaar zich bekeere en leve. Wees voorzichtig, dat gij God niet aanrandt en Hem eigenlijk beschuldigt, dat Hij dit niet meent.

Weet gij niet. hoe profeten en apostelen hebben gezucht en geweend over de hardigheid der harten. Met tranen hebben vermaand, uit de keel hebben geroepen. De roepende wil den argeloos slapende wakker krijgen tot hun eigen bestwil. Ik word wakker, zegt er een. ik slaap niet meer! Zou het waar zijn? Ik ben zoo geschrokken, het is of de dood mij op de hielen zit, ik kan niet meer slapen.

Dadelijk spreek ik verder met u! Luister eerst nog naar de nadere verklaring: en sta op uit de dooden.

Bevreemdende Paaschroep. Sta op uit de dooden. De mensch is van nature ontbloot van alle waarachtig geestelijk leven. Zijn slaap is een slaap des doods. Slaap is een gebrekkige vergelijking, ze moet worden verbonden met het woord dood. Maar dat woord dood ontneemt nu alle hoop op ontwaken aan de zijde des zondaars. Afgesneden van onzen levenswortel, van den God des levens, zijn wij als een geestelijk lijk neergezonken aan de voeten Gods, reeds in Adam, ons hondshoofd. Maar, vergis u niet in dit woord dood, zooals gij u vergissen kunt in het woord slaap. Dood door de zonden en misdaden... die mensch leeft toch in anderen zin, want hij handelt, ja overlegt en 6edrijft misdaden.

In den slaap is het leven omsluierd in den dood uitgebluscht. De natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn.

De een wil er al te gemakkelijk aan, de ander slaat en schudt in den slaap met zijn hoofd en droomt hardop van zijn hoop en verwachting ten leven.

De dood is gekomen in onze vensters, hij is in onze paleizen gekomen en er was geen huis waarin geen doode was. Men moge den naam hebben te leven en evenwel dood zijn.

Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de dooden...

Vrome wensch, zegt ge, goed bedoeld, maar voelt gij nu zelf niet, dat uw oproep niet slechts vreemd, maar dwaas is? Naar uw verstand wel, naar uwe wijsheid, maar niet naar de wijsheid Gods. Het dwaze Gods is wijzer dan de menschen. Ik ga toch door met de Paasch-roep: ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de dooden.

Gij hebt. toen gij overgingt van slaap op dood. uzelven. zoo voegt gij ons toe, de mogelijkheid afgesneden om ons aan te spreken.

Gij zijt een begrafenisdienaar... verder brengt gij het niet meer! Neen, neen, ik ben Paaschgezant, en waag het te preeken tot deze dooden.

Zeg nooit meer: wek ons niet op tot ontwaken en opstaan, want wij zijn immers dood. Wij weten wel van den eisch, maar val ons nu verder niet lastig.

Welnu dan, ik sta hier als een dwaas, schrijf als een dwaas, maar dan met apostelen en profeten. Een dwaas terwille van de waarheid, begeer ik toch niet te deelen in uwe wijsheid, over uw slaap en dood. Neen, ik blijf niet alleen over slapenden en dooden spreken, maar richt mij tot hen.

En ik neem heden de geestelijk levenden tot getuigen en helpers in het preeken tot de dooden. De wekroep van Paschen is tóch verantwoord. Mogen wij daar de volgende maal mee verder gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE WEKROEP VAN PASCHEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's