Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het roepingsvisioen van Ezechiël V (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het roepingsvisioen van Ezechiël V (Slot)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ezechiël 1 : 22—28. V (slot). En over de hoofden der dieren was de gelijkenis eens uitspansels, gelijk de kleur van het vreeselijk kristal, van boven af over hunne hoofden uitgespreid. En onder dat uitspansel waren hunne vleugelen rechtop, de eene aan den anderen; ieder had er twee die herwaarts hunne lichamen bedekten, en ieder had er twee die ze derwaarts bedekten. En als zij gingen, hoorde ik een geruisch hunner vleugelen, als het geruisch van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedreun eens heirlegers: als zij stonden, zoo lieten zij hunne vleugelen neder. En daar geschiedde eene stem van boven het uitspansel hetwelk boven hunne hoofden was, als zij stonden en hunne vleugelen nedergelaten hadden. En boven het uitspansel hetwelk was boven hunne hoofden, was de gelijkenis eens troons als de gedaante eens saffiersteens; en op de gelijkenis des troons was de gelijkenis als de gedaante eens menschen, daar bovenop zijnde; en ik zag als de kleur van Hasmal, als de gedaante van vuur rondom daarbinnen, van de gedaante zijner lendenen en opwaarts: en van de gedaante zijner lendenen en nederwaarts zag ik als de gedaante van vuur, en glans aan hem rondom: gelijk de gedaante van den boog die in de wolken is ten dage des plasregens, alzóó was de gedaante van den glans rondom; dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des Heeren. En als ik het zag, viel ik op mijn aangezicht, en ik hoorde eene stem van eenen die sprak.

Als zij gingen hoorde ik een geruisch hunner vleugelen, als het geruisch van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedreun eens heirlegers; als zij stonden zoo lieten zij hunne vleugelen neder. Blijkbaar wordt de werkelijkheid van het leven der aarde teruggebracht op de voorzienigheid in den troonzetel des Almachtigen. Zoo is het toch ook inderdaad. Wat we zien gebeuren is verwezenlijking van Gods Raad door de voorzienigheid Gods.
Tot nog toe hoorden wij niet van de beweging der vleugelen, wel van dieren en raderen en de wolk waarin vuur en glans schitterde. Thans krijgt de profeet een blik in het geweldige der voorzienigheid ook in de beweging dier vleugelen. Temidden van de branding der zeeën en het loeien der stormen, het woelen der natiën is de vleugelslag der cherubs, de troonwachters van Jehova, als het geruisch van vele wateren. W e moeten denken aan het geruisch van een machtigen waterval. De wateren storten neer met geraas als van den donder, het schuimt en spat. Het fonkelt en schittert in het licht der zonnestralen en de kleurenpracht wordt gezien in het midden der spattende wateren. In hoofdstuk 43 vers 2 spreekt de profeet er ook weer over: En zie, de heerlijkheid van den God Israëls kwam van den weg naar het Oosten en zijn stem was als het geruisch van vele wateren en de aarde werd verlicht van zijne heerlijkheid . . . en het waren gezichten als ik gezien had aan de rivier Kebar, en ik viel op mijn aangezicht. Zoo ook hoorde Johannes op Patmos de stem van den Heere Jezus als de stem van vele wateren. Geen wonder, dat dit alles op Ezechiël diepen indruk maakte. Hij moet inblikken in de heerlijkheid Gods zooals Hij zich openbaart in het wereldbestuur.
Toch kan de profeet niet volstaan met het spreken van het geruisch als van vele wateren. Neen, hij gebruikt nog een ander beeld om het geluid der vleugelen van de cherubs, wachters van den troonzetel Gods, aan te duiden. Het was een geluid als van een onweder. Ja, een gedreun als van eene legerplaats. De legerorders worden luide doorgegeven; alles is in beweging, wagens en paarden, de aarde golft van den gang der menschenmassa. Er moet slag worden geleverd. De heirscharen desAlmachtigen zijn paraat. Hemel, aarde en zee is Hem gehoorzaam. Ja, de stem des Heeren breekt de cederen van den Libanon en Hij houwt er vlammen vuurs uit. Trompetten weerklinken, de paarden snuiven, het geschut dreunt.
Koninkrijken storten ineen. Revolutie en burgerkrijg verteeren de natiën. De zeeën beven en verslinden duizenden bij duizenden. Aarbevingen teisteren gedeelten der aarde, terwijl vulkanen hun lava uitbraken en vernieling aanbrengen. Hongersnooden op verscheidene plaatsen. Habakuk klaagde: Het haar mijns vleesches is te berge gerezen van verschrikking voor U. en ik heb gevreesd voor uwe oordeelen. Dat alles moet ons het geluid der vleugels zeggen. Hooren wij in onze dagen niet het geraas der vleugelen. De gansche schepping is beroerd. Hetgeen in deze wereld geschiedt is ontsluiting van Gods raad, vervulling van Zijn goddelijk voornemen. W i e zal tot Hem zeggen: wat doet Gij? Maar, hoor de roede en wie haar besteld heeft. Bekeert u tot den Heere en verneder u voor den Almachtige. Toen het verderf lag voor de poorten van Ninevé, bekeerden zij zich tot God en het onheil werd afgewend. Zelfs het vee werd betrokken in het algemeene vasten dat werd uitgeroepen. Maar daarom ook zullen de Ninevieten opstaan tegen dit geslacht en zullen het veroordeelen.
Het geruKch der vleugelen houdt een wijle op, de cherubs laten hunne vleugels neer en de wolk met raderen en wezens, en troonzetel staan stil. Dat wijst ons op rustpauzen in het werken Gods. ook al blijft het waar wat de Heere Jezus zeide: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook. Er schijnt wel oneindige verwarring en toch is er niets ongeregeld in den loop der dingen.
Straks verneemt de profeet van boven dit uitspansel een stem, die bijzonder zijn aandacht trekt. W a t er gesproken wordt zegt hoofdstuk 2. Eerst wordt nog nader ingegaan op hetgeen hij ziet.
En boven het uitspansel hetwelk was boven hunne hoofden, was de gelijkenis eens troons, als de gedaante eens safiersteens; en op den troon was de gelijkenis als de gedaante eens menschen daar boven op zijnde, en ik zag als de kleur van Hasmal, als de gedaante van vuur rondom daarbinnen, van de gedaante zijner lendenen en opwaarts en van de gedaante zijner lendenen en nederwaarts zag ik als de gedaante van vuur en glans aan hem rondom.
Ezechiël ziet als een troon. Hij kan niet zeggen, dat het een troon was, maar het geleek er toch wel op. De troon is zinnebeeld van Gods opperheerschappij. En van Zijn troon geeft Hij zijn rijksgeboon. Van den troon van Salomo lezen wij, dat hij was gemaakt van elpenbeen, overtrokken met dicht goud. Zes trappen voerden naar den troonzetel en 12 leeuwen stonden op de trappen; desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt geweest. Majesteit en heerlijkheid omringen den troon, gerechtigheid en gericht zijn er de vastigheid van, terwijl goedertierenheid en waarheid voor Zijn aanschijn heengaan. Ik zag den Heere zittende op Zijn troon en de heirlegers aan Zijne rechter- en linkerhand.
Zoo zag Ezechiël boven het uitspansel de gelijkenis eens troons. Hij schittert; het scheen als ware hij gehouwen uit een saffiersteen. Neen,,zulke groote edelsteenen bestaan in de werkelijkheid niet, maar het was dan ook geen safiersteen, doch als de gedaante daarvan. De profeet zoekt een vergelijking te maken omdat hij toch niet precies kan zeggen wat het is. Het overtrof eigenlijk alle vergelijking. De safiersteen is een steen van groote waarde. Het is een hemelsblauw gesteente, een heldere klare steen, helder en glanzend. Daarom paste hij even zoo goed voor Gods troon, als voor den fundamentsteen van de verheerlijkte stad Gods. Hij kwam óók voor in den borstlap des hoogenpriesters onder het oude bondsvolk. De steen vertolkt volkomen reinheid en schoonheid, schittering en waarde. De grondsteen van Sion is van safier. En den verdrukten en door onweder voortgedrevenen belooft de Heere: Ik zal u op safieren grondvesten. De bruid van Christus wordt ermee versierd gelijk zij er ook op gefundeerd is.
De schoonheid moet het oog boeien, bewondering opwekken. Maar wat de profeet zag gaat alle aardsche schoon ver te boven. Hoe groot hoe schitterend is Zijn eer. Doch Ezechiël ziet ook eene gedaante op den troon, omglanst met het hemelschblauwe licht van den safier, ja zelf blinkend in schoonheid. En op de gelijkenis des troons, was de gelijkenis eens menschen. Hij kan niet zeggen het is een troon, het is een mensch op den troon, neen, de gelijkenis van een troon en op die gelijkenis eens troons de gelijkenis eens menschen daarboven op zijnde.
Zeker heeft Ezechiël niet ten volle kunnen verstaan hoe het mogelijk was, dat God verscheen in de gedaante eens menschen. Immers van oude tijden af was de Heere wel verschenen onder allerlei teekenen van vuur en licht, van wolk en donkerheid, maar ook bij den Sinai hadden zij geen gedaante van een mensch gezien toen de Heere Zich luisterrijk openbaarde. W e hebben hier eene profetie van het Woord dat vleesch zou worden, op wiens hoofd niet alleen de doornenkroon zou rusten maar ook de gloriekroon. God geopenbaard in het vleesch. Uit Johannes 12 vers 41 weten wij, dat in het roepingsvisioen van Jesaia deze Christus heeft geschouwd. Daarom konden zij niet gelooven dewijl Jesaia wederom gezegd heeft; Hij heeft hunne oogen verblind en hun hart verhard, opdat zij met de oogen niet zien. en met het hart niet verstaan en zij bekeerd worden en Ik hen geneze. Dit zeide Jesaia, toen hij zijne heerlijkheid zag en van Hem sprak. Hier is het niet anders. Er is sprake van God, dan wordt ons gewezen op het wezen Gods, doch geopenbaard in den persoon des Zoons. Christus kon zeggen; Ik ben in den Vader en de Vader in Mij.
God is geheel verschenen in de volmaaktheid Zijner heerlijkheid en van Zijn wezen en toch verscheen Hij alleen in den persoon des Zoons.
Maar het was als een mensch. Wij hebben derhalve in dit visioen een vóórverschijning, neen, een voor-afbeelding van den verheerlijkten Christus, die zit in den troon Zijns Vaders en wien gegeven is alle macht in den hemel en op de aarde. Jezus was van eeuwigheid af gezalfd geweest en had de heerlijkheid bij den Vader eer de wereld was. Hij zit op den troon en draagt nu de gloriekroon. Koninklijk geleide werd Hem toegewezen in een hofstoet van engelen. Hem is gegeven macht en eer en het Koninkrijk, dat een koninkrijk van alle eeuwen is. Hij begenadigt en straft. Hij begenadigde Maria Magdalena en strafte hem die geen bruiloftskleed aan had. Hij heeft Hem gezet in hemelsche plaatsen en boven alle macht en kracht en heerschappij, en allen naam, die genoemd wordt. Op Zijn voorhoofd en dij staat geschreven: Heere der Heeren en Koning der Koningen. Een koning heeft een gewelf boven zijn troon, want hij is zelf onderworpen aan God, die de heerschappij beschikt in de handen der menschen. Door mij regeeren de koningen en stellen de vorsten gerechtigheid.
Maar boven dezen troon is geen uitspansel, dit bevindt zich onder den troon. Boven Hem staat geen macht.
Maar als Zijn troon dan is als een safiersteen wie is Hij dan zelf! Bij wien zult gij Mij vergelijken dien Ik gelijk zij, spreekt de Heere?
Hebben wij nu Zijne heerlijkheid aanschouwd? Eene heerlijkheid als des eeniggeborenen van den Vader vol van genade en waarheid? De heerlijkheid des Vaders straalt af op den Zoon, ja Hij is het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid en het afschijnsel Zijner heerlijkheid. Christus zit op den troon en die troon staat in het midden der Kerk zoodat Jeruzalem des Heeren troon kan worden genoemd. Hij schittert in Zijn Kerk door bloed gekocht.
Hoe groot en schitterend is Zijn eer,
Door 't heil aan Hem bewezen!
Hoe is Zijn roem gerezen!
O Alvermogend Opperheer,
Wat glans wat majesteit hebt Gij dien Vorst bereid.
Deze Vorst zal eeuwig leven en Hij vergadert Zijn volk rondom Zijn troon om met Hem de wereld te oordeelen. Johannes op Patmos ziet de zon boven het hoofd der Bruid en de maan onder hare voeten. Christus is niet buiten dienst gesteld in den hemel, neen, door Hem regeert de Vader alle dingen. Hij heerscht, totdat Hij aan het einde der dagen het Koninkrijk den Vader zal overgeven en God zal zijn alles en in allen. Hij is heden niet onrustig als in den hof van Gethsemané, toen Hij een weinig voortging en op zijn aangezicht viel; toen zijn ziel geheel ontroerd was en bedroefd tot den dood toe. Hij is niet aangedaan als bij het graf van Lazarus, toen Hij weende. Neen, Hij is gezeten in des Vaders troon en deze zal alle Zijne vijanden stellen tot een voetbank Zijner voeten.
Die opgevaren is is dezelfde die eerst is nedergedaald. Hij bad in den lijdensnacht: Vader verheerlijk Mij met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. Deze Koning is ons van Israëls God gegeven. Kent gij Hem? Hebt gij gebogen onder Zijn schepter en draagt gij Zijn livrei? Deze vraag moet gij niet onbeantwoord laten voorbijgaan aan uwe ziel, want leven en dood worden er door beheerscht.
En ik zag als de kleur van Hasmal, als de gedaante van vuur rondom daarbinnen, van de gedaante Zijner lendenen en opwaarts en nederwaarts als de gedaante van vuur, en glans aan Hem rondom.
Weer wordt dus de profeet getroffen door de gelijkenis van Hasmal. Wij vonden dit ook in vers 4. Zoo verschijnt de Heere hier als in vuur evenals in Genesis 15 wordt verhaald bij Abraham toen de Heere een verbond met hem aanging en zich verbond zijn God en de God zijns zaads te zijn, ja, hem te zullen stellen tot den Vader der geloovigen in wien alle volken zouden gezegend worden. In Exodus 24 vers 17 lezen wij: En het aanzien der heerlijkheid des Heeren was als een verteerend vuur, op het opperste diens bergs in de oogen der kinderen Israëls. Zoo lezen wij bij Jesaia: want het licht Israëls zal tot een vuur zijn, en zijn Heilige tot een vlam, welke in brand steken zal en verteren zijne doornen en zijne distelen op éénen dag.
Het blijkt uit de Schrift, dat vooral ook het gericht op den voorgrond treedt wanneer de Heere zich openbaart in vuur. Doch dit vuur kan de Kerk niet verbra iden want wat aan haar te verbranden is is verbrand in ha<'r vertegenwoordigend Hoofd, die nu zit in het vuur op den troon en vandaar geeft Zijn rijksgeboon. Ja, zij zullen zóó worden gelouterd en geheiligd dat zij zich in die eeuwige licht- en vuurwereld volkomen thuis zullen gevoelen. Welk een toekomst toch! Maar die voor licht en vuur zal terugdeinzen zal eeuwig versmachten in den rook van Gods toorn in het onuitblusschelijke vuur. Daar zal niet inkomen iets dat verontreinigd is of gruwelijkheid doet, maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. Zalig, wie in dit leven als een vuurbrand uit het vuur werd gered, die mag zingen: de hitte van uw gramschap is gebluscht.
Het was alles vuurglans van de lendenen naar boven en beneden. Daaromheen weer enkel vuurglans. O, wie kan wonen bij een verteerend vuur? Zoo heerlijk is deze God ook in Christus, inwendig naar Zijne godheid en uitwendig naar Zijn verheerlijkte natuur. Toen Hij werd verheerlijkt op den Tabor blonk Zijn aangezicht gelijk de zon. En van den dag Zijner toekomst profeteert Maleachi: diie dag komt brandende als een oven en Hij zal alle goddeloozen in vlam zetten.
De groote dag Zijns toorns is gekomen en wie kan bestaan? Ja, Hij zal met vlammend vuur wrake doen over degenen die God niet kennen.
Van oude tijden was dus Christus reeds in het oordeel der volkeren, ook al is ons in den nieuwen dag dit alles veel klaarder geopenbaard. In de Openbaringen lezen wij, dat de aarde werd verlicht van den nederdalenden engel. De ijver van Gods Huis heeft Jezus verteerd en Hij zal het oordeel doen wederkeeren tot gerechtigheid. Zie, die wolk die komt aansuizen uit het Noorden, vol van glans en vuur en let op die gedaante boven het uitspansel als Hasmal omringd door vuur.
Toch valt ons nog iets merkwaardigs op, in al die schittering. Het waren niet enkel witte stralen doch ook andere kleuren deden zich voor aan den profeet.
Hoort maar wat de tekst zegt: gelijk de gedaante van den boog die in de wolken is ten dage van den plasregen rondom; dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des Heeren.
Voor het oog van den ziener verscheen dus het geheel vooral hetgeen hij boven dat uitspansel waarnam vol kleuren pracht in het vuur.
Laten wij hier wat breeder bij stilstaan. Hier is een van de meest troostrijke openbaringen in het visioen.
Gelijk de gedaante van den boog die in de wolken is ten dage van den plasregen rondom, dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des Heeren.
De regenboog was een teeken van het natuurverbond. De betrekking waarin de Heere God zich stelde tot de schepping. En deze betrekking openbaarde Hij aan Noach na den vloed. De Heere stelt de verzekering der aarde tegen de wateren en daarmee den voortduur der Noachitische levensbedeeling en historie vast. Bij het altaar krijgt Noach kennis van dit goddelijk voornemen met menschheid en schepping. De Heere greep de wereld en bond haar in hare verderving. De menschheid en de aarde komen onder banden van goddelijke genade in hun gewijzigde verhoudingen, geknot, ingeperkt, afgepaald, gebonden, gekloofd, door diepere insnijdingen en tegenstellingen. De aarde staat in het teeken van den uitgewerkten vulkaan, wiens krater weer terugzonk, en die, met vruchtbare aarde gedekt voor landen veeteelt een bodem biedt. Nog werken vulkanen, nog houden eeuwige sneeuw en ijs de wateren des doods vast, nog huilen de woestijnen, nog bulderen de zeeën, en brullen de orkanen, nog pakken de regenwolken samen. De aarde slingert na den zondvloed tusschen water en vuur, tusschen koude en hitte, tusschen bestaan en vergaan. Zij biedt hare vrucht bij tijden naar bodem en klimaat onderscheiden. Zij is niet meer heigeen zij was vóór den zondvloed. De leeftijd des menschcn is aanmerkelijk ingekort. De verwijdering tusschen menschen cn dieren neemt toe, doch wordt onder banden gebracht. De wateren des hemels en der zeeën worden gebonden. Zoo begon de nieuwe historie na den vloed. De gewijzigde ordeningen zullen gelden alle de dagen der aarde, daartoe verplicht de Heere zich in een verbond, opgericht met Noach en zijne zonen en daarin met het gansche aardsche schepsel. In den mensch staat de schepping met God in verbond, tot ontsluiting van den raad des Heeren. Dit scheppings-, dit natuurverbond is gekeerd tegen de vernieling der menschheid en tot bewaring der schepping en haar leven. Zoo bestaat dit natuurverbond om het genadeverbond en in samenhang daarmee, want Noach krijgt er kennis van bij het altaar. Zoo wordt dit natuurverbond een onderpand van betere dingen dan de instandhouding der aarde en der menschheid. Het verbond Gods van den dag en van den nacht en van de ordeningen des hemels en der aarde, die Hij gesteld heeft. Van die trouw des Heeren in Zijn verbond was de regenboog ten teeken. En God zeide: Mijnen boog heb Ik gegeven in de wolken, die zal zijn tot een teeken des Verbonds tusschen Mij en tusschen de aarde. Dit is het teeken des Verbonds, dat Ik opgericht heb tusschen Mij en tusschen alle vleesch dat op de aarde is.
Had het werkverbond den boom des levens ten teeken, het natuurverbond krijgt daarvoor den regenboog ten bewijze dat God woord zal houden. Daaruit blijkt de bewonderenswaardige toegevendheid Gods, die, om ons geloof aan Zijn Woord vastigheid te geven er niet tegen opziet zich van zulke hulpmiddelen te bedienen. De Heere doet den regenboog opkomen voor de oogen van Noach en zijne zonen. Dit is het teeken des verbonds dat Ik geef tusschen Mij en tusschen ulieden en tusschen alle levende zielen; Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken. De regen stortte neer en zou Noach niet gedacht hebben terwijl de aarde nauwelijks droog was, aan een nieuwen vloed? De regenboog toch ontstaat door breking en terugkaatsing van het zonlicht in fijne regendruppels. De zon achter ons en een niet te dichte wand van regendruppels vóór ons.
Zoo bestaat de tweede schepping onder de dreiging van het water, maar de boog spreekt ons van de dragende lankmoedigheid Gods en Zijn onverbreekelijke trouw. Onder de dreiging van het water gaan wij naar het vuur. De regenboog is alleen te zien tegen den achtergrond van een wolk. De Kerk mag zien ook bij de beroering in het scheppingsleven op de vastheid van Gods verbond met de schepping. Wolken spreken van regen en overstrooming, de boog zegt: vreest de bedreiging niet. Ik sta ten teeken van het verbond. Het is dus niet toevallig, dat de profeet de kleuren van den regenboog ziet in de gerichtswolk om hem aldus te prediken dat in het midden der oordeelen toch de Heere spaart en draagt. Maar kent gij het eenige teeken des behouds, het teeken van Gods eeuwige liefde? Toen op Golgotha de wolken van Gods toorn samenpakten en zelfs de zon niet meer scheen, stortte Hij zijn bloed ter verzoening opdat in het oordeel Jezus ten teeken zij van vrede en vergeving voor den zondaar in nood. Gods regenboog glinsterde in de wolken van toorn.
Een wolk alleen geeft geen regenboog. Regendruppels zijn noodzakelijk. Als Gods wraak nog slechts een dreigende wolk is kan Christus niet verschijnen. Er moet zijn een wezenlijke wraak Gods. Wolken en regen geven geen boog als de zon niet schijnt. Genade openbaart zich als teeken in neerdalend water uit de wolk. Als het overal regent verdwijnt de boog. W e zien in Jezus wat we zien in den regenboog. Heerlijkheid en schoonheid. Als een van Gods werken mogen ze worden onderzocht door hen die daarin lust hebben. Een regenboog kan niet worden geschilderd, ook al is dit beproefd. Er is zulk een samenvloeiing van kleuren dat menschelijke kunst den oppersten Kunstenaar niet kan nabootsen. Hij maakt een dunne wolk voor zijn palet en de zonnestralen tot penseel. Maar schooner teeken stelt Hij in de wolk zijner gramschap in Jezus. In Hem formeert de Heere in de donkerheid Zijner dreigingen de schoonste schittering Zijner deugden. Zoo zag de profeet de schittering van Gods deugden, de heerlijkheid des Heeren in de kleuren van den regenboog; zoo verscheen die wolk met troonzetel en vuur en wezens en uitspansel. Hij, die den regenboog ziet ziet licht gebroken in kleurenpracht. Het rood vloeit weg in oranje, en oranje in geel, en het geel in groen en het groen in blauw en het blauw in indigo en violet. Toch zijn er nog meer kleuren in het licht dan wij zien. Daar zijn links van het spectrum infra-rood en rechts ultra-violet. De groote wijsgeer Aristoteles zei. dat de regenboog een groote broeder is van honigdauw. Zoo roept die boog op de herinnering aan oordeel, maar spreekt van genadige verschooning om Sions wille. In den toorn is Hij des ontfermens gedachtig. De Heere zeide tot Noach, dat Hij dien boog zoude aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tusschen God en alle levende ziel van alle vleesch dat op aarde is. Hij brengt zich als te binnen de dagen van Noach, het altaar en de verdelging. Hij gedenkt Zijne gebondenheid door eigen wilsbeschikking. Ik zal niet feilen in mijn trouw.
Als nu Johannes op Patmos den troon Gods aanschouwt in den hemel, verhaalt hij: en een regenboog was rondom den troon in het aanzien den steen smaragd gelijk. De gedaante van de gelijkenis des Heeren was dus, zoo merkt de profeet op, gelijk de gedaante van den boog die in de wolken is ten dage des plasregens, alzoo was de gedaante van den glans rondom.
Zoo worden wij bepaald bij de eeuwige trouw des Heeren in Hem die op den troon zat, die het teeken is van zondaarsliefde. Zie, de Heere zelf zal u een teeken geven: de maagd zal zwanger worden en eenen zoon baren en gij zult zijnen naam Immanuël heeten.
Hebt ge wel eens een waterval gezien, terwijl de zon erin scheen? Dan ziet ge een completen cirkel. Ja, twee, drie, als wielen in elkander. In dit onderzonsche zien we slechts een gedeelte van den cirkel, maar als de profeet den troonwagen Gods aanschouwt dan ziet hij den boog rondom. Zoo ziet óók Johannes een regenboog rondom den troon. Hier beneden stuit onze blik op den gezichtseinder. Ezechiël die wordt ingezet in Gods raad om zijn profeet te zijn, wordt ingeleid in de heerlijkheid vanGods deugden in zijne voorzienigheid, doch zóó, dat hij mag opmerken des Heeren verbondstrouw, mag aanschouwen de voorwaarden, die de Heere zichzelf heeft opgelegd in zijn verbond, in natuur en genade bovenal. De Kerk wandelt vaak in duisternissen en diepten temidden van levensraadsels, maar zij wete, dat de Heere getrouw is en blijft. Wij leeren hier dat het wereldbestuur nooit de grenzen des verbonds overschrijdt. Het verbond omsluit de vrijmacht en de trouw omcirkelt den troon. De Heere heeft zichzelf gebonden en zalig als wij Hem mogen binden met Zijn eigen woord en belofte. Hem mogen binden met Zijn dat Hij heeft gekend met eene eeuwige liefde. God is rechteigen banden. God is zichzelf kwijt in Christus aan Zijn volk, getrouw in Zijn verbond. Nooit sprak God een vloek uit of hij was verdiend door de zonde. Hij is vol van genade en trouw ook als Hij de Zijnen werpt in den smeltkroes der ellende. Als Hij met hen in tegenheden wandelt. Nooit schendt de Heere Zijne beloften.
Hij heeft recht met de Zijnen te handelen naar Zijn welbehagen, doch immer bindt de Heere zich aan eigen verbondstoezeggingen. Zoo staat Zijne regeering steeds in het teeken des verbonds. De achtergrond van Israëls historie vinden we in Egypte, Assur en Babel. In alles werkt een geheime kracht. In de raadszalen en kabinetten der koningen. Hij bestrafte koningen om hunnentwil en Hij liet hun niet toe hen kwaad te doen. Zijn door bloed gekocht volk zal met Hem zitten in den troon. Alle dingen moeten medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Gods voornemen geroepen zijn. De oogst komt na den zaaitijd. Liefde en trouw waren hier zichtbaar voorgesteld, opdat de profeet een diep inzicht zal ontvangen in de deugden Gods en hare opluistering in het wereldregiment in oordeel en gericht over Zijne vijanden en tot loutering der Zijnen. In het midden van den diepsten nood mag Zijne Kerk bidden: Gedenk aan uwe vergadering, die Gij van oudsher verworven hebt, de roede uwer erfenis die Gij verlost hebt, den berg Sion waarop Gij gewoond hebt. En als dan de dichter den nood der Kerk geteekend heeft vaart hij voort: Evenwel is God mijn Koning, van ouds af, die verlossingen werkt in het midden der aarde. Aanschouw het verbond. Dit verbond heeft de Heere geschreven met het hartebloed zijns Zoons. Deze boog verzekert, dat de Heere op Zijn volk niet meer zal toornen noch hen schelden in der eeuwigheid. In de heerlijkheid Gods schittert voor den profeet de onveranderlijke trouw des Heeren.
Wie zal ons scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus? Vervolging, honger, naaktheid of zwaard . .?
De regenboog staat zelfs in het vuur, ook bij den wereldbrand zal God zijn verbond gedenken, ja, ten volle uitvoeren.
En als ik het zag viel ik op mijn aangezicht.
Ezechiël kon niet staande blijven bij den aanblik van al die heerlijkheid, vuur, omspannen door den boog, gelijk ten dage van den plasregen. De heerlijkheid Gods zien en staande blijven is voor den hemel bewaard.
Zoo is Ezechiël in de rechte gesteldheid gebracht om te worden geroepen tot profeet van dien God wiens heerlijkheid hemel en aarde vervult.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 november 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Het roepingsvisioen van Ezechiël V (Slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 november 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's