Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte jam. v. M. te B.

In een kort briefje hebt u mij gevraagd om eens iets te schrijven over het gezicht dat Ezechiël kreeg en dat we kunnen lezen in Ezechiël 37, het gezicht namelijk van de vallei van de dorre beenderen. U begrijpt wel, dat ik over dit onderwerp wel eens gesproken heb.

Vooral met de Pinksterdagen is dit een zeer geschikte stof ter behandeling. Met welk doel u me deze vraag gedaan hebt, hebt u mij niet laten weten. Ik zoek er ook niets achter. Het mocht zijn dat u uit de behoefte des harten mij deze vraag hebt gedaan. Met 's Heeren hulp wil ik proberen om er iets over te schrijven. Die Geest namelijk Die Zijn werk heeft gedaan in het levendmaken van die dorre beenderen, moet me ook in de waarheid leiden om er iets over te kunnen schrijven.

Dat het visioen dat aan Ezechiël getoond werd, van een geestelijke betekenis was, is buiten twijfel. Ezechiël verkeerde onder de gevankelijk weggevoerden naar Babel. Evenals de profeten die nog in het land van Juda zijnde het komende oordeel hebben voorspeld, heeft ook Ezechiël dat gedaan. Maar ook heeft hij evenals de andere profeten de verlossing van Juda uit Babel mogen voorzeggen. Die verlossing scheen wel een onmogelijke zaak te zijn. Dat werd Ezechiël in het gezicht van die vallei van dorre beenderen duidelijk getoond. De Heere werkt altijd maar door de onmogelijkheid heen in de verlossing van Zijn kerk. Ja, door een totale onmogelijkheid! De dood snijdt immers aUes af. En dan moet men er nog eens over denken, dat Ezechiël niet zomaar dode Üchamen zag liggen, maar hij aanschouwde niet anders dan uit elkaar gevallen geraamten van mensen, die al jaren geleden gestorven waren. De hand des Heeren was op Ezechiël en de Heere deed hem eens de vallei van alle zijden bezien. Hij moest aan die vaUei voorbijgaan geheel rondom. Van alle kanten moest hij die vallei bekijken. Zo moest hij er goed van overtuigd zijn, dat die beenderen zeer dor waren. Die knechten kan de Heere het beste in Zijn wijngaard gebruiken, die zelf grondig hun doodstaat hebben leren kennen. Zo kunnen ze ook recht het wonder verklaren dat de Heere doet in de daad der levendmaking.

De Heere zorgt er wel voor dat ze zuiver in de leer zullen zijn. Ze zullen weten dat de mens dood of levend is, één van beide. Een tussenstaat preken ze niet. Onderscheid tussen levendmaking en wedergeboorte kennen ze niet. Zo bouwen ze dan ook niet op de oude stam, zoals zoveel gedaan wordt. Men wil door een onderscheid te maken tussen levendmaking en wedergeboorte in de prediking ontdekkend zijn, maar men heeft er geen erg in dat men juist op die wijze bekeerde mensen maakt zonder grond. Er zijn er dan al heel wat op weg om wedergeboren te worden. Neen, bekeerd zijn ze nog wel niet, maar geheel dood zijn ze ook niet.

Als Ezechiël er goed van overtuigd was dat de beenderen zeer dor waren, heeft de Heere hem de vraag gedaan: „Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? " Ezechiël moest he t zelf eens zeggen, door welk middel en op welke wijze die beenderen het leven weer konden ontvangen. Uit die beenderen zelf kon dat leven niet meer voortkomen. En er was verder geen mens die door zijn kimst of macht aan deze dorre beenderen het leven nog weer kon geven. Als aan Ezechiël deze vraag gedaan werd, dan moest hij zeggen: „Heere HEERE, Gij weet het!" Och, uit dit antwoord van de profeet kuimen we duidelijk beluisteren, hoe Ezechiël zich heeft ontzet over dit gezicht. Zo zullen we er ook eens over ontsteld moeten worden. Nooit is het te zeggen hoe verschrikkelijk het is, in zulk een geestelijke doodstaat te verkeren. Die doodstaat is een doodstaat waarin we onmachtig zijn ten goede. Ook zijn we onwillig daartoe, dus die doodstaat is een vijandige doodstaat. Zo reizen we nu op de eeuwigheid aan! We gaan niet verloren, maar we zijn het al. Dat wordt in de rechte prediking ons gezegd. En in de ware zielsbeleving ervaart men het niet anders. Men zal weten dat als men zaHg wordt, dat het door een Goddelijk wonder geschiedt. Ezechiël was ervan overtuigd, dat hier een Goddelijk wonder moest gebeuren. En zo zou hij dan ook niet anders dan een Goddelijk wonder kunnen preken. God moest hier dus wat doen. Daar hebt ge het weer. Als men dat preekt, dan wordt men over het algemeen zo vijandig tegenwoordig. Men moet niet zeggen dat God wat moet doen. Neen, de mens moet wat doen. Als men dat niet preekt, heeft men geen evangelie. EvangeÜe heeft men tegenwoordig alleen maar, als men de mens aan het werk zet.

Ezechiël kon echter die dorre beenderen niet aan het werk zetten. En op de vraag die hem door de Heere werd gesteld, had hij geen ander antwoord dan: „Heere, HEERE, Gij weet het!" Ezechiël kon in de geheimen van Gods raad niet indringen. Dat kunnen Gods knechten nog niet. Dus zij prediken de uitverkiezing niet op een verkeerde wijze. Zij hebben hun werk maar te doen. Als God spreekt moeten zij zwijgen. Zij kunnen Hem geen bevel geven van het werk Zijner handen. De toestand van Gods kerk in haar geheel kan ook zodanig zijn, dat men niet anders meer ziet dan een vallei vol dorre beenderen. Wat is er dan nog voor verwachting? Het oordeel schijnt door te gaan tot een volkomen verwoesting. Zo verkeerde Juda ia Babel in diepe ellende, terwijl het land dat men achtergelaten had, verwoest lag. Als de heiHge stad door de heidenen vertreden wordt, moeten de twee getuigen, volgens Openb. 11 : 3, profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. Zij weten het niet meer. „Heere, HEERE, Gij weet het". Ezechiël moest echter zijn werk doen. De Heere gaf hem ten antwoord: „Profeteer over deze beenderen en zegt tot dezelve: Gij dorre beenderen, hoort des Heeren woord". Zo, dus Ezechiël had aUeen maar het Woord te prediken? Zeker, dat is de opdracht voor Gods knechten, om Gods Woord te prediken en daarin aan te houden, tijdig en ontijdig. Maar er zijn tegenwoordig heel wat predikers van het Woord, die de Geest missen. Zo was het echter bij Ezechiël niet. De hand des Heeren was op hem. De kracht des Geestes ging bij hem met de bediening van het Woord gepaard. Het is een arme boel, als een leraar ons aUeen maar met het Woord wil bezighouden. En het is hetzelfde praatje waar ze over het algemeen mee komen, van dat ze het Woord moeten prediken. De bevinding ligt daarin. Dus dan zijn ze nog bevindeHjk ook. Maar Gods ware volk wil het graag horen, dat die Waarheid achter de Waarheid verklaard wordt. En alle hoorders hebben dat nodig. Het gaat op de eeuwigheid aan. Met een letterHjke verklaring van Gods Woord worden we niet wijzer gemaakt aangaande hetgeen op reis naar de eeuwigheid niet gemist kan worden. De ware door God geroepen knechten komen niet alleen met het Woord. De Geest des Heeren rust op hen. Zij moeten ook een voor hen onmogelijk werk verrichten. Letterknechten doen geen voor hen onmogelijk werk. Ze zien er niet tegenop om het Woord te preken. Ge kunt ze er net zoveel voor krijgen als ge maar hebben wilt. Al moeten ze elke dag preken en al moeten ze drie keer of soms wel vier keer op een dag preken, het is ze geen bezwaar. En aan vrucht ontbreekt het ze ook niet. Maar bij Ezechiël moest er wel wat bijzonders gebeuren, zou zijn profeteren niet vruchteloos zijn. Het scheen een ongerijmde opdracht te zijn, die hij kreeg. Dr Kuyper had het met zijn steUing van de veronderstelde wedergeboorte beter bekeken. Hij preekte niet tot dorre beenderen. Men moest veronderstellen dat de gedoopten het zaad van de wedergeboorte bij zich hadden. Dus die zouden dan al leven bezitten. Zo'n stelling lijkt nog rechtzinnig ook. Dode mensen kunnen toch niet horen? Men gaat toch niet op een kerkhof staan roepen? En toch heeft de Heere Jezus gezegd: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt en is nu, wanneer de dode zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven". Gods knechten doen hun werk niet tevergeefs. De prediking zal niet alleen een reuk des doods ten dode zijn, maar ook een reuk des levens ten leven. Welk een troost ligt er dan toch in het gezicht dat Ezechiël kreeg van die vaUei van dorre beenderen voor de kerk in deze tijd en ook voor die knechten die onder zulk een vreselijk oordeel van de intrekking van Gods Geest him werk moeten doen. Als de Heere gaat spreken door de mond van Zijn knechten, dan zuUen de dorre beenderen horen. De stem van Ezechiël horen ze niet, maar de stem des Heeren horen ze wel.

Ezechiël profeteerde gelijk hem bevolen was. Hij kwam er niet onderuit. Het was hem bevolen. Van dat alles is genoeg te zeggen. Niet te kunnen preken en toch te moeten preken. Wat deed Ezechiël? Ging hij een uitgeschreven preekje voor staan lezen? Neen, dat zou dé dood bij de dood geweest zijn. De hand des Heeren was op hem. Als het zo mag zijn, wordt Gods kracht in zwakheid volbracht. Soms gaan Gods knechten wel de preekstoel op, geheel krachteloos en uitgeput. Op de preekstoel zijn ze zichzelf een wonder. De hand des Heeren is op hen. Als Ezechiël preekte gelijk hem bevolen was, houdt dat in, dat hij de volle naakte Waarheid heeft gezegd. Hij heeft de bazuin aan de mond gezet. Hij heeft Jacob zijn zonden en Israël zijn ongerechtigheden bekend gemaakt. Hij heeft hetzelfde gezegd als wat de Heere tot Adam sprak, als Hij hem opzocht na de val. Hij heeft gevraagd: „Waar zijt gij? " Wat is uw staat geweest en wat is die nu? Wat heb gij gedaan? Gij zijt van uw Maker afgevallen en . van de top van eer in eeuwige verwoesting neergestort. Zo zijt ge nu een

woonstede der draken geworden, een woestijn waarin de duivelen huppelen. Waar is dat Goddelijke Beeld gebleven waarmede ge versierd zijt geweest? Wat hebt ge met die wet gedaan die Hij u ingeschapen had? God eist van u rechtvaardig wat ge nooit meer kunt doen. Dat moest Ezechiël profeteren.

En wat gebeurde er nu? Er werd een geluid gehoord, als hij profeteerde. Hetzelfde geluid als op de Pinksterdag. Er kwam beroering. En de beenderen naderden, elk been tot zijn been. De beenderen lagen allemaal door elkaar heen. Maar de beenderen die bij elkaar hoorden, kwamen bij elkaar. Er kwamen zenuwen op en ook vlees. Ook kwam er een huid overheen. Maar ze bleven dood. „Maar er was geen geest in hen". Dat staat er zo opmerkelijk. Hier laat Gods Woord ons duidehjk zien, welke beroeringen er uitwendig wel kunnen zijn, onder de algemene werking van Gods Geest. Daarom dient in de prediking altijd het onderscheidt tussen een algemene en een zaligmakende overtuiging te worden aangetoond. Veel kan er zijn wat buiten het levendmakend- of zaligmakend werk des Geestes omgaat.

Waar voor ons echter de nadruk op moet vallen, als dit visioen wordt verklaard, dat is, dat Gods Geest hier zulk een wonderlijk werk deed. Aan Ezechiël werd getoond, dat die beenderen nooit levend konden worden buiten het werk van Gods Geest. Daarom werd daar zijn aandacht in het bijzonder op gevestigd. Daarom is het zo opmerkelijk, dat we in het 14e vers lezen: „En Ik zal Mijn Geest in u geven en gij zult leven". Dan vinden we pas het Woord Geest met een hoofdletter. Ik meen daar al eens op te hebben gewezen in één van mijn brieven.

De Heere heeft Zelf voor Ezechiël de toepassing gemaakt. We lezen in de verzen 12 en 13: „Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw graven openen en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land Israels. En gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven zal hebben geopend en als Ik u uit uw graven zal hebben doen opkomen, o Mijn volk". Juda verkeerde in de ballingschap toch in zulk een droeve staat! In vers 11 vinden we dat duidelijk tot uitdrukking gebracht, als we daar lezen: „Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen, die zijn het ganse huis Israels; zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden".

De vraag is me door u gesteld, of ik eens iets zou wÜlen schrijven over dit bekende gezicht van de dorre beenderen. Maar nu zou ik een vraag willen stellen. Ik ken u niet, dus ik vraag dit niet met een aparte bedoeling. Maar uw vraag geeft me wat te denken. Zouden er nog zijn in het land, die dezelfde klacht moeten doen horen als die ik zoeven neerschreef? Wier beenderen zijn verdord en wier verwachting afgesneden is? God doet een afgesneden zaak. Maar hij doet ook Zijn volk als uit de graven opkomen. Dan heeft men zijn leven als in een kuü uitgeroeid gezien. Buiten het toepassend werk van die Geest zal men niet kuimen herleven.

Nu moet ik nog even wat schrijven. Ik weet niet of u die zeldzame verklaring van Greenhill over de profetie van Ezechiël in uw bezit hebt. Laat ik u eerlijk doen weten, dat ik die op het ogenblik voor me heb liggen. Die verklaring is uit het Engels overgezet en door ingevlochte ophelderingen verrijkt door Jacobus van Ostade, dienaar des Goddelijken Woords te Gouda. De uitgave die ik bezit is uit het jaar 1736. Deze Goudse predikant voegt er bij de verklaring van Greenhill even tussen, dat Greenhill het gezicht van Ezechiël helemaal toepast op de ballingschap van Juda in Babel, maar volgens hem was die staat niet zo ellendig, dat alle verwachting afgesneden moest zijn. De Joden hadden in Babel nog een Daniël en een Ezechiël onder zich, alsook andere grote mannen als Ezra, Mordichai. Sadrach, Mesech en Abednego.

Maar met deze opmerking komt deze predikant ook met de kanttekening in strijd, want de kanttekening past dit gezicht ook geheel op de toestand van Juda in Babel toe. Echter is deze opmerking ook met de praktijk van het innerlijke leven in strijd. Wat het gezicht van Ezechiël ons juist laat weten, dat is, dat buiten het werk van Gods Geest geen verlossing voor het in baUingschap verkerende volk was te verwachten. De levende kerk zag naar verlossing uit. En die verlossing scheen onmogeÜjk te zijn geworden. Babel was niet anders dan Israels graf. Het bÜjkt uit dit gezicht dat Ezechiël kreeg, dat Ezechiël zelf daar ook hulpeloos tegenover stond. Als de ziel moet beleven wat we in het gezicht van Ezechiël ons zien voorgesteld, dan kunnen geen Daniël en Ezechiël en andere grote mannen meer helpen. Dat kunnen we nu juist ook nog in Ezechiëls profetie lezen. En dat wordt beleving voor de ziel. In Ezechiël 14 : 14 lezen we zo opmerkeHjk: „Ofschoon deze drie mannen, Noach, Daniël en Job, in het midden deszelven waren, zij zouden door hun gerechtigheid alleen him ziel bevrijden, spreekt de Heere HEERE". We zijn er van Ostade wel dankbaar voor, dat hij zulk een kostelijk werk van Greenhill uit het Engels vertaald heeft en we vertrouwen wel dat hij dat wel goed gedaan heeft, maar deze wijze opmerking had hij wel achterwege kunnen laten. Als we eens niet anders meer dan dorre beenderen overhouden en als in het graf terechtkomen, dan kunnen we ons met wat beschouwende kennis niet meer helpen. Dan is er voor ons geen profeet meer. De meest practicale prediking, al was het van een Ezechiël, laat ons zo dor en dood als we zijn. Geen Daniël of Ezechiël kunnen onze voorspraak zijn. We hebben een andere Voorspraak nodig. Maar Gods lieve Geest moet het werk van de Middelaar, Die voor de Zijnen het graf is ingegaan, ook toepassen aan het hart. Die Geest moet de Goddelijke vrijspraak tot de ziel brengen. Zo moeten de graven voor ons geopend worden.

En nu ga ik nog even met u naar het einde van het 37e hoofdstuk van Ezechiëls profetie. Daar lezen we: „En zij zullen wonen in het land, dat ïk Mijn knecht Jacob gegeven heb, waarin, uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn knecht David zal hunlieder Vorst zijn tot in eeuwigheid. En Ik zal een verbond des Vredes met hen maken, het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal hen inzetten en zal hen vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid. En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn".

Kostelijke verbondsbelofte! Die getuigt dus van een dierbare verbondssluiting met de ziel. Zo is er over dat gezicht van die dorre beenderen nog wel wat te zeggen. Maar laat het ons genoeg zijn te weten, hoe dit gezicht ons doet zien dat het toepassend werk des Geestes toch zo noodzake- Hjk is. Zonder die toepassing blijven onze beenderen dor. Door die Geest krijgen we alleen deel aan de gewisse weldadigheden Davids. Dan ontsluiten zich de gevangenisdeuren en sluit God met ons het verbond des vredes. In een gegeven Koning mogen we ons beroemen en God is ons in Christus niet alleen een verzoend God, maar ook een liefderijk Vader. En het verbond is een eeuwig verbond. Daarom besluit het hoofdstuk met die zoveel betekenende woorden: „En de heidenen zullen weten dat Ik de Heere ben. Die Israël heilig, als Mijn heiligdom in het midden van hen zal zijn tot in eeuwigheid". Die Geest zal nooit meer wijken. Dat wil niet zeggen dat men nooit meer eens als in een graf terecht zal komen. Die Geest zal altijd maar weer leven in de dorre beenderen moeten geven. Och ik moet eindigen, want u begrijpt dat ik nog weer wat door kan gaan. Maar als er ooit iets onmisbaar wordt voor de ziel, dan is het dat, : ^erk van die lieve Geest. Laat ik u daarop nu genoegzaam gewezen mogen hebben. We hebben dan voorlopig genoeg stof om na te denken. De Heere zegene daartoe dit gebrekkig geschrijf aan het hart. Wees hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's