Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WERELDGELIJKVORMIGHEID II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WERELDGELIJKVORMIGHEID II

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1634 was dus Voetius benoemd als professor in de Heilige Theologie aan de Illustere School te Utrecht, die twee jaar nadien tot academie werd verheven. Toen echter in 1636 één der Utrechtse predikanten, Dunganus, overleed, verlangden velen Voetius als predikant op de leeggevallen plaats. Na beroepen en op 2 achtereenvolgende Zondagen aan de gemeente voorgesteld te zijn, werd Voetius op Zondag 12 Maart 1637 als medepredikant te Utrecht bevestigd. Hij had verzocht vanwege zijn menigvuldige academische bezigheden verschoond te blijven van de verphchting aan allerlei kerkelijke vergaderingen deel te nemen. Echter verhinderde dit hem niet zijn overig ambtswerk met ijver en nauwgezetheid te vervullen. Gentman deelt in zijn lijkpied'' katie over Voetius mede, dat het voorkwam, aat vreemden hem kwamen bezoeken en hem thuis niet aantroffen. Zij werden dan naar het Weeshuis op de Springweg gezonden, om daar 'Voetius te vinden, niet in „professorale achtbaarheid.

maar bezig , , aan de jonge jeugd de eerste beginselen der godzaligheid in te prenten". Welk een ontroerend bewijs van getrouwe ambtsvervulling, ten voorbeeld strekkende aan de sportbeoefenende predikanten van onze dagen!

Als predikant was Voetius uiteraard lid van Utrechts' kerkeraad, en er behoeft niet aan te worden getwijfeld, dat hij daardoor een belangrijke invloed heeft uitgeoefend ter bestrijding van het „dansquaet" en andere uitingen van wereldsqezindheid. De notulen van Utrechts' consistorie qeven er overvloedig blijk van, dat men niet tevreden was met academische disputen over de „hoogten der wereld". De door de student genoemde gewone kerkelijke middelen werden ten volle toegepast. Deze notulen vermelden b.v. (12 Febr. 1644): „End op dat niemant der lidtmaten enige ignorantie (onwetendheid, M) mach hebben te pretenderen, is goet gevonden, dat men deze remedien (middelen, M) daertegen sal gebruicken. Vooreerst sal men bij de aenneminge der lidtmaten van nuij voortaen met allen eernst alle de aenkomende personen waerschouwen haer van dansen te wachten. Daerbenevens sal men sulx inde visitatie aen Sodanige daermen sulx vermoedeet ooc bekent maecken; diesgelijcks sal het van alle predikanten bij d'aldereerste occasie in haere predicatie mede geschieden. In alle manieren door sulcke weegen haer bekent maeckende, dat so sij haer in sodanige dansserijen komen te verloopen, dat sij dan vant aventmael des Heeren met kennis des kerckenraets sullen afgehouden werden".

De kerkeraad van Utrecht besloot verder op 19 Febr. 1658, dat gepredikt zou worden tegen de „dertele bijeencomsten" tot 2 of 3 uur in de nacht gehouden door lidmaten, en dat terwijl er een vast- en bededag ophanden was.

Persoonlijke vermaning door predikanten en ouderlingen kwam meermalen voor. Zo vermelden de notulen van 23 Jan. 1644 het volgende: „Eenige broederen des Kerckenraeds verstaen hebbende, dat op desen dag ontrent den avond eenige dansserije soude aengericht en gehouden werden ten huijse van seeckere joffr, N.N. sijnde lidtmaet onser kcrcke, hebben daerop haer terstont begeven ende geaddresseert ten huijse van de joffr. voors., om haer christelick te vermaenen ende met alle redenen van inductie te beweegen, dat se toch om alle ergernisse ende scandael voor te coomen, sulcx geliefde te laten aenstaen." Bedoelde juffrouw bejegende de gezonden broeders kwalijk en zij wilde niet zwichten. De broeders, teruggekeerd zijnde, belegden een spoed-kerkeraadsvergadering om te trachten vóór de avond de , .dansserije" te voorkomen. De bijeengekomen kerkeraad beraadslaagde en zag geen andere mogelijkheid, dan opnieuw enige afgevaardigden (ditmaal twee predikanten en twee ouderlingen) te zenden, vooral met het oog de mogelijke aanwezigheid van andere lidmaten. De juffrouw wilde deze broeders echter zelfs niet te woord staan, ondanks het ernstig en dringende Verzoek van de afgevaardigden. De notulen van 29 Jan. 1644 vermelden het besluit van de kerkeraad de juffrouw af te houden van het Heilig Avondmaal.

Niet alleen het dansen zelf, maar ook het daarbij aanwezig zijn werd streng afgekeurd, (notulen 20 Febr. 1643): „Alsoo sekere jouffr. N.N. lidfflaet der gemeynte in sekere dansserie heeft tegenwoordich geweest soo sal de selve aengesproken ende afgevraegt werden of sy mede gedanst heeft ofte niet. Soo sy antwoort dat sy oede gedanst heeft, soo sal daer van in deze vergaedering rapport gedaen werden. Soo bevonden wert dat sy niet gedanst heeft, soo sal sy bestraft werden dat sy haer daer heeft laten vinden, immers dat sy als sy gesien heeft dat men gereetschap maeckte om te danssen niet en is nenegegaen maer daer gebleven is."

Het afhouden van Heilig Avondmaal kwam'meer- Malen voor. (Notulen 30 Dec. 1664): „Ten huize Van den heer Pauw in de Zuylestraet is gedanst. Annechie Goris heeft ook doemaels een momaensicnt aengehadt." Besloten werd, dat zij van het Avondmaal geweerd zullen worden,

Zoals reeds eerder gebleken gaf de kerkeraad Ook nauwlettend acht op wat op het openbare jerrein des levens plaats greep. Voetius had reeds '1 zijn disputatie betoogd dat op de Overheid de plicht rustte de openbare danshuizcn en -scholen in het belang der burgerij te sluiten. Helaas zag de Overheid hier wel wat door de vingers. De kerkeraadsnotulen van 29 Juü 1644 maken gewag van het volgende voorval. , , Dewijle dese vergaderinge met droefheijd is voorgecomen datmen met puublijcque biljetten aen alle hoecken vande straten heeft sien aengeplact datter dansserijen, nieuwe duchten ende diergelijcke sullen gedaen ende vertoont werden ende sulcx met consent (goedkeuring, M) vande achtb. magistraet, is goetgevonden datmen sulcx met ernst de e. heeren ende int bijsonder den burgermr. sal remonstreren, met versoeck dat niet alleen de voors. onbehoorlicke lichtverdicheijt maer oock die publijcque billetten met de eersten mogen gesteuijt ende geweert werden."

De houding van Voetius en Utrechts' consistorie tegen het dansen en wat daarmee samenhing mogen uit het voorgaande duidelijk geworden zijn. Deze houding was besÜst afwijzend, en ditzelfde geldt voor hetgeen Voetius behandelde in zijn tweede disputatie over de Excelsis Mundi, n.1. tegen het toneel, , , de comedien". D.V. een volgend maal hierover.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1955

De Wachter Sions | 4 Pagina's

WERELDGELIJKVORMIGHEID II

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1955

De Wachter Sions | 4 Pagina's