Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

Een belangwekkend getuigschrift

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat prof. dr G. C. Berkouwer een vruchtbare pen heeft zal wel niemand ontgaan zijn. Regelmatig toch kondigt de uitgever Kok (Kampen) op de laatste pagina van dit blad aan dat er weer een deel van prof. B.'s „Dogmatische Studiën" verschenen is. Minder bekend zal het zijn, dat in de laatste jaren zijn boeken de bijzondere belangstelling hebben van Hervormde theologen en onder hen vooral de dusgenaamde „barthianen". (Ik gebruik dezen term, die zoo langzamerhand in ons spraakgebruik is ingeburgerd, ter aanduiding van dié theologen die zelf erkennen, of geacht kunnen worden, in groote lijnen in te stemmen met de theologie van Karl Barth. Men zoeke daarin dus geen goedkoop scheldwtaord!)

Zoo wijdde dr H. Berkhof, onder den titel „Doopsoverwegingen", aandacht aan het boek „Karl Barth en de Kinderdoop" („In de Waagschaal", 27 Febr. en 5 Maart 1948).

Prof. dr K. H. Miskotte schreef een artikel „Conflict met Rome", n.a.v. het geUjknamige boek van prof. B. („In de Waagschaal", 11 Juni 1948).

Prof. dr G. C. van Niftrik schreef een artikel „Geloof en rechtvaardiging", over het eerste deel van de „Dogmatische Studiën" („De Gereformeerde Kerk",

9 Juni '49). En nog zeer onlangs schreef dr Berkhof een artikel „Nieuwe perspectieven in het Neo-Calvinisme" („In de Waagschaal", 9 Sept. '49), n.a.v. de eerste twee deelen van de „Dogmatische Studiën".

In één opzicht zijn de critici zeer eenstemmig: in hun lof voor den arbeid van prof. B. Prof. Miskotte schreef o.a.: „Dat er in dit boek van dr Berkouwer nagenoeg geen wóórd bestrijding van Barth voorkomt, mag men o.i. niet verklaren uit de strategische en paedagogisohe overweging, dat vrij, naar buiten althans, in het conflict met Rome, eensgeestes kinderen moeten blijken te zijn; zulk opportunisme ligt niet in de lijn van de auteur". (Spat. van prof. M.).

Prof. V. Niftrik verzuimt niet zijn critiek te laten hooren, maar merkt niettemin het volgende op: „Met voorzichtigheid wordt door prof. Berkouwer ook over Barth geoordeeld. Men zal in dit boek tevergeefs zoeken naar de tegenwoordig zo gebruikeUjke felheid van Earth's tegenstanders. Op blz. 181 heet het, nadat een overzicht is gegeven over Barth's geloofsbesehouwing: „Men is met deze beschouwingen over het geloof niet klaar met ze als symptomen van een crisistheologie ter zijde te leggen". Dit wijst, dunkt mij, op een groeiende waardering. En als prof. Berkouwer Barth bestrijdt, zoals bijv. op bldz. 169—173, doet hij het op een wijze, die haast een apologie voor Barth wordt".

En tenslotte, in het jongste artikel van dr Berkhof valt o.m. dit te lezen: „Het meest frappant is wel de verhouding, die Berkouwer tot Barth gevonden heeft en die in fel contrast staat tot de zelfverzekerde domheid, waarmee een groot deel der gereformeerde pers zich van de grootste theoloog van deze tijd afmaakt. Telkens valt Berkouwer Barth bij. Geen wonder, waar ook hij een stille strijd voert tegen het systeem en tegen het wettische Christendom".

Deze uitlating van Berkhof is in meer dan één opzicht leerzaam. Ik vyil niet beweren dat het het éénige criterium is, maar het is wel opvallend dat in de door mij gegeven citaten steeds weer blijkt welke groote rol de verhouding tot Barth speelt in het oordeel der critici. Ik kom daarop nog terug.

Belangrijk echter is ook te zien hoe het oordeel dezer critici is over den theoloog, die het waagt Barth krachtig te bestrijden. Dezulken zijn zelfverzekerd en dom. Meen niet, dat dr Berkhof in deze wéinig-intelligente opmerking alleen staat. Ik hoef, om dat aan te toonen, waarlijk niet te verwijzen naar de zeer hatelijke artikelen van prof. Miskotte en ds-J. J. Buskes Jr in „In de Waagschaal". Iemand die de moeite neemt het Voorwoord (in beschaafd Ned. heet dat „Woord vooraf") van den len en 2en druk van prof. van Niftrik's „Een beroerder Israels" door te lezen, kan daaruit een heele collectie soortgelijke opmerkingen bijeenbrengen. En ook daar zal men geen poging zelfs vinden goede gronden voor die scheldpartijen aan te geven. Dit schelden zij dezen theologen gaarne vergeven. We wisten overigens toch al dat SCHRIJ­ VEN over oecumene en zoo, niet hetzelfde is als oecumenisch DOEN.

Prof. Berkouwer is niet aansprakelijk voor hetgeen dr Berkhof over hem schrijft. Ik stel me echter voor, dat de hooggeleerde zich toch ietwat onprettig ge­ voelt als hij. leest over „die stille strijd tegen het systeem". Misschien zal hij hog blozen ook als hij denkt aan den Synode-praeses Berkouwer, In 1944 'liet hij zich toch — op zijn nainst — gaarne gebruiken als handlanger om hét „systeem" te handhaven, met alle gevolgen van dien. En tot op vandaag heeft niemand iets kunnen bemerken van dien strijd tegen dat bepaalde systeem. Wél echter van een allesbehalven stillen strijd tegen bepaalde personen, zooals prof. Schilder onlangs duidelijk aantoonde.

Hierdoor schijnt echter tevens de conclusie gerechtvaardigd, dat dr Berkhof zich bij dit oordeel wat al te gemakkelijk liet leiden door het criterium: pro of contra Barth. „Pro-Barth" wil dan blijkbaar zeggen: wars van systemen. Ik zou die correlatie niet graag voor mijn rekening nemen!

Dr Berkhof vervolgt zijn betoog: „En als hij meent, met Barth van mening te moeten verschillen, dan geschiedt dat in dezelfde rustige vrijheid en broeder-Hjkheid, waarmede hij ook met mensen uit het eigen kamp, tot Kuyper toe, van mening kan verschillen; èn: met dezelfde erkenning van de schriftuurlijke bedoeling, die hij ook daar onderkent, waar hij met de formulering niet kan meegaan. Deze vrijheid van ressentiment en schematisme, dit luisteren naar alle kanten zonder vooringenomenheid, doet bijzonder weldadig aan".

't lijkt me weinig waarschijnlijk dat dr Berkhof regel-' matig het „Gereformeerd Weekblad" leest, hij zou anders ongetvrijfeld hebben geconstateerd op welke ' bijzonder rustige en broederlijke wijze prof. B. met zijn „vrijgemaakte broeders" van meening kan verschillen, zelfs als het overleden „broeders" betreft. Dr Berkhof moest ons liever zooiets niet suggereeren.

Er is nog meer: „Bij Berkouwer krijgt het Neo-Calvinisme (als het nog bestaat) weer brede allures. Het keert vol schrik terug uit het sectarische slop, (ja zeker, zoo staat het er, J. M. Z.) waarin het bijna vastgelopen was. In diezelfde mate komen we ook weer dichter bij elkaar. De vreugde over Berkouwers publicaties, ook bij vele Hervormde theologen, heeft goede gronden". En even verder: „Zo doemen synthese's op, waaraan we 10 jaar geleden nog niet durfden te denken". Om dan het artikel te besluiten: „Misschien is de tijd niet verre, dat we de term „Neo-Calvinisme" als onzakeiijk ter zijde stellen en slechts in een zekere historische zin gebruiken. In elk geval: voor Berkouwers denken en schrijven zijn wij dankbaar. Aan dit bijbels-synthetische denken kunnen we allen een voorbeeld nemen. Waar dat ingang vindt behoeven we geen nieuwe scheidingen te vrezen, maar krijgen we een nieuwe Geestesgemeenschap te ervaren".

We doen de genoemde „barthiaansche" theologen stellig geen onrecht als we iDeweren, dat ze de theologie van Barth grondig kennen. En waar deze „leerlingen" van Barth er blijkbaar op uit zijn, zooals boven aannemelijk werd gemaakt, om geschriften van anderen te onderzoeken op hun positie-keuze t.a.v. Barth, daar mogen we veilig concludeeren dat de critiek van prof. Berkouwer zich tot een, in hun oogen, toelaatbaar minimum beperkte. /

Nu heeft sinds jaar en dag prof. Schilder zich met de theologie van Barth beziggehouden, en in dien arbeid was hij wel allerminst voor misverstand vatbaar. En hoor nu wat vooraanstaande „barthianen" zeggen over de geschriften van een anderen dogmaticus, die zichzelf eveneens nadrukkelijk gereformeerd noirat. Immers groeiende waardeering voor Barth en uiter^ ste voorzichtigheid in zijn critiek op Barth. En dat terwijl diezelfde hoogleeraar critiek heeft op Kuyper, o.a., volgens het artikel van prof. van Niftrik, op Kuyper's leer van de rechtvaardiging van eeuwigheid. Je mag wel critiek hebben op Kuyper in de synodocratische gemeenschap, als je maar geen Schilder heet. Anders gezegd: quod licet Berkouwer, non licet Schilder. Dat is óók een Aha-Erlebnis.

Dr Berkhof ziet, zooals kan bUjken uit 't bovenstaand citaat, synthese's opdoemen. Ik geloof niet hem mis te verstaan als ik daaruit de zakelijke bedoeling constateer dat Berkouwer en de „barthianen" naar elkaar toegroeien. Men bedenke wel, dat het hier geen kwaadaardige opmerking uit „De Reformatie" betreft, maar welvrillende woorden uit „In de Waagschaal". Dr Berkhof durft zelfs al denken aan 'n nieuwe Geestesgemeenschap. Wellicht ziet dr B.'s geestesoog de stroomen, die in 1834 en 1886 uit elkaar gingen, weer samenvloeien. Ik geloof, helaas, dat dit perspectief inderdaad zichtbaar is. Dr B. zal ook wel eens iets gelezen hebben van een anderen hoogleeraar aan de V.U., dr Diepenhorst Jr. 'En hij zal ongetwijfeld het een en ander weten over de situatie in de synodocratische zendingskringen. En niet te vergeten de toenemende neiging tot aansluiting bij den Wereldraad van Kerken. Men kan overigens over prof. Berkouwer en zijn arbeid denken wat men wil, dr Berkhof's opmerkingen verdienen alle aandacht.

Dr Berkhof zal 't mij niet kWaüjk kunnen nemen dat ik moet opmerken ook bepaalde dingen te zien, óf nog duidelijker te zien. Het lijkt me nu niet m.eer zóó vreemd, dat het juist de Amsterdamsche afdeeling van S.S.R. is waar men zoo begeerig is den confessioneelen gTondsLag los te laten. Want in Amsterdam staat ook de V.U., waaraan prof. Berkouwer hoogleeraar is. En deze dogmaticus wordt al „broeder" genoemd door de „barthiaansche" grootmeesters en krijgt bovendien hartelijke klopjes op zijn „dogmatische" schouders. De redactie van „In de Waagschaal" schreef im-

mers over het jongste artikel van dr Berkhof: „Voor onze verhouding tot onze Gereformeerde broeders is dit artikel van groot belang". Men zal mij moeten toestemmen dat deze redaotioneele opmerking terecht is.

In kringen rondom „De Roeper" neemt men het prof. Schilder c.s. kwalijk als ze zich onvriendelijk uitlaten aan het adres van sommige theologen van de V.U. en van de Oudestraat, Kampen. Ook met het oog op deze, kringen durf ik het getuigenis van dr Berkhof belangwekkend noemen.

De citaten uit zijn artikel die ik tot' dusver heb onderzocht spreken een voldoende duidelijke taal. Meen echter niet dat dr Berldiof's lofzang daarmede uitgeput is. Zijn artikel is met recht „naar aanleiding van" de eerste twee deelen van de „Dogmatische Studiën". Het gaat in dat artikel immers veel meer over den schrijver dan over zijn werken, wat ik nog hoop aan te toonen.

Stond Berkouwer in zijn waardeering van Barth volmaakt alleen, de aandacht voor zijn werk zou stellig veel minder zijn. Eén zwaluw maakt nu eenmaal geen zomer. Ik geloof dat Berkhof prof. Berkouwer terecht ziet als exponent van een bepaalde strooming in de synodocratie. Én juist daarom was het zinvol over zijn dogmatische ontwikkeling te schrijven. Men ziet in „barthiaanschen" kring kennelijk met genoegen dat er „openheid" komt voor de theologie van Barth bij meer dan één theoloog der sjoiodocratie. Dr Berkhof verdient tenminste onze dankbaarheid ervoor, dat hij, wellicht ongewild en onbedoeld, ons de oogen voor deze dingen geopend heeft. En dat waarlijk niet alleen van-Weg 'n nieuw voorstel tot samenspreking. Dr Berkhof stelt ons nl. in de gelegenheid nog andere perspectieven te zien. Daarover D.V. een volgenden keer.

Dts J. M.'ZINKSTOK.

Dr G. Ch. Aalders, Genesis II, Genesis III. Kampen, J. H; Kok N.V., 2e druk. 1949.

Deze beide deeltjes voltooien den herdruk van Aalders' bijdrage (over Genesis) in de bekende reeks „Korte Verklaring". We behoeven niet meer in bizonderheden te treden voor wat de beoordeeling betreft. Ook hier vertoont de schrijver zijn typeerende kenmerken: wel akribie, maar niet die van den man van groote sprongen, die perspectieven ziet, en zich door de akribie van den geleerde In den toom wil houden, en het ook vermag. Het meest treft më zoo iets bij de lectuur b.v. van wat schrijver ten beste geeft over Melchlzedek. Ik weet het: de exegeet is geen dogmaticus; maar de letter Is toch wel van den Geest. Intusschen, we blijven ook deze deeltjes waardeeren als onderdeel van een reeks, die ons al jaren lang welkom geweest is. En die slechts zou kunnen winnen bij opname van wat versch bloed. Want het wordt éêii vïm beide: herdruk óf veryersehtng.

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's