Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mohammed, een profeet van God?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mohammed, een profeet van God?

Over de aard van christelijke profetie

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
The New Testament frequently speaks about Christian prophets and prophecy. In that context the question is posed whether Christians could or should also acknowledge Muhammad as a prophet or someone with a gift of prophecy. By a general review of the character of prophecy in the New Testament, the conclusion is drawn that acknowledging Muhammad as prophet would imply the need to test his prophecies in the light of the coming of Jesus Christ. That suggest at least that Muhammed by Christians is seen in a different light than by Muslims. Despite some positive evaluations by Christians in history, this research into New Testament prophecy doesn’t really change the overall critical Christian evaluation of Muhammad.


1. Inleiding
Tijdens mijn werkperiode in Libanon (1998-2005) hield ik een lezing aan de Near East School of Theology in Beiroet over ‘profetie en de gave van profetie’, onder de titel: ‘Spreekt God vandaag nog steeds?’ Mijn conclusie was dat er Bijbels gezien geen reden is de gaven van de Geest, waaronder die van profeten en profetie, te beperken tot de eerste gemeente. Met andere woorden, God spreekt vandaag nog steeds, al zullen we gezien alle ontsporingen op dit gebied heel kritisch moeten zijn wanneer mensen menen te profeteren. In de discussie die op de lezing volgde vroeg iemand: ‘Betekent dit dat Mohammed ook de gave van profetie heeft gehad, of zelfs een profeet is geweest? Die vraag verraste mij in eerste instantie, omdat het verstaanskader van ‘profetie’ van deze man zo anders was dan wat ik als jonge westerse zendeling met me meedroeg. 1 Het lag echter in die context volkomen voor de hand. Christenen krijgen van moslims nogal eens de vraag, hier niet minder dan daar: ‘Wij erkennen Jezus als Gods profeet en boodschapper, waarom is het dan zo moeilijk voor jullie ook Mohammed te accepteren als profeet van God?’2 Wanneer het Nieuwe Testament spreekt over profeten3 en over de gave van profetie,4 dan is het dus in principe niet uitgesloten dat door christenen ook Mohammed in dat kader verstaan zou kunnen worden. De vraagsteller worstelde existentieel met deze kwestie, misschien omdat de lezing hem nieuwe mogelijkheden bood met moslims in gesprek te zijn. Het kan ook zijn dat het hem weer opnieuw in verwarring bracht in de vaak gespannen ontmoetingen met zijn islamitische buren.5
De vraag die mij hier dan ook zal bezighouden is die naar de betekenis van de aard van profetie en profeten in het Nieuwe Testament voor een christelijk verstaan van Mohammed. Die vraag zal ik beantwoorden door eerst te kijken naar waar die vraag vandaan komt. Hoe wordt – in het kort – Mohammed in de hoofdstroom van de islam als profeet gezien? Wat zijn de essentiële kenmerken van het profeet zijn van Mohammed (§ 2). Vervolgens zoek ik naar basale identity-markers van nieuwtestamentische profetie en profeten (§ 3). Tot slot trek ik een aantal conclusies waarmee ik de genoemde vraag probeer te beantwoorden (§ 4). Het moet duidelijk zijn dat het in dit verband onmogelijk is om in te gaan op alle (soms zeer technische) details van de brede discussie over profeten en profetie in het Nieuwe Testament en de betekenis daarvan voor de christelijke gemeente vandaag.6 Hetzelfde geldt voor de islamitische visie op Mohammed als profeet. Voor de vraagstelling is dat ook niet direct noodzakelijk.

2. Mohammed als profeet van God?7
In de context van het Midden-Oosten lag de vraag naar aanleiding van mijn lezing over profetie voor de hand, omdat Mohammed zich volgens de islamitische traditie niet beschouwde als stichter van een nieuwe religie, maar claimde te staan in de traditie van de oudtestamentische profeten.8 Alle profeten, van Adam tot Mozes en van David tot Jezus zijn in deze visie islamitische profeten. Hoewel er in de islamitische traditie tal van opvattingen bestaan over de exacte betekenis van Mohammed,9 ziet men hem unaniem als de hoogste en belangrijkste profeet. Rippin wijst er op dat het moeilijk is religieuze interpretatie van Mohammed te (onder)scheiden van vermeende ‘feiten’. Met het oog op de betekenis van Mohammed is dat ook niet direct nodig.10 Uit het traditioneel islamitische beeld van Mohammed is met het oog op onze vraag het volgende van belang.

2.1 De laatste en hoogste profeet
Mohammed wordt in de islamitische traditie niet alleen nabi – ‘profeet’ – genoemd, maar ook rasoel – ‘gezant’ of ‘boodschapper’. Hoewel het onderscheid tussen beide begrippen niet absoluut is, wordt rasoel in de islamitische traditie vaak gebruikt als aanduiding van die profeten die de openbaring die ze van God ontvangen hebben ook (schriftelijk) hebben doorgegeven. Elke rasoel is dus ook een nabi, maar niet elke nabi is een rasoel.11 Naast Mohammed (Koran) gaat het voornamelijk om Mozes (Tawrat), David (Zaboer) en ‘Isa (Indjil).
Moslims gaan er vrij algemeen van uit dat de eerdere openbaringen van God aan Mozes, David en ‘Isa niet meer zo voorhanden zijn als Hij ze heeft gegeven. Mohammed heeft de oorspronkelijke openbaring van God opnieuw ontvangen en doorgegeven, gedicteerd door bemiddeling van de engel Gabriël. Het is daarmee het letterlijke en onfeilbare spreken van God Zelf. Hoe hoog Mozes, David en met name ‘Isa in de islam ook worden geëerd, ze staan niet op één lijn met Mohammed. Mohammed is de laatste en hoogste profeet. Hij wordt in de Koran het zegel van de profeten genoemd; met hem is de reeks van profeten afgesloten en verzegeld.12 Volgens Hidir is het profeetschap in wezen overgegaan op de Koran en zijn de claims van profeetschap door mensen daarna niet meer valide.

2.2 Ultiem gezag
De Sunna, de handelwijze van de profeet, de traditie met verhalen over het leven en het handelen van Mohammed, is naast de Koran de tweede bron voor het leven van de moslim. Het biedt de context waarbinnen de Koran geïnterpreteerd moet worden. Koran en Sunna hebben samen onfeilbaar en absoluut gezag.13 Mohammed is als profeet het ultieme voorbeeld voor alle moslims. Hij is de volmaakte mens en wordt vaak beschouwd als zonder zonde.14 Mohammed wordt gezien als de volmaakte belichaming van Gods boodschap (Sura 33:21)15 en heeft ultiem gezag. De Sunna is daarom naast de Koran, met bijna gelijke autoriteit, de tweede onfeilbare bron voor het islamitische recht.16
Ook in moderne islamitische interpretaties van Mohammed blijft de profeet het oriëntatiepunt voor de gelovige. Hervormers kennen een diep respect voor Mohammed, maar zoeken wegen om zijn persoon en onderwijs in een moderne context relevant te maken. Nieuwe interpretaties van de islam hebben alleen toekomst, indien zij op de één of andere manier met Mohammed in verband gebracht kunnen worden.17
Wanneer Mohammed de ideale en ware moslim is, dan is het beledigen van de profeet in wezen het beledigen van alles waar de islam voor staat. Het is het beledigen van elke moslim en van de islam als religie.18 In sommige situaties heeft de erkenning van Mohammed als het voorbeeld voor de gelovige zelfs geleid tot een vorm van heiligenverering van de profeet. Hoewel Mohammed zichzelf nadrukkelijk als mens heeft gezien (zie Sura 118:10) en de islam hem ook als mens blijft beschouwen,19 krijgt hij in sommige kringen toch bijna goddelijke trekken.20

3. Profeten en profetie in het Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament wordt op verschillende plaatsen over profeten en profetie gesproken. In het boek Handelingen treden een aantal malen specifieke profeten op, die soms deel uitmaken van een grotere groep (Hand. 11:27; 13:1; 15:32; 21:10); in zijn brief aan de Efeziërs noemt Paulus profeten in één adem met apostelen als het fundament van de christelijke gemeente (Ef. 2:20, vgl. 3:5) en als gaven die Christus na zijn hemelvaart heeft gegeven aan de gemeente (Ef. 4:11). In zijn eerste brief aan de Korintiërs (12-14) bespreekt Paulus in het bijzonder de gaven van profetie en tongentaal als genadegaven (charismata) van de Geest. Hij legt daarbij nauwelijks uit wat profetie nu precies is, het gaat hem veel meer om de juiste beoordeling van de gaven, dat wil zeggen hoe wordt de gave van profetie op de juiste waarde geschat en op goede wijze benut. Het gaat bij de gaven om de opbouw van de gemeente (1 Kor.14:26). Liefde is de sleutel tot het geheim van de gaven, de hogere weg (1 Kor. 12:31; 13). Het lijkt dat het voor de eerste gemeente min of meer bekend geweest is, wat profetie precies inhield en hoe zij functioneerde. 21 Wij zullen uit de context van de teksten in het NT moeten afleiden wat de kenmerken zijn van profetie, welke relatie er bestaat tussen nieuwtestamentische en oudtestamentische profeten en de verhouding tussen profeten en de gave van profetie. In relatie tot de vraag naar Mohammed en profetie gaat het dan in de eerste plaats om de betekenis van de komst van Jezus Christus voor de aard van profetie (3.1), vervolgens om de aard van het gezag van nieuwtestamentische profetie (3.2) en tot slot de vraag of profeten en profetie uniek zijn geweest voor de tijd van het Nieuwe Testament of een blijvend fenomeen (3.3).

3.1 Profetie als eschatologische gave
Het verschijnsel profetie in het Nieuwe Testament staat in het teken van de nieuwe heilstijd die in Christus is aangebroken en is daarmee eschatologisch van aard. Het wordt gekleurd door het aanbreken van het einde der tijden. Dat wordt op verscheidene manieren duidelijk.

a. Pinksteren en profetie
In Handelingen 2 wordt het pinkstergebeuren beschreven. Wind, vuur en vreemde talen duiden de komst aan van de Heilige Geest. In zijn toespraak legt Petrus uit dat dit is waar de profeet Joël over sprak (Joël 2:28-32 [3:1-5]). Joël profeteert dat God zal gaan ingrijpen om zijn volk te redden. Na het oordeel zal de Here het op de dag des Heren opnemen voor zijn volk (Joël 2:18), zal er worden afgerekend met de vijanden van Israël en is er redding voor Israël. Daarna zal God van zijn Geest uitstorten op alle vlees en zullen zonen en dochters profeteren, zullen oud en jong visioenen zien. Er zullen tekenen zijn en ieder die de naam van de Here aanroept, zal worden gered (Hand. 2:28-32). Dat gaat volgens Petrus nu op de pinksterdag in vervulling en is onlosmakelijk verbonden met wat er in Christus is gebeurd. Het is de opgestane en verhoogde Jezus die de Geest heeft uitgestort (Hand. 2:32, 33).
Wanneer Petrus Joël 2:28v citeert, brengt hij een kleine wijziging aan ten opzichte van de tekst in de LXX, die veelzeggend is: in plaats van het ‘daarna’ uit Joël (meta tauta) spreekt hij over ‘in de laatste dagen’ (Hand. 2:17). Daarmee interpreteert Petrus het pinkstergebeuren als het aanbreken van de laatste dagen, het eschaton.22 Dat is niet noodzakelijkerwijs alleen een chronologische kwalificatie, het is ook en vooral een aanduiding van de nieuwe tijd die door de komst van de Geest is aangebroken. Dit is het ultieme, het definitieve handelen van God in de geschiedenis.23 Daarbij treedt er met betrekking tot de gave van profetie een verschuiving op ten aanzien van het oude verbond. Toen ontvingen mensen tijdelijk en incidenteel de Heilige Geest, nu kan iedereen delen in de gave van de Geest.24
Kort gezegd: profetie is volgens Lukas’ weergave van Petrus’ pinksterpreek een eschatologische gave. Het is het werk van de Geest, die dé gave bij uitstek is in het eschaton en daarmee teken dat in de komst en het werk van Jezus Christus de eindtijd is aangebroken.

b. De Geest en profetie
Naast Handelingen 2 is breder in het Nieuwe Testament de overtuiging zichtbaar dat God in Christus op beslissende wijze in de geschiedenis van zijn volk heeft ingegrepen. In Christus is de langverwachte heilstijd voor Israël aangebroken. Naar die heilstijd wordt in het Oude Testament al uitgezien. Het oude verbond van God met zijn volk kent een bepaalde voorlopigheid en wordt door Israël ook telkens weer verbroken. Daarom wordt door de profeten gesproken over een nieuwe tijd, waarin God dwars door het oordeel heen met zijn volk opnieuw wil beginnen. Hij zal een nieuw verbond oprichten, er komt een nieuwe heilstijd.25 Een belangrijk aspect daarvan is dat God zijn Geest aan zijn volk zal geven (Ez. 36:27: en humin). Joël verwoordt dat, zoals we gezien hebben, nog het meest expliciet. Jesaja ziet de komst van de Geest als het moment dat alles nieuw wordt (Jes. 32:15-20): de nederigen zullen worden verblijd, de gebrokenen van hart verbonden, gevangenen bevrijd, treurenden getroost (vgl. Jes. 61:1, 2).26
In Romeinen 8 beschrijft Paulus deze nieuwe heilstijd als een vervulling van die oudtestamentische beloften en refereert hij soms woordelijk aan Jeremia en Ezechiël.27 Het kenmerk van deze nieuwe tijd is volgens hem de Geest van God, die de inaugurator is van de nieuwe aeon. Wie ‘in Christus’ is, wie Christus toebehoort (8:9), deelt in het nieuwe leven en heeft de Geest als eerstelingsgave ontvangen (8:23). De Geest is de eerste gave van de heerlijkheid en de garantie dat de volheid van het nieuwe leven ook zal doorbreken, de verlossing van het lichaam.28
Wanneer Paulus nu in zijn eerste brief aan de Korinthiërs en zijn brief aan de Romeinen spreekt over profeten en over profetie als gaven van de Geest (1 Kor. 11:4, 5; 12:10, 28, 29; 13:2, 8, 9; 14:1, 3-6, 22, 24), dan zullen we dat dus moeten verstaan in de context van de nieuwe heilstijd. In Christus en door de Geest is het nieuwe leven gerealiseerd. Onder andere profetie is een kenmerk dat het nieuwe leven in alle voorlopigheid is begonnen. Het ligt voor de hand dat ook het spreken over profetie in 1 Thess. 5:20 in dat verband is te verstaan: het verachten van profetieën noemt Paulus in direct verband met het niet uitblussen van de Geest.29 Geest, eindtijd en profetie hebben alles met elkaar te maken. Dat roept vragen op ten aanzien van het ultieme karakter van het profeetschap van Mohammed in de islamitische traditie (zie verder § 4).

c. Het jodendom uit de tweede tempelperiode
Dat profetie volgens het Nieuwe Testament een eschatologische gave is, sluit nauw aan bij gedachten die leefden in het jodendom van de tweede tempelperiode. Vrij algemeen was er het besef dat de Geest geweken was, omdat er geen profeten meer waren. De Geest werd immers vooral gezien als de Geest van de profetie.30 Er leefde een sterke verwachting, dat de Geest van God opnieuw zou worden uitgestort en dat er dan opnieuw profeten zouden opstaan.31 Tevens treffen we in deze periode, in aansluiting bij Joël 2[3], de gedachte aan dat er in de toekomst geen profeten meer nodig zullen zijn, omdat de Geest op alle vlees zal worden uitgestort.32

d. Profeten en profetie
Dat profetie onlosmakelijk met de Geest van God verbonden is als gave van de nieuwe aeon laat nog een aantal zaken onbeantwoord. In de eerste plaats benadrukt Petrus in Hand. 2 dat de Geest volgens Joël in de nieuwe heilstijd op alle vlees wordt uitgestort en dat allen zullen profeteren (Hand. 2). Paulus stelt evenwel dat niet iedere gelovige het charisma van profetie ontvangen heeft. Dit kan betekenen dat Paulus en Handelingen over verschillende zaken spreken. Handelingen benadrukt dat de Geest aan iedere categorie mensen gegeven is, oud en jong, man en vrouw, en niet meer zoals in het Oude Testament aan enkelingen33 en met name priesters, profeten en koningen. Paulus zou dat dan specificeren, niet ieder mens is ineens een profeet.
Een tweede kwestie is de verhouding tussen profetie als charisma en het optreden in de eerste gemeente van personen die een meer officiële functie of een officieel ambt lijken te vervullen (Ef. 2:20, Hand. 13:1; 15:32 passim et cetera). Omdat Paulus met name in 1 Kor. 12 en 14 profetie en profeten in één adem noemt, lijkt de conclusie gerechtvaardigd, dat de gave van profetie in sommige mensen dermate manifest is geweest en door de gemeente erkend, dat dit ook tot een bepaalde functie en rol in de gemeente heeft geleid.
In de derde plaats wordt niet helemaal duidelijk wat profetie nu precies inhoudt. In Handelingen 2 wordt het spreken in andere talen met profetie in verband gebracht, tegelijkertijd wordt het geïnterpreteerd als het verkondigen van de grote daden van God (Hand. 2:11), dan weer lijkt profetie te maken te hebben met het voorzeggen van de toekomst (vgl. Hand. 11:28), dan weer is profetie gericht op de opbouw van de gemeente (1 Kor. 12:7). Kern is wel, dat profetie te maken heeft met Gods handelen en spreken, nu en in de toekomst.
Tot slot wordt de vraag opgeroepen naar het gezag van profeten. Als alle gelovigen kunnen profeteren (Hand. 2) of de gave van profetie kunnen ontvangen en profetie is in dit verband te verstaan als het verlengde van oudtestamentische profetie, dan krijgt het profetisch spreken van gelovigen een vorm van goddelijk gezag. De conclusie zou zelfs getrokken kunnen worden dat het woord van de gelovige in de gemeente dan vergelijkbare autoriteit krijgt als de Schriften zelf.

3.2 Het gezag van profeten
Om het gezag van profeten op waarde te kunnen schatten is het volgende van belang. In de eerste plaats stelt ‘Paulus’ in zijn brief aan de Efeziërs, dat de kerk gebouwd is op het fundament van apostelen en profeten en dat Jezus Christus de hoeksteen is (Ef. 2:20). Profeten lijken hier op één lijn te worden gesteld met de eerste apostelen en de vraag is dus of zij hetzelfde hoge gezag delen.34 In de tweede plaats wordt in het Nieuwe Testament telkens weer benadrukt dat profeten niet naar eigen inzicht spreken, maar door de Geest gedreven en geïnspireerd worden (vgl. bijv. 2 Petr. 1:20, 21). Ook dat veronderstelt een grote mate van autoriteit en gezag.

a. Profeten met apostolisch gezag? (Ef. 2:20)
Het gezag van de apostelen, die door Jezus waren aangesteld en uitgezonden in de wereld, stond in de eerste gemeente hoog aangeschreven (zie Luk. 6:13, Hand. 1:8). Zij gaven leiding aan de vroege kerk (vgl. bijv. Hand. 2:42; 6:1; 15:2). Als profeten volgens Ef. 2:20 op één lijn staan met de apostelen, dan zou hun hetzelfde gezag toekomen. Profetie staat dan heel dicht bij oudtestamentische profetie en krijgt praktisch canoniek gezag. Hoe lezen wij deze tekst?
In de eerste plaats kunnen ‘profeten’ hier worden opgevat als oudtestamentische profeten.35 Paulus beschrijft in Efeziërs 1 en 2 hoe Gods plan van voor de grondlegging der wereld (Ef. 1:4) in Christus vorm heeft gekregen; het is de vervulling van wat profeten in het Oude Testament al hadden toegezegd. Het is denkbaar dat Paulus naast de vertegenwoordigers van de nieuwe bedeling ook de oudtestamentische profeten op het oog heeft. In het licht van de rest van de brief aan de Efeziërs is het echter toch minder waarschijnlijk. In Ef. 3:5 en 4:11 wordt ook over profeten gesproken en in die context kunnen alleen maar nieuwtestamentische profeten zijn bedoeld. Het ligt niet voor de hand dat Paulus in één relatief korte brief hetzelfde begrip ‘profeet’ zonder enige kanttekening met twee verschillende betekenissen gebruikt.
Een andere mogelijkheid is ‘profeet’ hier op te vatten als nadere kwalificatie van ‘apostel’. Het fundament van de gemeente wordt dan gevormd door de apostelen, die ook profeten zijn.36 Hoewel deze interpretatie niet onmogelijk is, lijkt er in Ef. 3:537 en vooral in 4:11 toch sprake te zijn van aparte categorieën.
We kunnen dus concluderen dat met profeten in Ef. 2:20 een aparte categorie van mensen is bedoeld, die naast apostelen een belangrijke, zelfs funderende, positie hebben ingenomen in de eerste gemeente. Wat dat inhoudt, wordt helder uit de specifieke focus die ‘Paulus’ in dit gedeelte heeft, namelijk de eenwording van jood en heiden in de christelijke gemeente. Voor Christus waren beide in geestelijke (en soms absolute) zin van elkaar gescheiden door de wet. Die muur is in Christus – aan het kruis (Ef. 2:16) – afgebroken (Ef. 2:14, 15). Jood en heiden zijn als een nieuwe eenheid door het kruis met God verzoend (vgl. Ef. 2:14-16). Dat is niet tot stand gebracht door de apostelen en/of profeten. Het was Gods voornemen om in de bedeling of economie van de volheid der tijden alle dingen (het al, ta panta) in Christus (als onder één hoofd) samen te vatten (Ef. 1:10).38
In die context is – anders dan in 1 Kor. 3 – de hoeksteen fundamenteler dan het fundament.39 De hoeksteen draagt en verenigt beide muren, jood en heiden. Het fundament is in zoverrre van belang als het met die hoeksteen is verbonden. Anders gezegd, de apostelen en profeten zijn slechts dragend voor het gebouw in verbondenheid met de hoeksteen.40 Hetzelfde geldt voor de apostelen die in Ef. 3:5 en 4:11 genoemd worden. Het geheim van het nieuwe leven en de eenheid van jood en heiden is door de Geest onthuld aan de apostelen en profeten; de essentie van dit geheimenis is dat het door Christus Jezus is gerealiseerd (3:3-6). Het is Christus die na zijn opgaan in de hemelse gewesten (Ef. 4:8, 9) de gaven (niet charismata, zoals in 1 Kor. 12, maar domata) van onder andere apostelen en profeten aan de gemeente gaf, met als doel door dienstbetoon het lichaam op te bouwen tot de eenheid en volheid van de volmaakte mens. Dat is de volheid van Christus zelf, die door het geloof en door de kennis van de Zoon van God ontvangen wordt (Ef. 4: 13).
Dat betekent dat noch de apostelen, noch de profeten absoluut gezag hebben door wie zij zijn. Het geheim van hun autoriteit ligt in Christus Zelf en in zijn volheid. In die lijn kan Paulus in Gal. 1:8 ook benadrukken, dat iedereen die een evangelie verkondigt naast het evangelie dat hij heeft gebracht, vervloekt (anathema) zal zijn, al was het Paulus zelf of een engel uit de hemel. Ook het gezag van de apostelen ligt dus niet in hun functie of bediening, maar in het evangelie van Jezus Christus, dat wil zeggen in het evangelie van het kruis en de opstanding.41 Voor de profeten is dat niet anders. Hun gezag ligt niet in hun functie, maar in de essentie van wat zij verkondigen.42

b. Profetie als openbaring
In de tweede plaats wordt de vraag naar het gezag van nieuwtestamentische profetie opgeroepen door de nauwe band tussen profetie en de Heilige Geest. ‘Petrus’ benoemt die relatie expliciet in 2 Petr. 1:21, als hij stelt dat ook profeten in het Oude Testament door de Geest aangestuurd (woorden) van God gesproken hebben. In 1 Korinthiërs 14 beschrijft Paulus profetie als het ontvangen en doorgeven van een ‘openbaring’ van God (vgl. 14:26, 29, 30). Hij maakt niet duidelijk wat hij daar precies mee bedoelt, maar het is wel duidelijk dat het gaat om een Goddelijke actie. Het is God die op de één of andere manier iets aan de profeet bekendmaakt. Dat impliceert een grote mate van autoriteit; wat God openbaart, heeft een absoluut karakter. Ook dat lijkt te suggereren dat profeten in het Nieuwe Testament vergelijkbaar gezag hebben als profeten in het Oude Testament.
Die conclusie trekt het Nieuwe Testament niet op die manier. Ook door God geïnspireerde profeten zijn feilbaar. Paulus stelt bijvoorbeeld in 1 Kor. 14:29 dat profetie beoordeeld moet worden. Beoordelen (diakrino) is het ‘van elkaar scheiden’,43 in deze context wat echt en waar is in de profetie van wat niet echt en niet waar is, welke woorden van God zijn en gehoorzaamd moeten worden en welke niet. Een andere mogelijkheid is onderscheiden te betrekken op de betekenis van profetie, wat er precies mee gedaan moet worden. Ook in 1 Thess. 5:20 en 21 spoort Paulus de gemeente in Thessalonica aan om profetieën niet te verachten, maar om alle dingen – dus inclusief de profetieën – te toetsen. Toetsen (dokimazo) betekent letterlijk het testen van iets op echtheid en zuiverheid. Het kan ook gebruikt worden voor het zuiveren van metalen en duidt dan op het scheiden van het zuivere metaal van andere stoffen.44 In de context van Thessalonicenzen houdt toetsen in: het goede behouden en dus het onzuivere uitfilteren. Het gaat om het onderscheid tussen wat echt is en wat onecht is in de profetie (1 Thess. 5:21).45
Beoordelen of toetsen kan alleen als wat de profeet profeteert en wat God openbaart niet volkomen samenvallen. Blijkbaar is de profeet zelf betrokken bij het doorgeven van wat God inspireert. Lukas beschrijft in Handelingen (21:4) zelfs hoe Paulus geen gehoor geeft aan wat discipelen in Tyrus door de Geest tegen hem zeggen; zij dragen hem op om niet naar Jeruzalem te gaan, maar Paulus gaat toch.46
Grudem wijst in dit verband ook nog op de tweede profetie van Agabus in Handelingen 21:10-11. Die profetie is volgens Grudem in algemene zin wel correct, namelijk dat Paulus gevangengenomen zal worden en onder de hoede van de Romeinen zal komen, maar niet accuraat in details.47 Of dit laatste zo fundamenteel is als Grudem denkt, kan worden betwist, maar in de context van alle genoemde voorbeelden is de conclusie niettemin gerechtvaardigd dat profetie niet automatisch samenvalt met goddelijk gezag en niet automatisch het gezaghebbende woord van God is. Daarom definieert Grudem profetie als ingeving of openbaring van God, die door mensen wordt geïnterpreteerd en doorgegeven. Godswoord en mensenwoord lopen door elkaar heen. We kunnen nooit spreken over nieuwtestamentische profetie als onvoorwaardelijk gezagswoord van God.48 Daarmee lijkt er een wezenlijk verschil te bestaan tussen oudtestamentische en nieuwtestamentische profetie.49 Dat is van belang met het oog op een inschatting van Mohammed als profeet (zie § 4).

3.3 Is profetie blijvend?
Wanneer ‘Paulus’ in zijn brief aan de Efeziërs profeten op één lijn stelt met apostelen, ligt de gedachte voor de hand dat zij een unieke rol vervulden in de christelijke gemeenschap. Zoals apostelen uniek en tijdelijk waren, op grond van hun gezonden zijn door Jezus zelf, zo zou de conclusie getrokken kunnen worden dat profeten dat evenzeer waren. Die gedachte is verwant met de overtuiging dat de gaven van de Geest bedoeld waren voor de eerste gemeente, die nog geen Bijbel tot haar beschikking had. Na het afsluiten van de canon zijn die gaven niet meer nodig en heeft God ook geen profeten meer gegeven. 50 Als dat zo is, is de vraag naar het profeetschap ook meteen beantwoord.
Het is op grond van de geschriften van het Nieuwe Testament evenwel moeilijk hard te maken dat de gaven van de Geest slechts voor de eerste gemeente bedoeld waren. Hoewel deze kwestie voor Paulus niet speelde, is toch uit zijn brieven niet op te maken dat hij rekende met het verdwijnen van de charismata. De gaven staan voor hem in de context van de nieuwe heilstijd die in Christus is aangebroken en die tijd gaat door tot de volle openbaring van de heerlijkheid (Rom. 8). Ook al benadrukt Paulus de volledige vrijheid van de Geest in het schenken van de gaven (1 Kor. 12:8-10), en zou de Geest dus in vrijheid ook gaven kunnen terughouden, daarmee is geen theologische legitimatie te geven van de gedachte dat de gaven van de Geest niet langer operationeel zijn. Zelfs Calvijn, die alleen de gaven van herders en leraars als blijvend zag, gelooft dat het mogelijk is dat God zijn gaven opnieuw uitstort als er een tijd komt in de geschiedenis van de kerk dat dit nodig blijkt.51 Dat alles geldt dus ook voor de gave van profeten en profetie.
Dat profeten in één adem genoemd worden met de apostelen (1 Kor. 12:28, 29; Ef. 2:20; 3:5; 4:11), betekent dus niet automatisch dat het profeetschap tegelijk met het apostelschap is voorbijgegaan. In desbetreffende lijsten van gaven worden immers naast apostelen en profeten ook evangelisten, herders en leraars genoemd en zelfs de meest extreme aanhanger van het cessationisme gelooft niet dat God geen herders en/of leraren meer geeft. Velen die rekenen met het ophouden van de gaven, doen dat wel met de ‘gewone’ en niet met de ‘spectaculaire’ gaven van de Geest, zoals helpen en besturen (1 Kor. 12:28).

3.4 Nieuwtestamentische profetie: conclusie
Nieuwtestamentische profetie is een eschatologische gave; het is een kenmerk dat de grote heilstijd voor Israël en de volken in Christus is aangebroken. Het is één van de gaven van de Heilige Geest, de inaugurator van de nieuwe heilstijd en bij uitstek de Geest van profetie. Hier verschilt nieuwtestamentische profetie van oudtestamentische profetie. Het laatste kijkt vooruit naar het ingrijpen van God in de geschiedenis, het eerste start daar. Nieuwtestamentische profetie staat in het volle licht van de komst van Christus. Achter dat moment kunnen we niet meer terug.52 Wie getuige is geweest van hoe God in Christus heeft gehandeld, heeft gezien wat alle profeten wilden zien (1 Petr. 1:10-12), maar waarvan zij geen deel hebben uitgemaakt.
In de tweede plaats is profetie niet automatisch woord van God, het moet getoetst en onderscheiden worden. Ook daarin lijkt nieuwtestamentische profetie zich van oudtestamentische te onderscheiden. De conclusie ligt echter ook voor de hand, dat wanneer een profetie als ‘waar’ onderscheiden wordt, zij vergelijkbaar gezag heeft als oudtestamentische profetie. Het Nieuwe Testament is op dit punt wel terughoudend.
Tot slot is profetie een blijvende gave aan de christelijke gemeenschap.

4. Mohammed, christelijke profeet?
De vraag was of Mohammed in het licht van het blijvende karakter van nieuwtestamentische profetie door de christelijke traditie ook als profeet erkend zou kunnen worden. Hij zag zichzelf als profeet in de lijn van de joods-christelijke traditie.
Om te beginnen is het niet bij voorbaat uitgesloten dat er na het schrijven van het Nieuwe Testament profeten opstaan in de gemeente van Christus. De gedachte dat er in een context waarin nauwelijks gemeenten van Christus waren een profeet door God gezonden zou worden staat op zich niet haaks op het Nieuwe Testament. De kernvraag is dus of Mohammed de gave van profetie gehad zou kunnen hebben, zodanig dat hij ook profeet van God genoemd kan worden.
Volgens de kwalificaties van het Nieuwe Testament zal de profetie van Mohammed dus getoetst moeten worden. Zijn persoon als zodanig kan nooit het bewijs zijn voor zijn profeetschap, dat zullen moslims ook benadrukken. Mohammed was een gewoon mens, ondanks de hoge plaats die hem soms wordt toegekend. Op dit punt gaan de wegen van islam en de nieuwtestamentische visie op profetie wel uiteen. De visie op Mohammed in de islam ligt immers dichter bij een oudtestamentische visie op profetie dan een nieuwtestamentische. Zijn gezag is praktisch gelijk aan dat van de Koran zelf. Zijn spreken en handelen moeten worden gehoorzaamd en nagevolgd, niet getoetst. Als er door de christelijke theologie dus al iets van een profeet in Mohammed kan worden gezien, dan is dat op een totaal andere wijze dan in de islamitische traditie. Nieuwtestamentische profetie moet getoetst worden, waarheid en leugen moeten van elkaar gescheiden worden.
Daarin is de komst van Jezus Christus als het centrum van Gods handelen en spreken cruciaal. Volgens het Nieuwe Testament zijn profeten dienstbaar aan het ultieme handelen van God in de geschiedenis in Jezus Christus. Achter dat beslissende moment kunnen we niet meer terug. Het Christusgebeuren is primair, profetie is secundair. Dat maakt het moeilijk Mohammed als laatste profeet te zien, niet zozeer in tijd als wel in positie. Profeten zijn niet hoger dan Jezus, overtreffen Hem niet, maar zijn ondergeschikt. Daarom kunnen we na de komst van Christus mensen ook niet langer zien als een soort oudtestamentische of buitenbijbelse profeet.53 Teruggaan naar de tijd voor Jezus’ komst, alsof er in sommige opzichten niets is veranderd, is een vorm van ontkenning van Gods ultieme handelen en spreken in Christus. Het is ook overbodig: wie steekt een kaars aan wanneer de Zon is opgegaan?
Heeft God dan geen enkele bemoeienis met Mohammed gehad? Het is mogelijk dat Mohammed begonnen is als een soort nieuwtestamentische profeet, die de Arabische volken terug wilde roepen tot het christendom van zijn tijd, maar vervolgens van dat spoor is afgeraakt.54 Het is mogelijk dat hij met een aanvankelijk spreken van God aan de haal is gegaan. Het is ook mogelijk dat hij vanaf het begin geheel misleid is geweest. Die vraag ligt evenwel buiten de reikwijdte van dit onderzoek. Het vereist niet alleen een diepere theologische doordenking van Mohammed en de islam, maar ook een grondig gesprek met de islamitische traditie over profeetschap.


Noten
1 Mijn vragen lagen vooral op het terrein van de al dan niet blijvende betekenis van de gaven van de Geest voor de gemeente van Christus.

2 Bijv. recent K. Essabane, ‘Mohammed ook voor Christenen?’, 6-5-2011, http://www.nieuwemoskee. nl/2011/05/mohammed-ook-voor-christenen; C. Chapman, Cross and Crescent. Responding to the challenge of Islam, Leicester 1996, 178.

3 Vgl. Hand. 11:27; 13:1; 15:32; 21:10; 1 Kor. 12:28, 29; 14:29, 32; Ef. 2:20; 3:5; 4:11.

4 Vgl. Rom. 12:7; 1 Kor. 11:4, 5; 1 Kor. 12:10; 13:9; 14:1, 3-6, 22, 24, 31, 39.

5 In de geschiedenis hebben christenen op diverse manieren naar Mohammed gekeken. Meestal was dat kritisch, omdat de boodschap en het leven van Mohammed zo wezenlijk anders zijn dan die van de christelijke traditie. Soms zijn er echter ook stemmen geweest die veel positiever waren. Zo heeft Wessels recent ervoor gepleit dat joden en christenen Mohammed ook als profeet zouden erkennen. Cragg geeft wel een divine cause in Mohammed toe, maar is vervolgens kritisch over de manier waarop die divine cause gestalte heeft gekregen. Patriarch Timotheus I (gestorven 823 AD) erkent Mohammed als een boodschapper van God.

6 Zie daarvoor bijvoorbeeld D.E. Aune, Prophecy in Early Christianity and the Ancient Mediterranean World, Grand Rapids 1991; W. Grudem, The Gift of Prophecy in the New Testament and Today, Eastbourne 20015.

7 Er is hier gekozen om in taalgebruik niet te onderscheiden tussen de God van de islam en de God van het christendom. Arabische (en Indonesische) christenen spreken God in hun eigen taal aan als Allah, en in het Nederlands met ‘God’. Daarmee is niet gezegd dat er geen wezenlijke verschillen zijn tussen het beeld van God in de islam en van God in het christendom, ook niet dat beide religies in wezen op hetzelfde neerkomen.

8 Zie W.A. Bijlefeld, De islam als na-christelijke religie. Een onderzoek naar de theologische beoordeling van de islam, in het bijzonder in de twintigste eeuw, Den Haag 1959, 112.

9 Vgl. A. Rippin, Muslims. Their religious beliefs and practices, London, New York 20053, ch. 3, 44-58, ch. 13, 200-228.

10 Zie Rippin, Muslims, 44, 48, 49.

11 Vgl. Özcan Hidir, ‘Het profeetschap van Mohammed in de Koran’, in: S. El-Bouyadig-van de Wetering, H.Vroom (red.), In het spoor van Jezus en Mohammed, Zoetermeer 2008, 19- 29, 23; F. Okumus, ‘De Profeet als voorbeeld’, in: El-Bouyadi, Vroom, Jezus en Mohammed, 109-124, 110, die wijst op diverse uitleggers die het eerste aspect vooral zien in het ontvangen van de boodschap, het tweede in het doorgeven van de boodschap.

12 Hidir, ‘Profeetschap’, 24; Okumus, ‘Profeet’, 110, 111; zo Sura 33:40.

13 Vgl. Rippin, Muslims, 54, 58.

14 Rippin, Muslims, 55. Dat betekent niet voor iedereen dat Mohammed geen fouten maakte, maar dat elke fout bij hem als profeet direct door God werd gecorrigeerd, vgl. Okumus, ‘Profeet’, 117. Er is een bepaalde spanning tussen de meer formele benadering van Mohammed en de beleving van veel moslims, waar Mohammed soms bijna goddelijke verering krijgt en dus ook volmaakt is, vgl. bijv. M. Nazir-Ali, Frontiers in Muslim-Christian Encounter, Oxford 1987, 130-138.

15 Zie F.E. Peters, Islam en de joods-christelijke traditie. Een verkenning. Amsterdam 2005, 70, 71.

16 Vgl. Rippin, Muslims, 53-55.

17 Zie Rippin, Muslims, 200/201, voor nieuwere interpretaties van Mohammed en de Koran, zie uitvoerig ch. 13, 200, 228 en ch. 14, 229-256.

18 Rippin, 54, 55.

19 Vgl. J.T.P. de Bruin, ‘Vroomheid en Mystiek’, in: J. Waardenburg (red.), Islam. Norm, ideaal en werkelijkheid, Houten 20005, 161-171, 161, 162; Okumus, ‘Profeet’, 114, 115, in een bepaalde context.

20 Vgl. Nazir-Ali, Frontiers, 130, 131.

21 Over het algemeen is de discussie of profetie gezien moet worden in de lijn van oudtestamentische profetie, dan wel profetie uit het jodendom van de tweede tempelperiode, of van hellenistische profetie/orakelspreuken, cf. Aune, Prophecy, ch. 2-5. Grudem, Gift, ch. 2, 27-49.

22 ‘Laatste dagen’ is hier een technische term voor het einde, cf. Jes. 2:2, Joh. 6:39. Eschatos duidt op het ultieme, de laatste van iets (vgl. Hand. 1:8), zie Liddell, Scott, Jones, Greek Lexicon, s.v. (op Bibleworks 7)

23 Ultiem wil hier dus niet zeggen dat God daarna niets meer doet, maar dat al zijn handelen in de geschiedenis gestempeld is en gekend wordt door zijn ultieme handelen in Christus.

24 In het Oude Testament ontvingen bijv. de kunstenaars bij de oprichting van de tabernakel (Ex. 31:3; 35:31), de richteren (Richt. 3:10; 6:34; 11:29; 14:6), de priesters (2 Kon. 24:20), de koningen (1 Sam. 11:6) en de profeten (zie bijv. Num. 24:2; Neh. 9:30) de Geest van God, maar niet permanent, zie B.J.G. Reitsma, Wie is onze God, Zoetermeer 2006, 51.

25 Vgl. Jes. 32:15, 16; 55:3; Jer. 31 [38]31-35; Ez. 16:60-63; 34:25; 36:23-30; Joël 2.

26 Andere elementen van die heilstijd zijn: God zal de wet in het hart van zijn volk schrijven (Jer. 31[38]:33), Hij zal aan zijn volk in plaats van een stenen hart een hart van vlees geven (Ez. 36:26), Hij zal er voor zorgen dat Israël zich weer aan Gods geboden houdt (Ez. 36:27), Hij zal de zonde van Zijn volk wegnemen (Jer. 31[38]:34; Ez. 36:29), ieder zal Hem kennen (Jer. 31[38]:34).

27 Vgl. Reitsma, Geest en schepping, 78, 79; Wie is onze God, 52-55.

28 Ook in Lukas 4 wordt het verband gelegd tussen het aanbreken van het jubeljaar en het werken van de Geest. De schrijver van de brief aan de Hebreeën opent in hoofdstuk 1 expliciet met de tegenstelling tussen vroeger en nu. In het verleden heeft God vele malen op diverse wijzen gesproken tot de vaderen door de profeten, nu echter heeft Hij tot ons gesproken door de Zoon. Dat is het laatste en ultieme spreken van God. Hebreeën legt in hoofdstuk 6 ook ondubbelzinnig een verbinding tussen de nieuwe aeon en de Heilige Geest en spreekt kort daarop over het nieuwe, betere verbond, waarvan Jezus de Middelaar is (8:6-13). Zie uitvoerig, Reitsma, Geest en schepping, 69-71; Wie is onze God, 50-55.

29 Vgl. ook 1 Tim. 1:18, 4:14; 2 Petr. 1:21.

30 Daarnaast wordt de Geest in het jodendom van de tweede tempelperiode ook gezien als Geest van heiliging en reiniging, cf. R.S. Notley, The Concept of the Holy Spirit in Jewish Literature of the Second Temple Period and ‘Pre-Pauline’ Christianity, Jeruzalem 1991 (uitgeg. in eigen beheer), 52, 82-84; B.J.G. Reitsma, Geest en schepping. Een bijbels-theologische bijdrage aan de systematische doordenking van de verhouding van de Geest van God en de geschapen werkelijkheid, Zoetermeer 1997, 80.

31 Ziet bijv. Sib. 3, 781; 1 Makk. 4:46; 14:41, vgl. Reitsma, Geest en schepping, noten 73, 79.

32 Vgl. Sib. 3, 582, Reitsma, Geest en schepping, 80; vgl. Notley, Holy Spirit, 14. Hiermee is nog niet duidelijk wat hier in Handelingen precies het karakter van profetie is, omdat het enerzijds gaat over het spreken over de grote daden van God (Hand. 2:11), anderzijds ligt er een accent op het spreken in andere talen, wat verwant kan zijn aan de gave van tongentaal in 1 Kor. 12-14.

33 Zo Calvijn in zijn commentaar op Hand. 2:17.

34 Zie bijv. ook de positie van profeten in Hand.13:1; 15:32.

35 Zo bijv. F. Mussner, Christus, das All und die Kirche, Trier 1968, 108.

36 Zo bijv. D. Hill, New Testament Prophecy, London, 1979, p. 139, zie A.T. Lincoln, Ephesians (WBC 42), Dallas 2002, (cd-rom, ad Eph. 2:20).

37 De grammaticale constructie (autou tussen profeten en apostelen) maakt het moeilijk hier apostelen en profeten als typering van dezelfde personen te zien.

38 Anakefalaioo betekent ‘samenvatten’, letterlijk: onder één hoofd brengen, cf. I.J. du Plessis, Christus as Hoof van Kerk en Kosmos, Groningen 1962, 66-69.

39 In 1 Kor. 3:11 wordt Jezus het fundament genoemd.

40 In de Arabische Van Dyke vertaling wordt ‘apostel’ vertaald met rasoel.

41 Vgl. 1 Kor. 2:2; 1 Kor. 15:1-5.

42 Ook als het om een aparte groep gaat, kunnen ze nog in één adem genoemd worden met apostelen, hoewel de apostelen naar het schijnt hoger gezag toekwam als direct door Jezus gezondenen. Grudem plaatst de apostelen op één lijn met de oudtestamentische profeten, Gift, ch. 2, 27-49, appendix A, 229-235. Maar in het licht van 3.1 zullen we ook daar terughoudend mee moeten zijn. Het evangelie maakt dat het gezag van apostelen van een andere orde is dan dat van de profeten. En het maakt evenzeer dat alle gelovigen een vergelijkbaar gezag toekomt, want het is uiteindelijk het gezag van Christus en niet van de persoon zelf.

43 Vgl. Liddell, Scott, Jones, Greek Lexicon, s.v., Bworks 7.

44 Vgl. Liddell, Scott, Jones, Greek Lexicon, s.v., Bworks 7

45 Vgl. L. Morris, The First and Second Epistles to the Thessalonians (rev.), NICNT, Grand Rapids 1991, 178, vgl. Rom. 1:28, 2:18, Rom. 12:2; Fil. 1:10.

46 Er wordt hier niet expliciet over profetie gesproken, maar wat hier gebeurt, is zeker te vergelijken met de profetieën van bijv. Agabus in Hand. 11 en 21.

47 De inaccuraatheid zit met name in twee details. Paulus wordt niet door de Joden gevangengenomen en ook niet overgedragen aan de Romeinen. De Romeinen nemen juist Paulus in bescherming tegen de Joden, vgl. Grudem, Gift of Prophecy, 77-83.

48 Zie Grudem, Gift, 69. Het is voor onze vraagstelling minder belangrijk exact vast te stellen wat profetie precies is en of het accent meer ligt op het openbaringskarakter of op het voorspellende (vgl. Luk. 22:64, Hand. 11:28; 21:10). Het laatste lijkt in de beleving van veel gewone gelovigen belangrijker dan het eerste.

49 Vgl. Grudem, Gift, 24, 25: Profeten in het OT zijn waar of vals; als ze ‘waar’ zijn, echte profeten van God, moeten ze gehoorzaamd worden, niet getoetst.

50 Vgl, Grudem, Gift, 290; J. Deere, Surprised by the Voice of God, Eastbourne 19998, 276-278. Dat lijkt erg op de gedachte die we bij Hidir aantroffen ten aanzien van een islamitische visie op profetie, dat profeetschap overgegaan is op de Koran.

51 Zie Calvijns commentaar op Ef. 4:11.

52 Zie uitvoerig Reitsma, Wie is onze God, 167, 168 met betrekking tot het oude verbond. Leven ‘als onder het oude verbond’ is na de komst van Christus achterblijven bij Gods weg in de geschiedenis, die nu voor altijd is te kennen als de weg van Christus. De kleinste in het Koninkrijk van God is groter dan Johannes de Doper, hoewel er toch niemand geboren is, die groter is dan hij (Luk. 7:28, Mat. 11:11).

53 Zo bijv. H.M. Vroom, Geen andere goden. Christelijk geloof in gesprek met boeddhisme, hindoeïsme en islam, Kampen 1993, 105.

54 Chapman, Cross, 265 vraagt zich af of we Mohammed niet op een bepaalde manier zouden kunnen vergelijken met Gideon: hij begon oprecht en was een rechter van God, maar hij raakte van de weg af en voerde Israël terug naar afgoderij. In de lijn van nieuwtestamentische profetie zou je dan eerder moeten zeggen dat Mohammed wellicht oprecht begon, maar de inspiratie door de Geest en de plaats van Christus uiteindelijk verkeerd is gaan verstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2012

Theologia Reformata | 107 Pagina's

Mohammed, een profeet van God?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2012

Theologia Reformata | 107 Pagina's