a

making behoeven. Wee mij, indien ik de gemeente op het verkeerde spoor leid door van Christus een helpende Zaligmaker te maken. Die alleen maar mij bijspringt in mijn pogen in Christus te geloven. Wat zijn we soms dringend verlegen, ook onder ons, ook bij onszelf, om bijbelse evenwichtigheid en zuiverheid in de verkondiging van het Evangelie. Ons is vervloeking bereid als we als dienaren van het Woord het Evangelie niet verkondigen. Dat zal ons zwaar aangerekend worden. We hebben ons dan immers aan de nood ons door God opgelegd onttrokken. Ambtsdragers is nood-drager. Ons is een last opgelegd die we als een lust ten uitvoer mogen brengen. Als de profeten eertijds lezen we dagelijks in onze lastbrief: verkondig het Evangelie.

Geen arbeidsovereenkomst

De apostel geeft aan dat hij niet werkt op contractbasis., , Want indien ik dat gewillig doe, zo heb ik loon, maar indien onwillig, de uitdeling is mij evenwel toebetrouwd". In de bereidwilligheid om in deze dienst te staan, daarin ligt zijn loon, zijn beloning. Niet in een geldelijke vergoeding. En al doe ik het niet uit eigen beweging, dan ligt daar toch steeds die goddelijke noodzaak. De uitdeling. Schoon woord voor een rijke zaak: uitdelers van de menigerlei genade Gods. We hebben slechts uit te delen uit de volheid die er bij God is. Voor welk loon arbeidt de apostel dan wel? „ Wat loon heb ik dan? Namelijk dat ik, het Evangelie van Christus kosteloos stelle, om mijn macht in het Evangelie niet te misbruiken". Deze zin is taalkundig niet zo eenvoudig te vatten. F. J. Pop merkt terecht op dat de clou in de woorden „om niet" zit. Al heeft hij er recht op, toch maakt hij geen gebruik van zijn recht op een geldelijke vergoeding voor zijn arbeid in het Evangelie. Zijn loon is dat hij het „om niet" doet. Loon is voor hem dat hij geen loon vraagt. En dan dienen we het kader weer in ogenschouw te nemen waarbinnen Paulus tot deze uitspraken is gekomen. Hij spreekt de „sterken" in de gemeente toe. En hij wil ze er op wijze dat het niet altijd naar Gods wil is om van je rechten en bevoegdheden gebruik te maken. Het kan voor de dienst des Heeren soms veel beter zijn dat niet te doen. Immers, de liefde voert in deze dienst de boventoon om zo de zwakke broeders in de gemeente ervoor te bewaren dat ze zouden afvallen van het geloof. „Wie liefheeft is niet uit op wat hemzelf, maar op wat de ander ten goede komt" (Pop).

Tenslotte, ik kan niet nalaten door te geven wat Calvijn ten aanzien van de herders der gemeente in dit verband doorgeeft. Misschien is er een mismoedige broeder die dit onder ogen krijgt. Calvijn stelt dat we onze dienst niet „kwaadwillig" moeten verrichten. Hij zal daar wel zoiets mee bedoelen als: met een slechte zin, met een humeurig gemoed. „Want de Heere eist blijmoedige dienaars, die met verheuging Hem gehoorzaam zijn en met waardigheid in het werk blijmoedigheid bewijzen... Pas dan wordt aan de roeping genoeg gedaan, als we die gewillig en goedhartig volbrengen". En daarom past het een goede herder in zijn ambtelijk bezig zijn om de ergernissen zoveel in hem is weg te nemen.

C.a.d.IJ.

J.M.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen