Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De structuur van het gezin

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De structuur van het gezin

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

We willen een ogenblik letten op de structuur van het gezin. Het is wel duidelijk, dat we bij het gezin kunnen opmerken een fase van opbouw, een fase van stabilisatie en een fase van afbraak. Nu zouden we kunnen denken, dat de ene fase schoner is dan de andere. Maar de Heilige Schrift zegt: "Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd". Ieder ding. Dus ook deze zaken. Ook de fase van afbraak. En het is voor te stellen, dat een mens zucht: "Het is goed, Heere, neem die spotter maar, dan is dat spotten voorbij, dan houdt die vloeker op, dan is die tegenspreker stil. Het is goed, Heere!"

1. De fase van opbouw

Misschien heeft de Heere ons iemand doen ontmoeten, met wie wij het leven begeren te delen. Dat zou kunnen zijn, iemand, die net als wij, alles mist. Dan is er toch nog een samenleven mogelijk. Het kan ook zijn, dat de een het Wonder zou mogen hebben leren kennen en de ander niet. Kan die ander het wezenlijk overnemen, ook dan is er samenleven mogelijk. Maar als de een meent het wonder der wonderen te bezitten en de ander kan het niet geloven, laat hij of zij er dan toch nooit verder mee gaan, nooit! Laten we nu stellen, dat we iemand hebben leren kennen, die onze gebeden, zo pover als ze zijn, niet totaal vernietigt, en die niet veroorzaakt dat ons geweten ons gedurig slaat en we komen zo tot een huwelijk, dan is dat wel een grote zaak. Er kan een ogenblik zijn later, dat we samen geknield liggen bij een stervend kind, en als er dan iets tussen zit, is dat toch wel een ontzetting.

In die fase van opbouw van het gezin schijnt alles te kunnen. De ene dag wordt het laat. De andere vroeg. Het gezin heeft dan nog geen eigen gezinsritme. En nu is juist die periode van opbouw, de periode waarin het gezinsritme moet worden opgebouwd. En dat is geweldig belangrijk! Het leren lopen in de pas. Hoe zal de gang worden van het gezin. Als er geen onmiddellijke dingen gebeuren, dan zal dat gezinsritme in deze fase worden opgebouwd. Een enkele zaak willen we ervan noemen. Het hangt van deze periode af hoe menselijker wijze de gang in ons gezin zal worden. Zullen wij werkelijk, als is het

ook maar met een woord met onze vrouw durven spreken over de diepste dingen van ons hart. Met onze vrouw tesamen durven vragen om de bekering des harten. Dan moeten we onszelf wel volledig durven bloot geven, als iemand, die alles mist en dat zonder enige verberging. Tegenover een ander zouden we het mogelijk durven. In de periode van verloving is het soms ook niet onmogelijk, maar als we nu gedurig bij elkaar mogen zijn, vervreemden dan juist de gedachten over die dingen niet? En als er later kinderen mogen komen, krijgen we dan niet hetzelfde probleem? Ik bedoel niet, dat we wel met hen over godsdienst praten, dat is niet moeilijk. Maar wezenlijk met hen stamelen over de dingen der eeuwigheid. En dan zeg ik dat al weer veel te gemakkelijk; praten over dingen der eeuwigheid. Die term kennen we nog wel. Iets anders zou het misschien al zijn, als we tegen onze kinderen zouden durven zeggen en het zou werkelijkheid zijn: mijn kinderen, vader is ook maar een prater, een zwerver. Vader kent de verborgen omgang met de Heere ook niet. Vader is zo arm, zo nameloos arm en jij ook, mijn kind. En misschien zou vader dan echt nog wel wat uit zijn leven kunnen vertellen, zoals men dat dan noemt. En misschien heeft vader dan werkelijk wel eens een ogenblik in zijn leven gedacht, dat hij des Heeren was. Dan kan er best iets onbegrijpelijks met hem gebeurd zijn. Dan kan het heel goed geweest zijn, dat hij zo verbroken en zo verwonderd en zo verheugd was, omdat hij dacht, dat hij nu des Heeren was. En dan zal hij toch moeten zeggen: "En toen mijn kind, daarna, toen heb ik toch zo helder ervaren, zo duidelijk gezien, zo wezenlijk gezien, dat ik toch nooit verenigd was met de Heere Jezus Christus. Ik dacht er zo dicht bij te zijn, ja, een ogenblik dacht ik dat ik echt de Zijne was en toch, mijn kind, daar was een grote kloof'. Zou iets zo moeilijk zijn als met je eigen vrouw, die je zeer lief hebt en met je eigen kinderen, spreken over deze dingen, terwijl we ze zo lief hebben, dat soms de vrees in ons op kan komen, dat we te veel van hen houden, zoveel dat onze kinderen onze afhouders van de Heere zijn en wij hetzelfde voor hen. En toch zal dat moeten.. Misschien mag het ook nog wel een enkele keer, maar toch zal dat wel zeer spaarzamelijk wezen. Misschien is het wel zo, dat, hoe meer wij van onszelf zouden mogen leren kennen, hoe minder wij durven zeggen. Maar laten we ook daar voorzichtig mee zijn. Het moet maar wezenlijk eeuwigheid worden. Maar wel zeker is, dat het getuigen, dat tegenwoordig zo gemakkelijk gaat en waar men zo eindeloos moe van kan worden, een ongekend onmogelijke zaak is, iets, eigenlijk alles, dat alleen mogelijk is, als het gegeven wordt,

zodat de verwondering erover groter is, voor degene, die het mag doen, dan voor degenen, die mogen luisteren. Het is voor te stellen, dat als een mens werkelijk, een ogenblik iets wezenlijks zou mogen zeggen; Wie de Heere is in Zijn dierbare Zoon, dat er dan wel geen woorden meer zullen zijn. Daar behoeven ze ook niet meer gezegd te worden. Misschien na enige tijd, een woord, en dan misschien nog wel een woord. En als de Heere ons zou verwaardigen, het Wonder der wonderen te mogen meedelen, dan zal Hij die woorden wel voorzeggen en dan zullen we ze misschien wel mogen nafluisteren. We spreken niet zo gemakkelijk over wezenlijke dingen met diegenen die wij juist zo lief hebben; onze kinderen. En we hebben het beloofd, toen we hen ten doop mochten houden. We hebben het beloofd voor God en Zijn gemeente. Wat staan we schuldig. Ontrouw. Verhinderend. Met een eeuwigheid boven het hoofd van onze kinderen. Wat hebben we onze vrouw onrecht aangedaan. We hebben onze handen niet opgeheven tot God de Almachtige. We hebben nagelaten onze kinderen te onderwijzen. We hadden geen tijd, geen zin, geen gelegenheid. We durfden niet. We waren geen priesters in ons gezin. En misschien hebben onze vrouw of kinderen er naar gehunkerd. Het zou kunnen zijn, dat onze kinderen om onze schuld verloren zouden gaan, terwijl wij misschien als door vuur behouden zouden worden.

De fase van de opbouw. Dat is ook de tijd van de regulering in het gezin. Misschien brengt de vader de kinderen naar bed. Misschien leest hij ze voor. Dat kunnen toch rijke momenten zijn, als de kinderen en soms zijn z.e dan nog heel jong-alleen om maar de sfeer te mogen ondergaan, meeluisteren terwijl ze nog niets verstaan. Maar ze willen er dan toch bij horen. En dan naar bed. Toch ook wel een ogenblik als hij met hen neerknielen mag. En dan hebben we meestal haast, want beneden wacht dan de rust. En juist dan zijn we moe. En dan moet vader met zijn kinderen vragen om bewaring in de nacht, om vergeving over de dag, om bekering en genade. De fase van opbouw is vaak bepalend ook voor de sfeer in het gezin, voor de structuur van het gezin. Zal het later slechts worden "een stalling voor de nacht", een soort cafetaria, waar ieder zijn voedsel tot zich neemt als hij eraan komt, of blijven de maaltijden toch nog iets van hun hoogtepunten houden door wezenlijke ontmoeting. Zal ons gezin worden, tóch nog worden een werkelijk tehuis. Een plaats waar het kind totaal verslagen kan wezen. Dat dat niet behoeft te gebeuren op straat, of bij een ander, maar thuis. Totaal verbijsterd, gekneusd. Kan het kind, dat in óns huis ervaren, in ons gezin. Ons gezin, ook de plaats waar het kind het brutaalst, het ondeugendst, het hatelijkst kan zijn? Er moet toch een plaats zijn, waar dat kan. Laat het dan het gezin mogen zijn. Nergens zo verbroken, nergens zo ontzettend! Als ons kind tot God zou schreien zou dat in ons gezin kunnen?

2. De fase van stabilisatie

Ook een wonderlijke fase. Alles blijft dan eender. Alles heeft zo zijn eigen gang gekregen. Een vast gezinspatroon is ontstaan, waar niet van afgeweken wordt. Tenminste als er nog sprake is van een gezin. Tenminste als er nog regulering ingetreden is. Alles blijft eender. Dat wijst toch op een zekere volwassenheid. De volwassene beleeft daar eigenlijk zijn vreugde in. Houdt niet van verandering. En nu weet ik ook wel, dat dat gemakzucht kan zijn, maar toch is er ook iets van waar, dat de volwassene zijn levensbestemming gevonden heeft. De man wordt in beslag genomen door zijn werk. Werkeloosheid is daarom een verschrikkelijke zaak en betekent veel meer, dan het niet hebben van werk. Volwassenheid, het is de grootste uitbreiding in het handelen. Maar het brengt voor de opvoeding ook zijn gevaren mee. Als het gezin nogal talrijk is, worden bijvoorbeeld de kinderen, die de middengroep vertegenwoordigen het slechtst

gekend. De eersten kregen overvloedige aandacht. Later de jongsten ook, maar de middelsten minder. Let speciaal op die kinderen! Vader is zo vaak weg. Vlucht soms in vergaderingen. Vaak ook zijn de ouders moe. Opvoedingsmoe noemt men dat tegenwoordig. Teleurstellingen melden zich. Ook op school. Anderen weten het vaak zo veel beter. Maar er komt nog een apart probleem bij. De oudste kinderen komen zo langzamerhand in de puberteitsleeftijd. En vader en moeder houden nu juist van dezelfde gang. En voor de puber is er geen groter verschrikking. Altijd datzelfde. Hier gebeurt nu ook nooit eens iets. En alles loopt zo gezapig. En dat is niet te dragen voor een kind in de puberteit. We kunnen het misschien zo het kortst zeggen. In die tijd is ritmisering wel goed, maar de puber verzet zich tegen ritualisering. Het heeft niet zo'n bezwaar tegen een bepaald ritme, maar het heeft wel bezwaar als die gewoonte, het schijnbaar enige nodige wordt. Dat neemt de puber niet. Dat geldt in het maatschappelijke, maar dat geldt ook in het religieuse. En het is te begrijpen. Als men nu ook nooit anders hoort, dan altijd maar weer die vorm, altijd. En dan die vorm zonder inhoud. En dan nog die trots daarover. Was het nog maar een vorm met een gebrokenheid, met armoe. Dan zouden onze kinderen het misschien nog wel dragen. Maar altijd, die zelfvoldane vorm, die gewoonte. Zei vader nou maar één keer, met zijn ganse ziel: "O, mijn kind, vader heeft ook niet meer, echt niet, maar zoek jij toch de Heere, m'n jongen; vraag jij toch of Hij door het ontzettend lijden van Zijn Zoon, jouw God wil worden". Waarom zéggen we toch niet tot onze kinderen, dat voor ons ook alleen die vorm, altijd die vorm maar alléén, ook een ontzetting is en dat we toch niet anders kunnen en durven.

Ouders, die volwassen zijn, of althans die volwassenheid hanteren en pubers, die graag in alle richtingen zoeken, dat moet wel botsen. En dat botsen is ook niet het ergst. Onze kinderen zullen hun eigen leven moeten leiden, maar was het dan onze verzuchting maar, dat het een leven in de dienst des Heeren was. Hun eigen leven. Daarom moet er in deze leeftijd afstand komen. Dan moet men met een zekere wijsheid enige ruimte laten. Maar dan moet het kind ook weten, dat er voor vader en moeder grenzen zijn, die ze niet mogen overschrijden. Dat zal het kind niet altijd meevallen. Maar het kind in deze leeftijd heeft recht op een grote dosis wanbegrip. Denk niet, dat als we alles toestemmen en goedkeuren en het met het kind eens zijn in alles, dat we dan het kind een dienst bewijzen. Integendeel. Een van de ellendigste dingen van nu is, dat vader en moeder geen stand houden. Wij geven alles maar direct gewonnen. En als wij

altijd het kind zo goed begrijpen kunnen, zal het kind juist nóóit zelfstandig worden. Zal het nooit tot een zekere volwassenheid komen. Zal het nóóit over verschillende dingen leren nadenken.

Laten we hier ook goed aan denken, dat ons kind er gelukkig goed doorheen ziet, of onze godsdienst, wezenlijke vreze des Heeren is, of een veinzen; een doen alsof; een menen. En er is niets verschrikkelijkers in de opvoeding en niets vernietigenders in de verhouding met onze kinderen, dan dat een kind maar altijd moet geloven, dat vader of moeder bekeerd is - zoals we dat dan noemen - en het kan dit niet geloven. Dat is niet te dragen! En indien het werkelijkheid zou zijn en de Heere zou in grote ontferming neergezien hebben op vader of moeder en deze zou dan altijd maar gered zijn, altijd maar bekeerd zijn. En als dan het kind nóóit eens zou horen een schreeuw om ontferming. Nooit een roep uit de afgrond. Nooit eens een totale verbrokenheid ervaren. Altijd maar zo doorgaan, maar zo verder gaan. Ook dat is ondragelijk! Niet om te harden! Het is gruwelijk! Hoe is het ook mogelijk! Uit zo'n afgrond verlost zijn. Uit zo'n put! En dan zo. Dat kan niet. Daar schreeuwt een kind tegen in. En de mens heeft dan ook, ondanks alles, de ontzaglijkheid en oneindigheid des Heeren, Zijn wonderwerken, in zijn klein-menselijk bestaantje en tijdsindelinkje gewrongen. Het ontdaan van het wonderlijk mysterie. Dat is toch ook een ontzetting!

In deze periode begint dus ook reeds de loslating van het kind. Dat is geen gemakkelijke zaak. Je moet van een kind houden, om het met de grootste moeite los te kunnen laten. Wie zo gemakkelijk zijn kinderen kan laten gaan, is er nooit erg gebonden aan geweest. En toch zal het zijn eigen weg moeten gaan. We kunnen ze niet altijd bij ons houden. Eens reizen wij zeker weg.

De kinderen verlaten ons. Door huwelijk, door zelfstandigheid. Het kan niet anders. Het mag niet anders. "Gelijk een arend zich verheft boven zijn nest. Zijn jongen uitstoot!"

En weer zijn er enkele dingen, waar we op moeten letten. Stel eens, dat een meisje, de oudste van de kinderen uit een bepaald gezin, kennis krijgt aan een jongen, die de jongste is van een gezin. Dus twee gezinnen komen met elkaar in contact. Maar het ene gezin is in de periode van de afbraak en het andere gezin is in de periode van de opbouw. Dan moeten die kinderen er wel om denken en dat ook betrekken in hun eventuele kritiek, dat dat twee verschillende milieus zijn in hun ontwikkeling.

Het komt ook vaak voor, en ik geloof vooral tegenwoordig, dat de

ouders ten opzichte van hun kinderen te vroeg "verstild" zijn. Te jong oud zijn. De kinderen te vlug en te gemakkelijk laten gaan. Dat kan en mag men zich niet veroorloven. Zeker niet als er nog jonge kinderen zijn. Die komen dan veel te kort. Soms is het wel begrijpelijk, opvoeden maakt onuitsprekelijk moe.

Nu komt er tegenwoordig nog een probleem bij. Als men bijvoorbeeld slechts een "enkel kind doet". Twee, en dan in het begin van het huwelijk. Als we dan toch aan het rationaliseren zijn, dan moeten we er wel aan denken, dat men dan op ongeveer veertigjarige leeftijd het leven van een grootmoeder en grootvader leeft. Zo krijgt men een dubbele ouderdom. Stilte, waar men nog niet aan de stilte toe is. Dat geeft dubbele eenzaamheid. Dan voelt men dat men geen taak meer heeft. Dan komt de zinloosheid wel gemakkelijk over ons. En dan komt zo langzamerhand de leeftijd van 49 tot 56 en die wordt wel eens, en dat niet voor niets, genoemd de periode van het vechten "tegen de eigen ondergang". En als er dan geen kinderen meer thuis zijn, dan ervaart men wel eens, dat men dat zichzelf aangedaan heeft.

3. De fase van de afbraak

Elk gezin wacht de afbraak. Gelukkig, als men het nog samen mag beleven. Af en toe komen de kinderen thuis. Af en toe. Al te vaak kan ook niet. De vermoeidheid kan daar te groot voor zijn. Maar ze komen toch. En soms ziet men dan, dat de ouders nu gaan steunen

op hun kinderen. Samen blijven ze achter. Dan kan het gebeuren, dat het leven in hetzelfde patroon zich voortzet. Men is bijvoorbeeld gewend altijd vroeg op te staan, toen de kinderen nog thuis waren. Nu blijft men dat doen, terwijl het niet meer nodig is. Tegenwoordig is men daar nogal tegen. Men moet niet voortgaan op dat oude patroon, zo zegt men dan. Men moet een nieuwe periode creëren. Ook van deze laatste fase iets maken. Zou dat nu wel zo juist zijn. Heeft iemand die oud is, daar nu wel zo'n grote behoefte aan. Kan het niet zo zijn, dat men juist dat langzaam kleiner worden van de wereld wenst, van diezélfde wereld. Samen nog een eindje wandelen. Door het bos, als men daar wonen mag. En de man leidt zijn vrouw bij de arm. Misschien wat ouderwets. En hij kijkt naar het pad, of het begaanbaar is. En men loopt en men behoeft niet te praten. Soms zegt men wat. Een enkel woord. Verstild. Gedetailleerd. Als het tikken van de regen op het blad in het voorjaar. Het kan ook een leegte zijn, waarin men maar wat loopt, wat slaapt, wat eet. Het kan ook een laatste roepstem zijn. Alsof de Heere ons nog een keer zegt: toen gij jong waart, waart gij op uzelf gericht. Toen kwam de middelbare leeftijd en gij waart gericht op de bruisende wereld. Geluisterd hebt ge niet. Bekeerd hebt ge u niet. Nu schenk Ik u de ouderdom. Nog een keer werp Ik u op uzelf terug. Dan ga Ik uw wereld sluiten. En steeds kleiner wordt de wereld, als de wereld van het kind. Daarom vertelt de oude van dagen ook zo veel en zo vaak zo graag over zijn kinderjaren. Toen was het leven nog te omspannen. Op middelbare leeftijd was dat onmogelijk. Dan tenslotte een stoel voor het raam. Wat kijken. Wat dommelen. Soms dat volkomen benauwende, tot krankzinnig makens toe. Het uitzichtloze. Dat zelfs verminderde smeken om bekering. Het maar gaan laten. Maar doorsjokken. Zo naar het einde. De ontzetting, de donkerheid.

Daar was een man, en hij huilde als de herfst kwam en de winter. Maar het kan ook zijn die ontzettende verlating, als men uit het raam kijkt, juist op de dag des Heeren. En maar staren en maar denken. Denken aan dingen, die er niet zijn, of niet meer zijn. Daar staan in de onopgelostheid van het bestaan. Het zinloze is ook dan nog niet het ergste. Het tegen-zinnige. Het onbeangstigd voortgaan naar de allerontzettendste eeuwigheid, naar de plaats der uiterste duisternis, uiterste verlating, uiterste Goddelijke toorn. En daar naar toe gaan en zó rustig. "Als de kwade dagen komen in dewelke men zal zeggen: ik heb geen lust in dezelve". Of beaming en geen verzoening, wat is er erger, dan dat?

Of zou het zó mogen zijn. Toen Samuel Rutherfort op zijn sterfbed lag, riep hij uit: "Daar is geen einde". Het klinkt alsof hij zeggen wil. "Daar is toch een einde". Toch. En velen zullen het hem nageschreid hebben. Heere, is er dan toch een einde? En zacht zullen ze afgeteld hebben, de dagen, die hen nog restten. Met een ontzaglijk verlangen in hun hart. En dan te mogen weten, dat men niet meer terug hoeft, geen uur. Wat een blijdschap als dit aardse huis onzes tabernakels dan verbroken wordt. Toen ik jong was, zat ik bij een oude man. Hij was een kind des Heeren. Zijn vrouw, even oud als hij, was ziek. Ze leed zeer veel pijn. Het leek alles zo triest. Toch was het het niet. Die oude sprak over het "blij vooruitzicht, dat hem streelde". Toen kermde zijn vrouw in haar grote pijn en hij zeide tot haar: "Stil maar moeder, stil maar, nog even, we zijn bijna Thuis."

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1983

Criterium | 67 Pagina's

De structuur van het gezin

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1983

Criterium | 67 Pagina's