Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

B. NIEUWE EN HERZIENE BIJLAGEN IN DE KERKORDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

B. NIEUWE EN HERZIENE BIJLAGEN IN DE KERKORDE

60 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. BIJLAGE 1 (art. 6)

Instructie voor de deputaten voor de geestelijke verzorging van de varenden

Artikel 1

De generale synode benoemt deputaten voor de geestelijke verzorging van varenden.

Artikel 2

Het aantal deputaten is minstens zes.

Artikel 3

Deputaten kunnen aan hun college een drietal mensen met ervaring in de scheepvaartsector, zo mogelijk ambtsdragers, als adviseurs toevoegen.

Artikel 4

De taak van deputaten is:

a. de kerkenraden te stimuleren de geestelijke verzorging van de varende leden en hun gezinnen getrouw waar te nemen;

b. de kerkenraden op te wekken huisbezoeken te doen bij de varenden in de binnenvaart; van dit ambtelijk bezoek zo nodig kennis te geven aan de plaatselijke gemeente waaronder het betrokken gezin ressorteert;

c. de kerkenraden te verzoeken namen en adressen van varende leden door te geven aan deputaten voor het bijhouden van een adressenbestand;

d. er bij de kerkenraden op aan te dringen contacten te onderhouden met de zeevarenden die voor maritieme werkzaamheden langdurig in het buitenland verblijven;

e. een kerkenraad die een predikant beroept voor de ambtelijke bearbeiding van varenden, in dezen van advies te dienen, zo nodig met hem samen te werken en hem financieel te steunen volgens een daarvoor te maken overeenkomst;

f. contact te onderhouden en zo mogelijk samen te werken met andere reformatorische kerken of instanties die op de een of andere wijze de geestelijke verzorging van varenden ter hand hebben genomen.

Artikel 5

Met het oog op het bepaalde in artikel 4 sub e: de benodigde gelden worden verkregen uit giften, erflatingen, collecten e.d.; indien nodig mogen deputaten aan de kerken een collecte vragen.

Artikel 6

Deputaten zijn naar artikel 84 K.O. en binnen de grenzen van hun instructie bevoegd tot:

a. het in ontvangst nemen van gelden, waaronder legaten en erfstellingen;

b. het verrichten van betalingen.

Artikel 7

Deputaten zijn van al hun handelingen verantwoording schuldig aan de generale synode.

2. BIJLAGE 4 (art. 11)

Instructie voor de deputaten voor onderlinge bijstand en advies

Artikel 1 – Samenstelling

Het door de generale synode ingestelde deputaatschap voor onderlinge bijstand en advies bestaat uit negen leden. De generale synode benoemt een deputaat-voorzitter, een deputaat-secretaris, een deputaat-penningmeester, die samen het moderamen vormen, en nog twee deputaten alsmede hun vijf secundi. Elke particuliere synode benoemt voor de tijd van drie jaar één deputaat met zijn secundus.

Deputaten benoemen uit hun midden plaatsvervangers voor de leden van het moderamen, alsmede tenminste drie leden die samen de sectie bouwaangelegenheden vormen.

Artikel 2 – Taak

Deputaten hebben tot taak overeenkomstig de door de generale synode gegeven instructie frnanciële middelen voor onderlinge bijstand te beheren en daaruit steun te verlenen aan kerken die niet in staat zijn te voldoen aan hun frnanciële verplichtingen ingevolge artikel 11 K.O. of overigens in frnanciële moeilijkheden verkeren.

Deputaten hebben voorts tot taak kerken desgevraagd te adviseren inzake behoeften en voorzieningen aan gebouwen en de daarmee verbonden frnanciële consequenties. Zij kunnen zich te dien aanzien zonodig van deskundige bijstand voorzien.

Deputaten hebben eveneens tot taak, na melding dienaangaande van deputaten voortijdige ambtsbeëindiging, uitkeringen te verzorgen bij voortijdige ambtsbeëindiging.

Artikel 3 – Middelen

De financiële middelen voor het deputaatschap onderlinge bijstand en advies (ob&a) worden gevormd door zijn vermogen en worden aangevuld met de door de generale synode vastgestelde bijdragen van de kerken en eventuele andere ontvangsten.

Artikel 4 – Steunverlening predikantskosten

a. Steunverleningspercentages

Deputaten verlenen financiële steun aan kerken door toekenning van een maximale uitkering over een kalenderjaar op basis van het werkelijke en voor deputaten aanvaardbare exploitatietekort.

Deze steun als omschreven in dit artikel, geldt uitsluitend voor kerken die per 1 januari van het desbetreffende jaar minder dan 250 (doop)leden hebben.

Op basis van een jaarbegroting kan een voorlopige toezegging worden gedaan, waaraan geen rechten ontleend kunnen worden. De grondslag voor de berekening van de steun predikantskosten wordt - behoudens zeer bijzondere omstandigheden - gevormd door het traktement, huisvesting, overige vergoedingen en de tegemoetkoming ziektekostenverzekering en verminderd met de neveninkomsten uit arbeid door de predikant, voor zover deze neveninkomsten meer bedragen dan 15% van het minimumtraktement, respectievelijk van het traktement bij deeltijd.

b. Beroepingswerk

Gemeenten die aanspraak willen maken op steun in de predikantskosten en eventuele draagkrachtuitkering zullen het beroepingswerk pas ter hand nemen, dan wel een kerkelijk werker aanstellen, nadat deputaten op hun verzoek ter zake positief hebben beslist. Een gemeente die zonder toestemming een beroep uitbrengt, zal het lopende boekjaar (kalenderjaar) en het daaropvolgende eerste volledige boekjaar geen ob&a-steun ontvangen. Na deze periode - het tweede volledige boekjaar - wordt 50% van de normale steun uitgekeerd en het derde boekjaar wordt deze gemeente alsnog opgenomen in de normale steunverleningprocedure (zie ook de bovenstaande tabel). Voor het tekort dat ontstaat in de jaren dat de gemeente niet (volledig) door ob&a wordt gesteund, zal de betreffende gemeente zelf een oplossing moeten zoeken.

c. Maximumsteunbedrag per (doop)lid

De steun predikantskosten zal nooit meer bedragen dan een - door deputaten ob&a - periodiek te indexeren maximumbedrag per (doop)lid per jaar.

d. Inschaling

Deputaten kunnen binnen de geldende regelingen voor steunverlening predikantskosten besluiten in gevallen dat een predikant die op latere leeftijd (ouder dan 30 jaar) in de ambtelijke dienst komt een leeftijd van dertig jaar als startleeftijd met nul periodieken hanteren. Inschaling ten behoeve van de steunverlening geschiedt dan volgens de regel, aantal ‘dienstjaren’ is leeftijd minus 30, echter nooit hoger dan de werkelijke inschaling.

e. Steun bij pastorale arbeid

Deputaten kunnen binnen het raam van de geldende regelingen voor steunverlening in bijzondere gevallen verlangende of aanvullende steun verlenen voor pastorale arbeid.

- Deze steunverlening blijft op voorhand beperkt tot:

a. hulp bij tijdelijke aanvulling of tijdelijke vervanging wegens noodzakelijke uitbreiding van pastoraal werk dan wel het niet functioneren van de predikant anders dan door ziekte;

b. hulp aan gemeenten die helaas wellicht nog maar een beperkte bestaansduur zullen hebben.

- De kerkenraad is verantwoordelijk voor de personele invulling van deze tijdelijke steun (predikant, pastoraal werker).

- In beginsel wordt deze steun voor een periode van maximaal vijf (5) jaren toegekend.

- Deputaten kunnen ook steunverlening mogelijk maken aan een ‘herplantgemeente’ om kerkelijke werkers te steunen. Het percentage van het steunbedrag aan zo’n gemeente zal nimmer hoger zijn dan dit bij een predikant zal kunnen zijn.

f. Steun bij langdurige ziekte predikant

Van langdurige ziekte kan worden gesproken indien deze langer voortduurt dan zes (6) maanden na ziekmelding bij de kerkenraad. De kerkenraad van de langdurig zieke predikant kan zich – na consultatie van de consulent – tot de classis wenden voor hulp en bijstand in pastoraat en prediking. De kerkenraad kan door middel van de gebruikelijke wegen een beroep doen op deputaten ob&a voor steun.

Deze steun zal nimmer hoger zijn dan het werkelijke tekort dat ontstaat door extra uitgaven om het gemeentelijk leven voortgang te doen vinden. Een en ander met inachtneming van hetgeen in artikel 4a bepaald is ten aanzien van de neveninkomsten.

g. Afbouujregeling steun predikantskosten

Kerken die het maximumledenaantal van 249 (doop)leden overschrijden en de voorgaande drie (3) jaren steun ontvangen hebben voor de predikantskosten, kunnen in aanmerking komen voor een afbouwregeling. Deze regeling bouwt het steunbedrag als volgt af: in het eerste jaar nadat het ledenaantal van 249 (doop)leden is overschreden tot maximaal 67%, in het tweede jaar tot maximaal 33%, waarna geen bijdrage meer wordt verleend.

Artikel 5 – Draagkrachtuitkering

De draagkrachtuitkering is maximaal 60% van de vastgestelde en afgedragen minimumbijdragen voor kerkelijke kassen. Deze steun geldt als aanvulling op de steun predikantskosten voor die kerken die minder dan 250 (doop)leden hebben. De draagkrachtuitkering wordt pro rato verstrekt over het aantal volledige maanden - van het jaar van de steunaanvraag - dat de predikant in de gemeente heeft gewerkt.

Artikel 6. Steun rente en oflossing kerk(ver)bouw

De door deputaten aanvaarde bijdrage voor kerk(ver)bouw gedurende een bepaalde periode in de rente- en aflossingsverplichtingen van de lening (c.q. leningen) heeft als basis de redelijke kosten van (ver-)bouw of aankoop van kerkgebouw met vergaderaccommodatie, inclusief meubilair en orgel. Een kerk dient in principe omstreeks 40% van voornoemde kosten uit eigen middelen beschikbaar te hebben. In geval van voldoende draagkracht van de betreffende gemeente is een minimumpercentage van 20 van voornoemde kosten nog aanvaardbaar.

Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen deputaten van deze regel afwijken. In alle gevallen dient een sluitende begroting en financiële meerjarenplanning aanwezig te zijn. Deze steuncomponent geldt voor alle christelijke gereformeerde kerken, ongeacht hun aantal (doop)leden.

Artikel 7 – Steunaanvragen

Deputaten stellen de kerkenraden ieder jaar in de gelegenheid - door middel van een mededeling in het kerkblad De Wekker - een met redenen omklede steunaanvraag voor 1 februari bij hun secretaris in te dienen op de daarvoor bestemde formulieren zoals een jaarrekening, begroting en meerjarenonderhoudsplan.

Deputaten zijn bevoegd aan de kerkenraden nadere schriftelijke of mondelinge toelichting te vragen. Zij zullen alle ontvangen gegevens vertrouwelijk behandelen.

Indien na de datum tot het indienen van een aanvraag niet voorziene omstandigheden zich voordoen, kunnen kerkenraden alsnog een aanvraag indienen. In dat geval zullen de kerkenraden geen verplichtingen waarvoor financiële steun van deputaten nodig is, aangaan vóórdat deputaten op hun verzoek schriftelijk positief hebben beslist.

Artikel 8 – Beslissing

Deputaten beslissen binnen vier maanden na ontvangst van het steunverzoek en de, zo nodig, gevraagde toelichting. Bij hun beslissing houden deputaten rekening met de offervaardigheid van de gemeente, met de bestaande vermogenspositie en met te verwachten ontwikkelingen.

Artikel 9 – Verantwoording

Deputaten zijn verantwoording van hun beleid en van hun financieel beheer verschuldigd aan de generale synode. Zij geven daartoe een verslag van hun werkzaamheden met overzichten van de baten en lasten en van de bezittingen en schulden van de financiële middelen aan de generale synode onder gelijktijdige indiening van een begroting voor de eerstkomende drie jaren.

Deputaten geven jaarlijks een overzicht van hun werkzaamheden aan de particuliere synoden.

Artikel 10 – Bevoegdheid

Deputaten zijn naar artikel 84 K.O. en binnen hun instructie bevoegd tot:

a. het in ontvangst nemen van gelden, waaronder legaten en erfstellingen;

b. het verrichten van betalingen.

3. BIJLAGE 8 (art. 15, 37 en 64)

Voorlopige regeling voor het gestalte geven aan eenheid met kerken van gereformeerd belijden

1. Algemeen

a. Het aanvankelijk gestalte geven aan eenheid tussen plaatselijke kerken van gereformeerd belijden die tot verschallende kerkverbanden behoren, door nauwer samenleven, kan alleen geschieden met kerken die behoren tot een kerkverband waarvan de synode van de eigen kerken heeft geconstateerd dat het zich in alles wil stellen op de grondslag van Gods heilig Woord en de gereformeerde belijdenis en met welk kerkverband contacten worden onderhouden door wederzijdse deputaten.

b. De nauwere samenleving is zuiver plaatselijk en mag niet worden gezien als een vereniging tussen de betrokken kerken of als het constitueren van een nieuwe kerkformatie. De plaatselijke kerk behoudt haar zelfstandig karakter wat leer, dienst en kerkregering betreft, totdat het eventueel komt tot verdere stappen op de weg naar plaatselijke eenheid (zie 3.c).

c. Het bovengenoemde nauwer samenleven draagt een voorlopig karakter in afwachting van de verdere ontwikkeling ten aanzien van de toenadering tussen beide kerkverbanden.

d. Een predikant van een kerkverband waarvan de synode van de eigen kerken heeft geconstateerd, dat het zich in alles wil stellen op de grondslag van Gods heilig Woord en de gereformeerde belijdenis en met welk kerkverband contacten worden onderhouden door wederzijdse deputaten (zie 1.a) is bevoegd tot de bediening van Woord en sacramenten, tot de dienst der gebeden en tot de kerkelijke bevestiging van een huwelijk in een kerkdienst van een christelijke gereformeerde kerk, mits op uitnodiging van de kerkenraad van die gemeente. Deze regel geldt alleen indien ze wederkerig geldt binnen het andere kerkverband. Onze predikanten behoeven tevens de bewilliging van hun eigen kerkenraad om voor te kunnen gaan in een kerkdienst van een gemeente van het andere kerkverband.

2. De weg tot nauwer samenleuen – plaatselijk

a. De nauwere samenleving kan alleen tot stand komen na genoegzame samensprekingen tussen de betrokken kerkenraden, waarbij gebleken is dat er metterdaad een eenheid is in erkenning en beleving van het Woord Gods en de belijdenis der kerken, alsook van de regels die op grond daarvan voor het kerkelijk leven gelden.

b. De kerkenraad van de christelijke gereformeerde kerk moet over de voorgenomen nauwere samenleving de gemeente horen en haar bewilliging vragen; slechts bij een naar het oordeel van de kerkenraad genoegzame eenparigheid van gevoelen in de gemeente kan de kerkenraad verdere stappen doen tot de voorgenomen nauwere samenleving.

c. De kerkenraad van de christelijke gereformeerde kerk moet vervolgens het oordeel van de classis vragen omtrent de voorgenomen nauwere samenleving.

d. De classis zal zich overtuigen van

1. het feit of betreffende kerkenraden onderling gesproken hebben over: a. de visie op de prediking; b. de visie op de gemeente; c. de visie op de sacramenten en de kerkelijke vermaning, en of zij over deze thema’s onderling overeenstemming hebben bereikt;

2. de onder 2b. bedoelde bewilliging van de gemeente.

e. De classis zal door middel van de rondvraag naar art. 41 K.O. en van de kerkvisitatie naar art. 44 K.O. voortdurend haar aandacht geven aan de tot stand gekomen nauwere samenleving.

f. Indien kerkenraden van gemeenten waar een nauwer samenleven tot stand is gekomen, willen overgaan tot een samenwerking als onder 3.c bedoeld, zal dezelfde procedure als onder 2.b tot en met 2.e vermeld is, worden gevolgd, met inachtneming van wat in eerdere stadia besproken en besloten is.

3. De inhoud van het nauwer samenleven – plaatselijk

1. Het nauwer samenleven kan uitkomen in de toelating van elkaars ongecensureerde leden tot elkaars avondmaalsviering, het aanvaarden van elkaars attestaties en het van tijd tot tijd in de dienst des Woords laten voorgaan van elkaars plaatselijke predikanten of van predikanten van andere plaatselijke kerken waar hetzelfde nauwer samenleven tot stand is gekomen.

2. In het kader van deze regeling kunnen onze kerkenraden die deze samenwerking kennen, ook predikanten van andere plaatselijke kerken van eigen kerkverband uitnodigen, die daartoe de bewilliging van hun eigen kerkenraad behoeven.

3. Bij de voortgang van het nauwer samenleven kan het komen tot een samenwerking waarbij de beide plaatselijke gemeenten vergaderen als één gemeente, uitkomend in de eenheid van leer, dienst en kerkregering, onverminderd het bepaalde in 1.b en 1.c inzake het zuiver plaatselijke en voorlopige karakter van deze nauwere samenleving.

4. Inhoud van het nauwer samenleven – classicaal

a. Classes kunnen kerkenraden die gekomen zijn tot een nauwer samenleven machtigen ambtsdragers als waarnemers te zenden naar de classicale vergadering van het classicale ressort waartoe de gemeente waarmee het nauwer samenleven tot stand is gekomen, behoort. Evenzo kunnen waarnemers uit het classicale ressort van de andere kerken van gereformeerd belijden in de eigen classicale vergadering ontvangen worden.

b. Indien christelijke gereformeerde kerken en andere kerken van gereformeerd belijden in hetzelfde of nagenoeg hetzelfde ressort tot wederzijdse classicale overeenstemming komen, heeft deze classis het recht de kerken in haar ressort toe te staan om aan de gevonden eenheid gestalte te geven naar analogie van de wijze, die in deze bijlage is vastgelegd, met dien verstande dat geen predikant zal voorgaan in plaatsen waar de christelijke gereformeerde kerk hierin niet bewilligt.

4. BIJLAGE 9 (art. 19)

Regelingen deputaten studie- en stimuleringsfonds

De synode besloot:

de regeling deputaten studiefonds als volgt vast te stellen:

Art. 4. Regeling deputaten studiefonds (regeling 2010) Artikel 1 – Voorwaarde en duur

1.1 Deputaten studiefonds kunnen financiële steun verlenen aan studenten die via het admissie-examen zijn toegelaten tot de studie aan de Theologische Universiteit te Apeldoom én niet meer in aanmerking komen voor studiefinanciering ingevolge de Wet Studiefinanciering (WSF 2000).

1.2 De bijdrage uit het studiefonds wordt toegekend gedurende ten hoogste 6,5 jaar, gerekend vanaf het begin van het propedeutisch jaar en wordt beëindigd aan het eind van de maand waarin de studie is afgerond.

Artikel 2 – Aanvraag

2.1 De aanvraag dient, met een toelichting van de financiële (gezins)situatie, drie maanden voor het begin van het studiejaar te worden ingediend bij de secretaris van het deputaatschap voor het studie- en stimuleringsfonds. De student is verplicht op verzoek van deputaten alle medewerking te verlenen om de noodzakelijk geachte gegevens betreffende zijn (hun) financiële draagkracht te verstrekken.

2.2 Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de aanvraag worden ingediend op elk moment tijdens de studieperiode.

2.3 Deputaten zijn gehouden binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag en de aanvullende gegevens hun beslissing aan de (aankomende) student mee te delen. Een student kan schriftelijk en met redenen omkleed aan deputaten verzoeken om herziening van hun beslissing ten aanzien van de hem al of niet toegekende bijdrage.

2.4 Deputaten zijn gerechtigd om drie maanden voor de aanvang van het nieuwe studiejaar, aan de hand van een vragenformulier te toetsen of aan de voorwaarden voor verlenging van de bijdrage wordt voldaan. Indien blijkt dat sinds de laatste toekenning de financiële situatie of de persoonlijke omstandigheden van de student of zijn gezin aanmerkelijk zijn gewijzigd, kunnen deputaten de bijdrage herzien.

Artikel 3 – Voorwaarden toekenning

Er bestaat geen recht op een bijdrage uit het studiefonds indien:

3.1.1 de student in aanmerking komt voor studiefinanciering krachtens de Wet op de Studiefinanciering, of

3.1.2 het vrij besteedbaar gezinsvermogen per 1 januari van het jaar van aanvraag hoger is dan € 25.000,-, of

3.1.3 het totale gezinsvermogen hoger is dan € 50.000,-.

3.2. Indien het brutogezinsinkomen meer bedraagt dan de WSF-bijverdiengrens is er slechts recht op een gedeeltelijke bijdrage. Het meerdere wordt in dat geval in mindering gebracht op de bijdrage uit het studiefonds.

3.3 Indien de echtgenote van de student recht heeft op een WSF-bijdrage en haar recht daarop uitoefent, wordt de WSF-bijdrage ( uitgezonderd de basisbeurs voor collegegeld en studiemiddelen) meegerekend bij het inkomen.

3.4 Wanneer in de loop van een fiscaal jaar door de student wordt voorzien dat het gezinsinkomen resp. het verzamelinkomen aanmerkelijk (plus of min 10 %) afwijkt van het verwachte inkomen op het moment van de aanvraag, dient de student daarvan tijdig bericht te geven aan deputaten zodat dienovereenkomstig eventueel aanpassing van de bijdrage zal kunnen plaatsvinden.

Voor definities: zie artikel 9

Voor bedragen: zie bijlage

Artikel 4 – Studievorderingen

De steunverlening kan worden beëindigd resp. tijdelijk worden opgeschort indien, naar het oordeel van het curatorium, de studie onvoldoende vorderingen vertoont, alsook wanneer de student bij herhaling tekort schiet in het verstrekken van de door deputaten gevraagde informatie. Deputaten zijn bevoegd de studievorderingen op te vragen bij het college van hoogleraren.

Artikel 5 – Bijdragen

De bijdrage uit het studiefonds die aan de student kan worden verleend, kent de volgende componenten:

5.1 Een bijdrage voor de kosten van het Collegegeld en benodigde studiemiddelen (inclusief boeken). Deze bijdrage wordt verstrekt als schenking.

5.2 Voor de uitwonende student een persoonsgebonden maandbudget voor levensonderhoud, zorgverzekering, reiskosten, enz. Het persoonsgebondenbudget wordt als lening verstrekt. De lening is rentevrij.

5.3 In bijzondere gevallen, dit ter beoordeling van deputaten, kan een gezinstoeslag worden toegekend ten behoeve van de verzorging van kinderen tot 12 jaar. De gezinstoeslag wordt als lening verstrekt.

5.4 Als richtlijn voor de bepaling van de bedragen geldt de WSF-norm.

Het toegekende bedrag wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald

Bedragen: zie bijlage

Artikel 6 – Aflossing lening

Van de totaal bij het studiefonds opgebouwde lening wordt 70% kwijtgescholden in gelijke delen over 15 jaar, te beginnen drie jaar na het afsluiten van de studie. De overige 30% van de lening dient in maximaal 15 jaar te worden afgelost, eveneens te beginnen drie jaar na beëindiging van de studie. Deze aflossing geschiedt lineair in nader overeen te komen tijdvakken van hooguit één jaar.

Artikel 7 – Ovenge bepalingen

7.1 Indien de student de studie tussentijds afbreekt dan wel de admissiale Status verliest, dient het totale bedrag van de reeds verstrekte lening binnen zes maanden te worden terugbetaald. In bijzondere omstandigheden kunnen deputaten, na overleg met het curatorium, een afwijkende regeling treffen.

7.2 Indien de student resp. predikant bij overlijden nog een restant schuld heeft, vervalt deze.

7.3 Indien de predikant met vervroegd emeritaat gaat, kunnen deputaten overwegen om, afhankelijk van de financiële situatie van de predikant, het eventuele restant van de af te lossen lening geheel of gedeeltelijk kwijt te scheiden.

7.4 Indien de student na beëindiging van de studie geen predikant wordt of als predikant overgaat tot een andere staat des levens (art. 12 K.O.) of het verband van onze kerken verlaat, dient hij naast het verplicht af te lossen deel van de lening ook het nog resterende deel van het oorspronkelijk kwijt te scheiden bedrag af te lossen in nader overeen te komen termijnen.

7.5 Acceptatie van de bijdragen uit het studiefonds houdt per definitie in dat de ontvanger zich akkoord verklaart met de voorwaarden en bepalingen van het reglement en zich daaraan conformeert.

Artikel 8 – Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen waarin de regeling niet voorziet of leidt tot een onredelijke uitwerking, beslissen deputaten. Dit is mede afhankelijk van de hun ter beschikking staande financiële middelen.

Artikel 9 – Definities

ad 3.1.2. Onder het vrij besteedbaar gezinsvermogen wordt verstaan het saldo van contant geld, bank- en girotegoeden plus de waarde van aandelen en overige beleggingen minus schulden per 1 januari van het jaar van aanvraag. Een eigen woning met daarop rustende hypotheek is daarbij niet inbegrepen.

ad 3.1.3. Onder het totale gezinsvermogen wordt verstaan het totaal van het vrij besteedbaar gezinsvermogen inclusief alle overige bezittingen en schulden. Voor de waardebepaling van de eigen woning wordt uitgegaan van de WOZ-waarde. ad 3.2.

Onder het brutogezinsinkomen wordt verstaan de som van:

- bruto-inkomen uit arbeid en/of uit vroegere arbeid;

- resultaat uit overige werkzaamheden;

- winst uit onderneming;

- voordeel uit sparen en beleggen;

- periodieke uitkeringen; daarvan worden niét meegerekend: kinderbijslag, toeslag vanwege kindgebondenbudget, huurtoeslag, zorgverzekering, heffingskorting);

- huurwaardeforfait eigen woning; daarvan is € 1500,- (0,6 % van € 250.000,-) vrijgesteld;

- terug ontvangen inkomstenbelasting;

- de bijdrage uit het studiefonds en inkomsten uit preekbeurten tijdens de studietijd worden niet tot het inkomen gerekend;

een en ander in het kalenderjaar waarin de bijdrage wordt verleend. Voor de bepaling van het inkomen geldt het betreffende kalenderjaar. Zie de bijlage.

Bijlage bij de regeling 2010 studiefonds Theologische Universiteit Apeldoorn.

5. BIJLAGE 21 (art. 21)

Regeling voor de buitenlandse zending

Artikel 1

Teneinde aan niet-gekerstende en ontkerstende volken het Evangelie te verkondigen en hen die tot het geloof gekomen zijn en de heilige doop ontvangen hebben te vergaderen in zelfstandige gemeenten, alsmede deze gemeenten desgewenst bij te staan bij de opbouw van eigen kerkelijk leven, worden missionaire werkers uitgezonden: predikanten of andere gekwalificeerde personen. Deze taak wordt uitgevoerd door het deputaatschap buitenlandse zending.

Artikel 2

De uitzending van een missionair dienaar des Woords maar ook van andere zendingswerkers geschiedt door een plaatselijke kerk, met of zonder medewerking van andere plaatselijke kerken en wat betreft de andere zendingswerkers eventueel in overleg met bij deputaten goed bekend staande zendingsorganisaties. Wanneer er geen kerk is die alleen of in samenwerking met andere kerken de uitzending vraagt, zullen genoemde deputaten zelf zich met een of meer kerken in verbinding stellen om de uitzending te bevorderen.

Artikel 3

Elke particuliere synode benoemt twee deputaten met hun secundi in het deputaatschap, die zitting hebben voor de tijd van twee jaren en terstond herkiesbaar zijn; wanneer zij het ressort van hun particuliere synode vertaten, treden zij direct af.

De generale synode benoemt een algemeen voorzitter, een secretaris, een penningmeester, een algemeen adjunct, een vertegenwoordiger in het deputaatschap landelijk kerkelijk bureau en een lid. Het aantal door de generale synode benoemde deputaten zal in principe het getal van de deputaten van de particuliere synodes niet te boven gaan.

De generale synode machtigt deputaten een of meer adviseurs aan te trekken.

De deputaten worden door de generale synode gemachtigd en geïnstrueerd. Zij zijn van al hun handelingen verantwoording schuldig aan de generale synode. Zij brengen rapport uit over hun werkzaamheden aan elke particuliere en generale synode zo vaak deze vergaderen.

Artikel 4

De kerkenraad van een zendende kerk kan zich in de commissie die zich bezighoudt met het werk van de door die kerk uitgezonden zendingswerker doen vertegenwoordigen door maximaal twee gedelegeerden. Zijn er meer zendende kerken voor één zendingsterrein, dan werken deze door bemiddeling van de deputaten met elkaar samen ter behartiging van de gezamenlijke arbeid of tot wederzijdse steun inzake eigen missionaire arbeid.

Artikel 5

Beroeping en uitzending van een missionair dienaar des Woords geschiedt door de zendende kerk op voordracht van de kerkenraad, die zijn beroepsbrief vaststelt en van deputaten, die zijn instructie vaststellen. De benoeming van andere zendingswerkers geschiedt door de zendende kerk in samenwerking met deputaten die hun akte van aanstelling, waarin de rechtspositie geregeld wordt, alsmede hun instructie vaststellen.

De uitzending van missionaire diaconale werkers geschiedt door de kerkenraad in samenwerking met deputaten en eventueel in gemeenschappelijke samenwerking met een bij deputaten goed bekend staande zendingsorganisatie.

Artikel 6

Zij die uitgezonden worden, zullen opgeleid worden voor hun arbeid; de wijze waarop dit geschieden zal, wordt geregeld door deputaten, eventueel in samenwerking met een zendingsorganisatie. Voorafgaand aan de uitzending zullen deputaten zich overtuigen dat de opleiding met goed gevolg is afgerond.

Artikel 7

De bevestiging tot de missionaire dienst zal plaatshebben volgens het formulier door de generale synode daarvoor vastgesteld. De missionaire predikant blijft ook op het terrein waar hij arbeidt dienaar van de zendende kerk, die hem in overleg met de deputaten instrueert.

Artikel 8

De regeling en verzorging van de christelijke barmhartigheid, het christelijk onderwijs, enz. geschiedt door de deputaten.

Artikel 9

Het arbeidsveld van de uit te zenden dienaar en andere zendingswerkers wordt door de zendende kerk aangewezen op advies en met goedkeuring van de deputaten, die daarvoor de machtiging van de generale synode behoeven.

Indien in geval van dringende noodzaak van arbeidsterrein veranderd moet worden, treden kerkenraad en deputaten handelend op en leggen verantwoording af aan de generale synode.

Artikel 10

De kosten van de uitzending en de verdere arbeid van de missionaire dienaren en de andere zendingsarbeiders worden door de zendende kerk gedragen, tenzij er een andere regeling in onderling overleg met deputaten, een zendende organisatie of een daartoe benoemde plaatselijke commissie is getroffen. De deputaten zijn bevoegd de zendende kerk te steunen door bovengenoemde kosten geheel of gedeeltelijk uit de generale zendingskas te voldoen, maar hebben toe te zien dat geen onnodige posten daarin worden opgenomen.

Artikel 11

Deputaten zijn krachtens artikel 84 K.O. en binnen de grenzen van hun instructie bevoegd tot:

a. het in ontvangst nemen van gelden, waaronder legaten en erfstellingen;

b. het verrichten van betalingen.

Artikel 12

De benodigde gelden worden bijeengebracht door collecten, giften, schenkingen, erflatingen en alle andere wettige middelen. De deputaten hebben het recht, als het nodig is, een extra collecte van de kerken te vragen.

Het beheer van deze gelden is toevertrouwd aan de penningmeester van de deputaten; hij ontvangt zijn instructies van de deputaten en doet alleen op hun last uitbetalingen.

Jaarlijks stellen de deputaten een begroting van inkomsten en uitgaven vast. De penningmeester doet jaarlijks rekeningen verantwoording aan de deputaten in een door hen vastgestelde vergadering.

Zij zullen alleen hun goedkeuring geven na advies van de deputaten voor frnanciële zaken. De deputaten doen rekening en verantwoording aan de generale synode.

Artikel 13

De deputaten hebben de verantwoordelijkheid voor alle eigendommen van de zending.

Artikel 14

Indien een missionair predikant op het zendingsterrein arbeid verricht ten behoeve van en in samenwerking met kerken, c.q. zendingsorganisaties waarmee speciale overeenkomsten zijn gesloten, waartoe de vergadering van deputaten kan besluiten, zal de verhouding van deze predikant tot de zendende kerk bij speciale instructie worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7 en 16 van deze regeling. Indien er op het zendingsterrein zelfstandige kerken zijn ontstaan, dan zal het zendingswerk in nauwe samenwerking met deze kerken, indien zij dat wensen, worden voortgezet volgens een overeenkomst die voor zover deputaten daarbij betrokken zijn, de goedkeuring van de generale synode behoeft.

Artikel 15

De deputaten en zendende kerken zullen zoveel mogelijk toezicht houden op de uitgave van lectuur die in het werk van de zending zal worden verspreid, zij zullen voorzover nodig meewerken aan de vertaling van de Bijbel in de taal die op de zendingsterreinen wordt gesproken.

Artikel 16

De missionaire predikanten en de andere zendingswerkers zijn in hun arbeid gebonden aan Gods Woord en de Formulieren van enigheid. Het toezicht op de belijdenis en de wandel van de missionaire predikanten berust bij de kerk die hen zendt; indien ten opzichte van leer en/of leven gezondigd wordt en de zendende kerk daarvan zekerheid krijgt, zal zij overeenkomstig de daarvoor in de kerkorde vervatte bepalingen handelen. Evenzo zal geschieden ten opzichte van de andere zendingswerkers door de kerkenraad onder welke zij ressorteren.

6. BIJLAGE 25 (Artikel – 26)

Instructie voor deputaten diaconaat

Artikel 1

De generale synode benoemt maximaal tien deputaten en een secundusdeputaat voor ondersteuning van de kerken in het diaconaat.

Artikel 2

De generale synode wijst voorzitter, secretaris en penningmeester aan. De overige deputaten zijn elk lid van een van de Zeven werkgroepen.

Artikel 3

Deputaten benoemen leden voor de verschillende werkgroepen, die hen bijstaan om hun taken uit te voeren.

Artikel 4

Deputaten krijgen als opdracht:

a. de kerken, kerkleden en in het bijzonder de diaconieën voorlichting, toerusting en adviezen te geven over diaconale en maatschappelijke aangelegenheden, de plaats van de kerk in de samenleving en over hulpverlening wereldwijd;

b. de hulpverlening vanuit de kerken aan kerken en christelijke instellingen in binnen- en buitenland in noden van onderscheiden aard te coördineren en te stimuleren vanuit de gemeenschap met Christus en de daaruit voortvloeiende roeping;

c. bij calamiteiten de kerken en kerkleden op te wekken hun roeping te vervullen tegenover de naaste in nood;

d. contacten te onderhouden met classicale diaconale commissies en hen te ondersteunen in hun taak;

e. zich te bezinnen op de vragen en de consequenties van de maatschappelijke context voor ons kerk- en christen-zijn, waarbij het met name gaat om vragen rond de verdeling en de kwaliteit van arbeid en welvaart en de daarmee samenhangende sociale verhoudingen in Nederland en wereldwijd;

f. contacten te onderhouden met hulporganisaties en hulpverlenende instellingen in eigen kerkelijk leven of daarbuiten en voor zover nodig met overheidsinstellingen;

g. de kerken te vertegenwoordigen in interkerkelijk overleg of overleg van andere aard bij diaconale aangelegenheden, en in internationale diaconale contacten.

Artikel 5

Ten behoeve van de hulpverlening zijn deputaten gemachtigd jaarlijks een collecte in de kerken te doen houden en zo nodig op de diaconieën een beroep te doen.

Artikel 6

Deputaten kunnen de generale synode voorstellen doen voor zover die liggen binnen de grenzen van hun werkterrein.

Artikel 7

Deputaten mogen niet treden in het werk van de plaatselijke diaconie (kerkenraad) en van de meerdere vergaderingen.

Artikel 8

Een algemene collecte in de kerken ten behoeve van plaatselijke en regionale belangen mag alleen worden uitgeschreven door deputaten.

Artikel 9

Deputaten zijn krachtens artikel 84 K.O. en binnen de grenzen van hun instructie bevoegd tot het in ontvangst nemen van gelden, waaronder legaten en erfstellingen, en tot het verrichten van betalingen.

Artikel 10

Deputaten zullen hun archiefstukken overeenkomstig de aanwijzingen van de generale synode afdragen aan het archief van de synode.

Artikel 11

Deputaten zullen hun administratieve werkzaamheden laten verrichten door het Dienstenbureau.

Artikel 12

Deputaten verplichten zich aan iedere generale synode een begroting te doen toekomen.

Artikel 13

Deputaten zijn van al hun handelingen en van hun financieel beheer verantwoording schuldig aan de generale synode.

7. BIJLAGE 43 (art. 3)

Rechtspositieregeling van niet-ambtelijke medewerkers van deputaatschappen als bedoeld in artikel 84 lid 3a K.O. Deze regeling kan tevens dienen als richtlijn voor medewerkers in dienst van een plaatselijke christelijke gereformeerde kerk.

(noot: Waar in de regeling de mannelijke persoonsvorm wordt gebruikt dient in voorkomende gevallen de vrouwelijke persoonsvorm te worden gelezen.)

Algemene bepalingen

Artikel 2

Werkgever: (1) de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, ten deze vertegenwoordigd door haar deputaten landelijk kerkelijk bureau (lkb), dan wel (2) de raad van de Christelijke Gereformeerde Kerk te ……….

Bepalingen inzake de arbeidsovereenkomst

Artikel 3

1. Werknemer: (1) het belijdend lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland aan wie, als kerkelijk werker in de zin van artikel 3 sub 8 van de Kerkorde, door werkgever een schriftelijke bijzondere opdracht is verstrekt, dan wel (2) de in Nederland woonachtige medewerker voor het verrichten van niet-ambtelijk kerkelijk werk met wie een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan en die zijn functie zal vervullen onder leiding van de directeur van het lkb resp. deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken, op wier terrein hij werkt.

2. Voor werving en selectie van een werknemer (2) wordt zorg gedragen door deputaten onder leiding van wie de werknemer zijn functie zal gaan vervullen. Indien dat niet deputaten lkb zijn, zullen zij daarvoor met deputaten lkb in contact treden en een bindende voordracht doen voor de benoeming.

3. De arbeidsovereenkomst met een werknemer (2) wordt ondertekend door werkgever (1) en werknemer en eveneens door deputaten onder leiding van wie de werknemer zijn functie zal gaan vervullen. Deputaten worden vertegenwoordigd door voorzitter en secretaris.

Artikel 4

Salaris: het tussen werkgever en werknemer overeengekomen brutosalaris per maand, exclusief vakantietoeslag, eventuele toelagen en kostenvergoedingen. De inschaling van werknemer (2) geschiedt bij aanstelling en bij wijziging hierin tijdens het dienstverband door deputaten onder leiding van wie hij zijn functie vervult na overleg met deputaten lkb en wordt schriftelijk te hunner kennis gebracht.

Artikel 5

Werkgebied (indien aangewezen):

het door de Christelijke Gereformeerde Kerk te ……. dan wel door deputaten onder leiding van wie werknemer (2) zijn functie zal gaan vervullen daarvoor aangewezen gebied.

Artikel 6

Uitvoeringsregelingen, waarnaar wordt verwezen, vormen een geheel met de ‘algemene bepalingen’.

Artikel 7

1. De arbeidsovereenkomst wordt uitsluitend schriftelijk aangegaan en gewijzigd.

2. Elke binnen deze rechtspositieregeling vallende wijziging in de arbeidsovereenkomst of in salaris van werknemer (2) geschiedt door deputaten onder leiding van wie hij zijn functie vervult, na overleg met deputaten lkb en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van deputaten lkb.

Artikel 8

In de arbeidsovereenkomst zal worden vermeld:

a. de naam en de vestigingsplaats van werkgever (2) dan wel de naam van deputaten lkb en indien van toepassing de naam van het deputaatschap onder leiding waarvan hij zijn functie vervult alsmede de naam van degenen die bevoegd zijn deze instanties te vertegenwoordigen;

b. de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum van de werknemer, alsmede de functie waarin hij is aangesteld;

c. het adres van waaruit en het werkgebied (indien aangewezen) waarbinnen de werkzaamheden worden verricht;

d. voor werknemer (2) de bepaling dat deze zich bereid verklaart om tijdelijk arbeid te verrichten voor een ander deputaatschap;

e. de verplichting tot verhuizing of de ontheffing daarvan;

f. de datum van het aangaan van de arbeidsovereenkomst en de datum van de aanvang van de werkzaamheden;

g. de duur van de overeenkomst, aangegaan voor onbepaalde tijd dan wel voor bepaalde tijd, al dan niet met een proeftijd;

h. de arbeidsduur;

i. het aanvangssalaris en de salarisschaal onder aanduiding van de uitvoeringsregeling van de PKN;

j. de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging;

k. het aantal vakantiedagen en vergrijzingsdagen per jaar, conform uitvoeringsregeling van de PKN;

l. eventuele bepalingen, regelingen , afspraken en verplichtingen die van toepassing zijn; m. de wederzijds in acht te nemen opzegtermijn;

n. de verklaring van werkgever en werknemer met de inhoud bekend te zijn en daarmee akkoord te gaan;

o. de verklaring van de werknemer een exemplaar van de Algemene Bepalingen en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen te hebben ontvangen.

Verplichtingen van de werknemer

Artikel 9

1. De werknemer is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem uit hoofde van zijn functie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt dan wel hem uitdrukkelijk is opgelegd. Deze verplichting geldt ook onbeperkt na beëindiging van het dienstverband.

2. De in lid 1 bedoelde verplichting bestaat niet tegenover hen die delen in de verantwoordelijkheid voor een goede vervulling van de functie van de werknemer, noch ook tegenover hen wier medewerking tot die vervulling noodzakelijk is te achten, indien en voor zover dezen zelf tot geheimhouding verplicht zijn of zich daartoe dienen te verplichten.

3. De werknemer is verplicht alle in zijn functie ontvangen gelden en giften van welke aard ook zorgvuldig te beheren, te administreren en hiervan rekening en verantwoording af te leggen bij zijn werkgever.

4. Maandelijks zal de werknemer ten behoeve van de werkgever een schriftelijk verslag maken van de verrichte werkzaamheden, tenzij hij hiervan nadrukkelijk is vrijgesteld.

Artikel 10

De medewerker is gehouden de werkgever schriftelijk in kennis te stellen van het voornemen nevenwerkzaamheden te gaan verrichten en van uitbreiding van bestaande werkzaamheden. Indien deze werkzaamheden of de uitbreiding daarvan als strijdig met of schadelijk voor de vervulling van de functie kunnen worden beschouwd, dient de werkgever de medewerker binnen twee maanden na verzending van bedoelde kennisgeving schriftelijk onder opgave van redenen mede te delen dat het verrichten van deze werkzaamheden, of uitbreiding daarvan niet is geoorloofd.

Voordat de werkgever een beslissing neemt tot het niet toestaan van het verrichten van nevenwerkzaamheden of tot het uitbreiden daarvan, is hij verplicht de medewerker te horen. Indien door de werkgever niet binnen twee weken na het horen antwoord wordt gegeven op bedoelde kennisgeving, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.

Een verleende toestemming kan te allen tijde door de werkgever worden ingetrokken, wanneer naar zijn oordeel en gehoord de medewerker, het belang van de werkzaamheden zulks vereist.

Artikel 11

Indien de werknemer verhinderd is wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet of wegens een andere oorzaak zijn werkzaamheden te verrichten, is hij verplicht daarvan onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk mededeling te doen of te laten doen aan de werkgever op een door de werkgever te bepalen wijze. Zodra het tijdstip bekend is waarop hervatting van de werkzaamheden mogelijk zal zijn, dient hij de werkgever daarvan in kennis te stellen.

Artikel 12

1. De werknemer is verplicht te wonen in of nabij de plaats van tewerkstelling of in het werkgebied indien zo’n werkgebied is aangewezen. Aan de werknemer kan, al dan niet op eigen verzoek, schriftelijk ontheffing worden verleend van de genoemde verplichting. Een verleende ontheffing kan - na overleg met de werknemer en met inachtneming van een redelijke termijn - worden ingetrokken wanneer blijkt dat het belang van het werk en een goede uitoefening van de functie zulks vereisen.

2. De werknemer (2) is gehouden op basis van daartoe dienend onderling bureauoverleg, dan wel op aanwijzing door of namens deputaten onder leiding van wie hij zijn functie vervult, tijdelijk arbeid te verrichten ten behoeve en onder leiding van een ander deputaatschap, indien dit mogelijk is en daaraan aldaar behoefte bestaat.

Artikel 13

De werknemer is verplicht die studies te volgen die voor het vervullen van de functie noodzakelijk worden geacht en die als zodanig na overleg tussen werkgever en werknemer worden aangewezen.

De hieraan verbonden kosten komen volledig voor rekening van de werkgever. Indien de medewerker op eigen initiatief vertrekt, geldt de volgende regeling van terugbetalen:

Beëindiging van het dienstverband: • binnen 1 jaar 100 %;

• binnen 2 jaar maar na 1 jaar 66,66 %;

• binnen 3 jaar maar na 2 jaar 33,33 %;

• na 3 jaar geen terugvordering meer.

De verrekening zal zo mogelijk met de eindafrekening plaatsvinden. Indien (volledige) verrekening niet mogelijk is, dient de werknemer het verschuldigde bedrag binnen twee maanden na het einde van het dienstverband te voldoen.

Voor het voor bedoelde studies volgen van lessen en het afleggen van examens tijdens de werktijd wordt verlof verleend met behoud van salaris. Het buiten werktijd volgen van de lessen en het afleggen van examens kan niet worden aangemerkt als te compenseren overwerk.

Verpllchtingen van de werkgever

Artikel 14

1. De werkgever is verplicht om de werknemer in staat te (doen) stellen de overeengekomen werkzaamheden naar diens beste vermogen te verrichten en daarbij aanwijzingen te (doen) geven met inachtneming van de eisen van de functie en al datgene te doen en na te laten wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten.

2. De werkgever is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem met betrekking tot de persoon van de werknemer in zijn kwaliteit van werkgever bekend is, tenzij de werknemer tot het verstrekken van op zijn persoon betrekking hebbende gegevens toestemming geeft. Deze verplichting geldt ook onbeperkt na beëindiging van het dienstverband.

3. Het onder lid 2 gestelde geldt eveneens voor deputaten onder leiding van wie de werknemer zijn functie vervult.

Artikel 15

1. De aanspraken op pensioen zijn gelijk aan die welke kunnen worden ontleend aan het van toepassing zijnde pensioenreglement van het Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen (PGGM) te Zeist.

2. De pensioenpremie bestaat uit twee delen het ouderdomspensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen. De PGGM stelt de premie vast. Op basis van deze premie berekent de PKN de premie die door de werkgever betaald wordt. Deze aanwijzing wordt gevolgd.

Salariëring

Artikel 16

1. Het salaris van de werknemer wordt vastgesteld volgens de richtlijnen van de PKN.

2. Een wijziging in het salaris wordt de werknemer terstond gespecificeerd en schriftelijk medegedeeld.

3. De werknemer dient uiterlijk twee dagen voor het einde van de kalendermaand over zijn salaris te kunnen beschikken.

4. Geen salaris noch enige vergoeding is verschuldigd over de tijd gedurende welke de werknemer in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten. Dit wordt de werknemer binnen een redelijke termijn schriftelijk en gemotiveerd medegedeeld.

5. De werknemer die wegens ziekte verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten geniet, te rekenen vanaf de eerste ziektedag, het eerste jaar 100% en het tweede jaar 70% van zijn laatstgenoten salaris.

6. Een werknemer die aanspraak heeft op een uitkering op grond van lid 5 van dit artikel, is verplicht om alle uitkeringen waarop hij in verband met zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak heeft krachtens enigerlei wettelijke regeling of een door of namens een werkgever afgesloten verzekering, over te dragen op de werkgever.

Artikel 17

1. De werknemer heeft recht op vakantietoeslag voor iedere maand of ieder deel van de maand waarvoor hij salaris heeft genoten.

2. De vakantietoeslag bedraagt per kalendermaand 8% van het bedrag dat de werknemer in die maand aan salaris heeft genoten; de uitbetaling vindt achteraf plaats over de période juni tot en met mei.

3. Bij een 12,5-jarig dienstverband ontvangt de werknemer een bruto jubileumgratificatie ter grootte van een halve maand salaris; deze uitkering is niet belastingvrij. Bij een 25-jarig, resp. 40-jarig dienstverband ontvangt de werknemer een gratificatie ter grootte van een nettomaandsalaris.

4. Werknemers werkzaam in deeltijd ontvangen de in het vorige lid genoemde gratificatie naar rato van het op de dag van het jubileum geldende deeltijdpercentage.

Arbeidsduur

Artikel 18

1. De arbeidsduur bedraagt gemiddeld 36 uur per week; de vaststelling van de feitelijke duur van de wekelijkse arbeidstijd en het toekennen en opnemen van compensatieuren vindt plaats in overleg met de werkgever.

2. Indien de werkgever het noodzakelijk oordeelt dat aan de werknemer werkzaamheden worden opgedragen die meer tijd vergen dan de overeengekomen arbeidsduur dan wordt nimmer in geld een compenserende beloning toegekend. De meer gewerkte tijd kan uitsluitend met vrije tijd worden vereffend.

Buitengewoon verlof

Artikel 19

1. Tenzij de te verrichten werkzaamheden zich naar het oordeel van de werkgever daartegen verzetten, heeft de werknemer recht op buitengewoon verlof met behoud van salaris in de hierna volgende gevallen:

a. voor de uitoefening van het kiesrecht en het voldoen aan een wettelijke verplichting, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;

b. bij zijn verhuizing: 2 dagen per kalenderjaar;

c. bij zijn ondertrouw: 1 dag;

d. bij zijn huwelijk: 4 dagen;

e. tot het bijwonen van een huwelijk van kinderen, ouders, broers, zusters, zwagers of schoonzusters: 1 dag;

f. bij ernstige ziekte van echtgenoot, echtgenote, ouders, kinderen: voor een duur ter beoordeling door de werkgever;

g. bij overlijden van bloed- of aanverwanten:

• 4 dagen bij het overlijden van de onder f bedoelde personen;

• 2 dagen bij het overlijden van broers, zusters, zwagers of schoonzusters;

h. Is de werknemer evenwel belast met de regeling van de begrafenis en/of nalatenschap dan worden ten hoogste 4 dagen verleend;

i. bij bevalling van zijn echtgenote: 2 dagen;

j. bij het 25- of 40-jarig dienstjubileum: 1 dag;

k. bij het 25- of 40-jarig huwelijksjubileum van de werknemer en het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van zijn (schoon)ouders: 1 dag.

2. De werkgever is gehouden een afwijzing van een verzoek om buitengewoon verlof schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mee te delen.

Einde van de arbeidsovereenkomst

Artikel 20

1. Het dienstverband eindigt:

a. met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip;

b. door het verstrijken van de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan;

c. door opzegging door werkgever of werknemer met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn;

d. door eenzijdige beëindiging tijdens de proeftijd als bedoeld in artikel 7: 652/676 van het Burgerlijk Wetboek;

e. door ontslag op staande voet wegens dringende redenen voor werkgever of werknemer volgens de bepalingen van artikel 7: 678 van het Burgerlijk Wetboek;

f. met de eerste dag van de maand waarin de werknemer pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

g. door overlijden van de werknemer;

h. door ontbinding door de rechter op grond van artikel 7: 685 of 7: 686 van het Burgerlijk Wetboek vanwege gewichtige redenen dan wel vanwege wanprestatie.

2. Opzegging dient schriftelijk en onder opgave van redenen te geschieden; de opzegtermijn gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgend op die van de opzegging.

Wijziging rechtspositieregeling

Artikel 21

Deputaten landelijk kerkelijk bureau zijn gemachtigd om wijzigingen aan te brengen in de bedragen, percentages en aantallen voorkomend in de Algemene bepalingen en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen indien deze wijzigingen vallen binnen het kader van de voor de vaststelling geldende algemene criteria respectievelijk voorstellen te doen aan de generale synode omtrent aanpassingen waartoe zij niet gemachtigd zijn.

De synode steide de volgende notifie m.b.t. kerkelijk werkers vast:

1. Behoefte

Deputaten hebben onderzoek laten doen naar de inzetbaarheid van broeders en zusters met een hbo- of wo-opleiding theologie, die niet de bedoeling hebben predikant te worden en zijn nagegaan of en in hoeverre er behoefte is aan kerkelijk werkers met een ambtelijke opdracht en hoe bij gebleken behoefte een en ander kerkordelijk geregeld zou kunnen worden.

Uit de gehouden enquête blijkt inderdaad dat er een bepaalde behoefte is aan kerkelijk werkers, maar dat er slechts beperkte behoefte is aan werkers met een ambtelijke opdracht met name als het gaat om de preekbevoegdheid. Er is volgens deputaten derhalve geen reden voorstellen te doen die kerkelijke werkers een meer ambtelijke status geven.

2. Eisen

Deputaten stellen als resultaat van dit onderzoek voor dat een kerkelijk werker aan de volgende eisen moet voldoen:

a. een afgeronde en door de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) erkende opleiding kerkelijk werker bij voorkeur zoals deze door de Gereformeerde Hogeschool Zwolle en de Christelijke Hogeschool Ede worden aangeboden of een andere opleiding die door de TUA erkend wordt, dan wel een afgeronde studie theologie aan de TUA of de Theologische Universiteit Kampen aangevuld met de kennis van specifieke vaardigheden;

b. belijdend lid van een Christelijke Gereformeerde Kerk, omdat de aard van de werkzaamheden (zoals pastoraat en catechese) dit vereist.

Verder dient het volgende in acht te worden genomen:

a. een kerkelijk werker zal worden aangetrokken nadat een kerkenraad zich grondig bezonnen heeft op de noodzaak en de taakstelling van een kerkelijk werker;

b. de kerkenraad dient zorg te dragen voor een goede introductie van de kerkelijk werker in de gemeente;

c. de kerkenraad stelt voor de aanstelling van de kerkelijk werker een arbeidsovereenkomst op waarbij gebruik gemaakt kan worden van bestaande modellen (zie bijlage 43 K.O.).

3. Positie

Aangaande de kerkrechtelijke positie en de relatie tot de ambten:

a. er is geen reden op dit moment het bepaalde in artikel 3, sub 8 te wijzigen;

b. behalve de arbeidsovereenkomst stelt de kerkenraad een functieomschrijving op waarbij in ieder geval aandacht gegeven wordt aan de volgende punten:

- functie-inhoud;

- toezicht door de kerkenraad op de arbeid van de kerkelijk werker;

- verantwoording en rapportage door de kerkelijk werker van zijn arbeid aan de kerkenraad;

- samenwerking met de ambtsdragers, in en buiten de vergaderingen;

- geheimhoudingsplicht;

- werktijden;

- nascholing en deskundigheidsbevordering.

4. Register

Het lijkt deputaten praktisch onuitvoerbaar een centraal register van hbo- en wo-opgeleide kerkelijk werkers op te zetten en te beheren. Redenen:

a. Aangezien het voeren van een dergelijk register geen taak is van de TUA noch van het kerkelijk bureau, zou dit op andere wijze georganiseerd moeten worden. Het is de vraag of de kosten daarvoor het rendement van een register rechtvaardigen.

b. Een dergelijk register kan niet functioneren zonder een grondig beheer van de kwaliteitseisen en een zorgvuldige afstemming van vraag en aanbod. Deze inhoudelijke en praktische aspecten van een register vragen gelet op de omvang van ons kerkverband teveel tijd en geld.

8. BIJLAGE 51 (art. 6)

Conceptinstructie voor een schipperspredikant

Artikel 1

Aan de dienaar des Woords voor de geestelijke verzorging voor de varenden wordt opgedragen ambtelijke arbeid te verrichten onder de varenden.

Artikel 2

Zijn arbeid omvat de geestelijke verzorging van de varenden, zowel ter zee als op de binnenwateren, die belijdende leden of doopleden zijn van een van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, alsook evangelisatie onder varenden, die van het Woord van God vervreemd zijn.

Artikel 3

De door hem te verrichten werkzaamheden zijn:

a. het geregeld bezoeken van varenden en hun gezinnen, en van dit bezoek zo nodig kennis te geven aan de kerkenraad van de gemeente waaronder betrokkenen ressorteren;

b. het verspreiden van christelijke lectuur en evangelisatielectuur onder de varenden;

c. het brengen van ziekenbezoeken, zowel aan boord als in ziekenhuizen en andere inrichtingen;

d. het bijhouden of laten bijhouden van een alfabetisch register waarin de namen, de scheepsnamen, c.q. de rederijen, waladressen, kerkelijke domicilies en verdere bijzonderheden van varenden worden opgetekend;

e. het corresponderen, indien nodig, met de kerkenraden van de christelijke gereformeerde kerken in den lande, waar de bezochte leden staan ingeschreven;

f. in die havencentra waar een christelijke gereformeerde kerk gevestigd is zijn arbeid zo nodig uit te oefenen in overleg met de plaatselijke kerkenraad, eventueel met de contactpersoon of de contactcommissie voor de varenden;

g. het bevorderen van catechisaties waar dat mogelijk is;

h. het houden van contacten en samenwerken met andere kerken of instanties, door de deputaten aan te wijzen, die op een of andere wijze geestelijke verzorging van varenden ter hand hebben genomen;

i. het indienen van een kwartaalrapport bij deputaten en de kerkenraad en in elk synodejaar een evaluatierapport van het werk gedurende die afgelopen periode bij de generale synode;

j. alle verdere werkzaamheden voor zover mogelijk en gewenst, als het schrijven van artikelen, het vervullen van spreekbeurten etc.

Inzake alle ambtelijke arbeid vallend buiten het bovengenoemde is overleg met en toestemming van deputaten nodig.

Artikel 4

Naast bovengenoemde arbeid kan de schipperspredikant in overleg met de deputaten, eventueel via de Nederlandse Zeemanscentrale, contact opnemen met onze zeevarenden ter koopvaardijvloot.

Artikel 5

De schipperspredikant heeft recht op evenveel weken vakantie als een gemeentepredikant zulks te regelen in overleg met zijn kerkenraad en met de deputaten voor de geestelijke verzorging van varenden.

9. BIJLAGE 55 (art. 21)

Handleiding voor de taak van de classicale zendingscommissie

Uitgangspunt

In het belang van de gezamenlijke roeping die de Christelijke Gereformeerde Kerken hebben voor de buitenlandse zending, is het van betekenis dat in elke classis een commissie voor de zending wordt aangesteld, waarvan de voorzitter (m/v) door de classis wordt aangewezen.

De classis neme in overweging deze commissie de volgende instructie te geven:

1. Het stimuleren van activiteiten in de plaatselijke gemeenten binnen het classicaal ressort ten dienste van de zending:

a. het stimuleren van kerkenraden tot het instellen van een plaatselijke zendingscommissie waar die ontbreekt (conceptinstructie beschikbaar);

b. het zo nodig versterken van het besef bij de kerkenraden dat een zendingscommissie een commissie is van de kerkenraad, die namens hem een belangrijke taak in de gemeente verricht;

c. het stimuleren van plaatselijke zendingscommissies om, waar dat nog niet geschied is, door middel van een door zending verstrekt project de zending onder de aandacht van de gemeente te brengen en zo de benodigde fondsen overeenkomstig de door de generale synode vastgestelde richtlijnen te verzamelen;

d. het in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken raken bij de regelingen die in overleg met de kerkenraad en alle andere betrokkenen (thuisfrontcommissie, niet-kerkgebonden zendingsorganisatie) getroffen moeten worden, wanneer zich vanuit de gemeente een aspirant missionaire diaconale werker aanmeldt.

2. Het stimuleren van gemeenschappelijke classicale activiteiten ten dienste van de zending:

a. het zo mogelijk beleggen van classicale informatiebijeenkomsten voor leden van zendingscommissies, waardoor een bewuster ‘thuisfrontkader’ gekweekt wordt;

b. het organiseren van classicale zendingsdagen, waarop de betrokkenheid met het zendingswerk in het algemeen en met de verschillende zendingsprojecten in het bijzonder wordt gestimuleerd.

De commissie mag verwachten:

a. medewerking van de zendingsmedewerkers op het Dienstenbureau te Veenendaal in het organiseren en faciliteren van gemeenschappelijke classicale zendingsactiviteiten;

b. medewerking van de zendingsdeputaten uit de particuliere synode waaronder de classis ressorteert;

c. medewerking van zendingswerkers op verlof.

10. BIJLAGE 26a (art. 31)

Regeling voor een commissie geschiloplossing per particuliere synode

Artikel 1 – Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

a. commissie: de commissie geschiloplossing per particuliere synode;

b. geschil: een conflict (al dan niet met een persoonlijk karakter) tussen een kerkenraad en één of meer gemeenteleden, tussen kerkenraadsleden onderling of tussen kerkenraden of predikanten en deputaatschappen. Tuchtzaken, zaken die op het terrein van de vertrouwenscommissie liggen en zaken betreffende seksueel misbruik door ambtsdragers zijn geen geschil in de zin van dit reglement;

c. partijen: de bij het geschil betrokken personen en kerkenraden;

d. PS: particuliere synode.

Artikel 2 – De commissie

2.1. In elke PS fungeert een commissie.

2.2. Elke commissie bestaat uit vijf of zes leden. Tenminste drie van hen zijn ambtsdrager, dan wel ten tijde van hun benoeming ambtsdrager. Van de commissie maakt in elk geval een jurist deel uit, alsmede een psycholoog, en iemand met relevante kennis en ervaring op het gebied van mediation. Alle leden zijn belijdend lid van één van de kerken binnen het ressort van de PS waarin de commissie fungeert.

2.3. De leden van de commissie worden benoemd door de PS, nadat de onder de PS ressorterende classes gelegenheid hebben gehad om namen van geschikte kandidaten in te dienen. De PS benoemt voor elk lid van de commissie een secundus. De secundus heeft dezelfde competentie als zijn/haar primus.

2.4. De leden van de commissie worden benoemd voor een periode van drie jaren en kunnen tweemaal worden herbenoemd. De commissie stelt een rooster van aftreden op dat erin voorziet dat niet alle leden in één keer aftreden.

2.5. De voorzitter van de commissie wordt in functie benoemd door de PS. De commissie wijst zelf een secretaris aan.

2.6. Een lid dat als ambtsdrager werd benoemd maar gedurende zijn zittingstermijn geen ambtsdrager meer is, kan - tenzij hij het ambt verloor vanwege toepassing van de kerkelijke tucht - zijn zittingstermijn als lid van de commissie vol maken.

Artikel 3 – Bevoegdheid en taak commissie

3.1 De commissie behandelt de geschillen die bij haar aanhangig gemaakt worden door kerkenraden of personen.

3.2 Het doel van de behandeling van een geschil door de commissie is het oplossen van het geschil, ofwel doordat een regeling wordt bereikt waarmee de betrokken partijen kunnen instemmen, ofwel doordat partijen verklaren dat het geschil is beëindigd.

3.3 De commissie probeert het in artikel 3.2 vermelde doel te bereiken door met partijen te spreken, door het gesprek tussen partijen onderling te bevorderen en door partijen te adviseren over een mogelijke oplossing. Partijen zijn niet aan de adviezen van de commissie gebonden.

Artikel 4 – Het aanhangig maken van een geschil

4.1 Een partij die een geschil bij de commissie aanhangig wil maken, dient daartoe een verzoekschrift in bij de secretaris van de commissie.

4.2 Bevoegd is de commissie van de PS van de gemeente waarin het geschil speelt. Indien sprake is van een geschil met een deputaatschap, is de commissie van de PS van de gemeente, de kerkenraad of het gemeentelid waarmee het deputaatschap een geschil heeft bevoegd.

4.3 Het verzoekschrift bevat een omschrijving van het geschil, een opgave van de bij het geschil betrokken partijen en informatie over een eventueel gevoerde procedure ingevolge artikel 31 K.O.

4.4 De secretaris van de commissie stuurt een afschrift van het verzoekschrift naar de andere betrokken partij(en) en verzoekt hem (hen) om binnen twee weken te laten weten of hij (zij) kan (kunnen) instemmen met de behandeling van het geschil door de commissie.

4.5 Indien de andere betrokken partij(en) niet kan (kunnen) instemmen met de behandeling van het geschil door de commissie, wordt het geschil niet door de commissie in behandeling genomen. De secretaris stelt de partij die het geschil aanhangig heeft gemaakt schriftelijk in kennis.

Artikel 5 – De behandeling van een geschil

5.1 Nadat een geschil aanhangig is gemaakt, en de andere betrokken partij(en) heeft (hebben) meegedeeld met de behandeling van het geschil door de commissie in te stemmen, stelt de secretaris de andere partij(en) in de gelegenheid om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het verzoekschrift met een verweerschrift.

5.2 Op basis van het verzoekschrift en het verweerschrift beoordeelt de commissie of sprake is van een geschil in de zin van artikel 1 onder b. en of het bepaalde in artikel 6 niet in de weg staat aan het in behandeling nemen van het geschil.

5.3 Indien de commissie tot het oordeel komt dat zij het geschil niet in behandeling kan nemen, deelt zij dat schriftelijk, onder opgave van redenen, mee aan partijen.

5.4 Indien de commissie tot het oordeel komt dat zij het geschil wel in behandeling kan nemen, bepaalt zij dat of de gehele commissie, of enkele leden van de commissie het geschil zullen behandelen. De commissie draagt er zorg voor dat de leden die het geschil behandelen vrij staan ten opzichte van partijen, in die zin dat zij zich een onafhankelijk en onpartijdig oordeel kunnen vormen.

5.5 De leden van de commissie die het geschil verder behandelen, bepalen - in overleg met partijen - een datum voor een hoorzitting. Op de hoorzitting krijgen partijen (en de eventueel door hen aangestelde vertegenwoordigers) de gelegenheid hun visie op het geschil mondeling toe te lichten en onderzoekt de commissie met partijen de mogelijkheden van een oplossing voor het geschil en de daartoe te ondernemen acties. De commissie kan in dat kader, in overleg met partijen, vervolgbesprekingen (al dan niet met partijen afzonderlijk) vaststellen.

5.6 De commissie kan partijen adviseren over de wijze waarop een geschil opgelost kan worden en over de inhoud van een oplossing. Partijen zijn niet gebonden aan de adviezen van de commissie. Het niet opvolgen van een advies van de commissie kan partijen niet in een eventuele procedure ex artikel 31 K.O. worden tegengeworpen.

5.7 Indien partijen een oplossing hebben bereikt over hun geschil, overleggen zij met de commissie over de wijze waarop deze oplossing wordt vastgelegd – in een schriftelijk stuk of anderszins – en over de vraag of, en zo ja op welke wijze, van de oplossing van het geschil kennis wordt gegeven aan derden.

Artikel 6 – De verhouding tot artikel 31 K.O.

6.1 Indien een geschil onderwerp is geweest van een procedure ingevolge artikel 31 K.O. en deze procedure heeft geleid tot een beslissing van de generale synode, dan wel tot een beslissing van een classis of een PS en tegen die beslissing geen beroep meer openstaat omdat de beroepstermijn verstreken is, kan het geschil niet meer door de commissie behandeld worden.

6.2 Indien het geschil betrekking heeft op het besluit van een kerkenraad of een meerdere kerkelijke vergadering en tegen deze beslissing een procedure ingevolge artikel 31 K.O. aanhangig is, kan het geschil door de commissie in behandeling worden genomen zolang de in artikel 6.1 bedoelde situatie nog niet is ingetreden. Wanneer het geschil door de commissie in behandeling wordt genomen, wordt de procedure ingevolge artikel 31 K.O. opgeschort. De procedure wordt vervolgd wanneer partijen meedelen dat zij hun geschil niet hebben opgelost.

6.3 Het aanhangig maken van een geschil bij de commissie staat er niet aan in de weg dat de partij die het geschil aanhangig maakt gebruik maakt van de hem in artikel 31 K.O geboden mogelijkheid om, binnen de geldende appeltermijn, appel in te stellen tegen een beslissing van een kerkenraad of een meerdere vergadering. Door het aanhangig maken van een geschil wordt de appeltermijn niet verlengd.

Artikel 7 – Geheimhouding

7.1 De leden van de commissie zijn verplicht tot strikte geheimhouding van hetgeen hun uit hoofde van hun lidmaatschap van de commissie bij de behandeling van geschillen ter kennis is gekomen.

7.2 De leden van de commissie onthouden zich van deelname aan de beraadslagingen in een appelzaak ingevolge artikel 31 K.O. indien deze appelzaak betrekking heeft op of samenhangt met een door hen behandeld geschil.

7.3 Partijen dienen geheimhouding te betrachten jegens derden over de inhoud van door de commissie gedane adviezen en over de inhoud van mededelingen en informatie die door de andere partij(en) zijn gedaan c.q. is verstrekt in het kader van de bespreking van een mogelijke oplossing voor het geschil.

Artikel 8 – Verantwoording

8.1 De commissie is slechts gehouden om de PS jaarlijks te informeren over het aantal door hen behandelde geschillen, de aard van de geschillen en het aantal bereikte oplossingen.

8.2 De commissie is de PS geen verantwoording verschuldigd over de wijze waarop zij individuele geschillen behandeld heeft. Zij verstrekt de PS ook geen inhoudelijke informatie over door haar behandelde geschillen.

8.3 De kosten die de commissieleden maken in het kader van hun werkzaamheden voor de commissie, declareren zij bij de quaestor van de PS.

8.4 De secretaris van de commissie draagt zorg voor de archivering van de stukken van de commissie.

11. BIJLAGE 42a (art. 79)

Herstel in het ambt

(geldt mutatis mutandis ook bij situaties waarbij art. 12.1 K.O. in geding is)

1. Vragen te stellen door de kerkenraad van de gemeente waartoe hij die een verzoek tot herstel in het ambt indient, behoort

1. (Algemeen) Kunt u toelichten hoe u tot deze aanvraag gekomen bent?

2. (Meer toegespitst) Hoe ziet u terug op het feit dat u werd afgezet als predikant? Kon u de beslissing daartoe billijken?

3. a. Had en hebt u oprecht berouw over de begane zonde en gelooft u daarvoor van de Heere vergeving te hebben ontvangen?

b. Wat hebt u gedaan om verzoening tot stand te brengen met degenen die door de begane zonde schade hebben geleden en wat is het resultaat daarvan?

4. Hoe hebt u na de afzetting de gebeurtenissen verder geestelijk verwerkt? Hoe hebt u zichzelf als persoon beter leren kennen, ook als het gaat om de vraag of u opnieuw in deze zonde zou kunnen vallen?

5. Wat is uw motivatie om opnieuw te staan naar het ambt van dienaar des Woords? Is er bij u sprake van een hernieuwd roepingsbesef?

6. Hoe ligt de verhouding tussen u en de (kerkenraad van de) gemeente waaraan u verbonden was?

7. Verwacht u dat een hernieuwde beroepbaarstelling de eer van God en het welzijn van de kerk zal kunnen dienen? Of ziet u herstel in het ambt vooral als een manier om goed te maken wat vroeger mis ging?

8. Hoe reageert uw vrouw/gezin op uw voornemen?

2. Verzoek aan de classis (na positieve beslissing van de kerkenraad)

Verzoek van de kerkenraad aan de classis waaronder deze kerk ressorteert, na een uitgebreid verslag van het gesprek met broeder x en een aanbeveling.

De classis vraagt daarna eventueel nadere toelichting aan broeder x zelf (mondeling ter classis).

Daarna: voorlopig standpunt van de classis, na advies van deputaten art. 49 K.O.

3. De taak van classis A

Wanneer dit voorlopig standpunt positief is, wendt classis A zich tot de classis door welke broeder x is afgezet (B). Classis A geeft inzicht in het verslag van het gesprek van de kerkenraad met broeder x en in het verslag van de nadere toelichting van broeder x ter classis A, waarbij het voorlopig standpunt van classis A is gevoegd. Classis A stelt daarbij de volgende vragen aan classis B:

a. Zijn er volgens u objectieve belemmeringen waardoor terugkeer in het ambt van broeder x onmogelijk zou zijn?

b. Hoe taxeert u de ontvangst van een eventuele hernieuwde beroepbaarstelling in de gemeente waar broeder x predikant is geweest?

4. De taafe van classis B

Classis B stelt de volgende vragen aan de kerkenraad van de gemeente waar broeder x tot zijn afzetting predikant was, na uitgebreide schriftelijke toelichting met behulp van bovengenoemde gegevens:

1. Is de situatie in uw gemeente na de afzetting van broeder x tot rust gekomen?

2. Hebben zich, voor zover u weet, in de periode sinds de afzetting feiten voorgedaan die aanleiding zouden kunnen zijn voor de vrees dat broeder x opnieuw in de begane zonde zou kunnen vallen?

3. Hoe zou naar uw taxatie de gemeente reageren wanneer bekend zou worden dat broeder x opnieuw beroepbaar wordt gesteld?

4. Zou u er als kerkenraad moeite mee hebben als broeder x opnieuw dienaar des Woords zou worden? Zo ja, welke objectieve redenen hebt u daarvoor?

5. De taak van de PS

Nadat classis B de antwoorden van de kerkenraad op de genoemde vragen ontvangen en besproken heeft, wendt zij zich, wanneer de antwoorden op deze vragen bevredigend zijn, tot de PS waaronder zij ressorteert, met een gemotiveerde vraag om goedkeuring voor hernieuwde beroepbaarstelling. Wanneer de PS hernieuwde beroepbaarstelling in principe goedkeurt, geeft classis B positief antwoord op de vragen die classis A steide, met daarbij gevoegd de schriftelijke goedkeuring van de PS. In dat geval kan het voorlopig standpunt van classis A definitief worden en kan tot beroepbaarstelling worden overgegaan.

Wanneer de antwoorden van de kerkenraad op de vragen van de classis hernieuwde beroepbaarstelling in de weg staan, wordt daarvan zo spoedig mogelijk bericht gedaan aan classis A.

13. BIJLAGE 58a (art. 47)

Taafe van de particuliere synode t.a.v. de rapporten van deputaatschappen

1. Geschiedenis van de particuliere synodes

Na 1892 waren er binnen de Chr. Geref. Kerken gedurende geruime tijd geen provinciale synodes; het kerkelijk leven was op dat moment te klein om dit zinvol te maken. Voor 1892 was dit wel het geval, zoals uit de Handelingen van de toen gehouden synodes blijkt. De vergaderingen van de generale synode vonden in de eerste jaren na 1892 jaarlijks plaats en de classes benoemden afgevaardigden voor deze breedste vergadering van de kerken. Gaandeweg, bij de groei van het kerkverband, werd de behoefte aan een ‘laag’ tussen de classes en de generale synode toch weer groter. Zo lezen we in de Acta van de generale synode van 1916, dat de volgende instructie van de classis Zwolle wordt aangenomen: ‘Zoolang er geen Prov. Synodes gehouden worden, zullen de curatoren der Theologische School door de Classes gekozen worden.’ Ter toelichting wordt aangevoerd dat er classes zijn waaruit twee curatoren zitting hebben, terwijl er uit andere classes geen enkele predikant curator is. ‘Op die wijze,’ aldus ds. L.H. van der Meiden, ‘wordt niet door geheel de kerk voeling gehouden.’ Dat argument is voor ons onderwerp van belang. Er blijkt uit dat de particuliere synode gevormd is met name om de afstand tussen de deputaatschappen en het grondvlak van de kerk te verkleinen!

Overigens wordt op deze synode ook al de veelvuldige wisseling van deputaten geconstateerd: ‘Prae-adviseur Doc. Lengkeek wijst op het groote praktische bezwaar, dat bij de gedurige wisseling de Curatoren niet zullen inleven in hun werk.’

De synode van 1918 krijgt vervolgens te maken met een aantal instructies uit verscheidene classes, die alle beogen een ‘middenlaag’ tussen de classes en de generale synode te creëren. De betrekkelijk kleine omvang van het christelijk-gereformeerde kerkelijk leven maakt het echter niet nodig en ook niet gewenst om over te gaan tot provinciale synodes. Het komt tot de vorming van drie particuliere synodes: een van het Noorden, een van het Midden en een van het Zuiden (in de oorlogsjaren bijgesteld, zodat in 1947 voor het eerst sprake is van vier particuliere synodes, genoemd naar de vier windstreken) – Acta art. 43. In de bespreking wordt er de nadruk op gelegd dat deze zaak telkens weer ter synode werd gebracht, een teken dat er in de kerken behoefte aan is. M.b.t. de Theol. School wordt opgemerkt dat het goed zou zijn: ‘Deze komt dan meer in contact met het Noorden, daar de Curatoren, die nu in twee Classes wonen, ook uit het Noorden zouden gekozen worden. Er komt meer decentralisatie, die onze Kerk altijd ten goede moet komen.’

De instelling van de particuliere synode hangt dus (behalve met een meer gedegen voorbereiding van instructies die bij de generale synode worden ingediend) nauw samen met de binding van deputaatschappen aan de kerken: men hoopte dichter bij het grondvlak te komen met het werk. Dat dit inderdaad de bedoeling was, wordt onderstreept door het volgende besluit van de synode van 1918: ‘Elke Particuliere Synode benoemt: drie curatoren (…); drie leden van de Generale Commissie van beheer der Kas e.b.p. (…); twee leden voor de Generale Kas voor Em.(…); twee leden voor de Generale Zendingscommissie (…); vijf deputaten Synodi volgens art. 49 D.K.O. (…) (Acta, art. 48). Ook valt het besluit om – vanaf 1919 – niet meer jaarlijks, maar driejaarlijks als generale synode te vergaderen.

2. Huidige stand van zaken

De actuele stand van zaken is dat in deze lijn is voortgebouwd. Er is sprake van zeven deputaatschappen die (mede) bemenst worden door leden benoemd door de particuliere synode: deputaten onderlinge bijstand en advies, emeritikas, curatorium, evangelieverkondiging onder Israël, buitenlandse zending, evangelisatie en deputaten naar art. 49 K.O.

Tussen dit laatste deputaatschap en alle andere is een wezenlijk verschil: het deputaatschap naar art. 49 K.O. is het enige dat een ‘eigen’ deputaatschap van een particuliere synode is en dat ook aan die synode verantwoording aflegt. Alle andere deputaatschappen zijn ingesteld door de generale synode; zij hebben ook een aantal leden die rechtstreeks door deze synode benoemd zijn (vaak leden met functie).

3. Rapportages

Het spreekt voor zichzelf dat ieder deputaatschap verantwoording aflegt aan de instantie van wie het opdrachten ontvangt. Dat betekent dat de deputaten naar art. 49 K.O. jaarlijks verantwoording afleggen aan de particuliere synode en op daarop ook beoordeeld worden. De andere deputaatschappen leggen verantwoording af aan de generale synode, van haar ontvangen zij immers opdrachten.

Voor die laatste deputaatschappen geldt echter tevens dat zij ook jaarlijks een rapport van hun werkzaamheden zenden aan de particuliere synodes. Dat heeft een goede grond: dezen benoemen immers leden ervan. Overigens delen ook de plaatselijke kerkenraden sinds 1959 in de inhoud van deze rapportages. In dat jaar besloot de generale synode ‘dat die generale deputaatschappen, die ook aan de part. Synoden hebben te rapporteren’ een jaarlijks overzicht van hun werkzaamheden aan de kerkenraden zenden (Acta, art. 222). De oorspronkelijke instructie, die ten grondslag lag aan dit besluit, ging overigens inhoudelijk een stuk verder. Daar was sprake van toezending van de rapporten van alle deputaatschappen aan de kerkenraden, met het oog op een kunnen amenderen van deze jaarrapporten door de invloed van de kerkenraden. Daarin ging de synode niet mee.

Dat is voor ons onderwerp nog wel van belang. In de rapporten aan de particuliere synodes wordt melding gemaakt van de voortgang van het werk, o.a. wat betreft de specifieke opdrachten die de generale synode gaf. De particuliere synodes kunnen daar informatief (hetgeen niet per definitie betekent: onkritisch) vragen over stellen, die door de/een particuliere deputaat beantwoord kunnen worden. De vragen dienen gerelateerd te zijn aan het werk dat deputaten door de generale synode opgedragen is te doen. De particuliere synodes kunnen de deputaatschappen dus niet ter verantwoording roepen: dat recht komt alleen aan de generale synode toe. Wel kan een particuliere synode uiteraard, wanneer zij constateert dat een bepaald onderdeel van het werk van deputaten naar haar inzicht niet (geheel) overeenstemt met de opdracht aan haar gegeven, daar de (kritische) vinger bij leggen. Zij kan haar deputa(a)t(en) opdracht geven in de e.v. vergadering van deputaten daar melding van te maken, opdat deputaten hun beleid zullen bijstellen. Ook kan zij ervoor kiezen e.e.a. schriftelijk aan het deputaatschap te melden. Bij een volgend rapport kan deze particuliere synode dan aan ‘haar’ deputaat vragen hoe het deputaatschap met de opmerkingen is omgegaan.

In geen geval kan een particuliere synode een generale deputaat ontslaan, dat spreekt voor zichzelf. Wel kan zij dit doen met een door haar benoemde deputaat. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer zij van oordeel is dat deze deputaat niet adequaat is omgegaan met het mandaat dat zij hem/haar verleende.

4. Een detail: definanciën

Aparte aandacht mag er zijn voor de financiën van de deputaatschappen. Alle hier besproken deputaatschappen zijn immers zogenaamde kashoudende deputaatschappen (met uitzondering van het curatorium). Een gevolg daarvan is dat bij de jaarlijkse rapporten ook een financieel overzicht wordt bijgeleverd. Er blijken in de praktijk voortdurend misverstanden te zijn over de vraag hoe ‘diep’ de leden van de particuliere synodes in de frnanciële paragraaf mogen duiken. De verlegenheid daarover is ook aanwezig aan de kant van de PS-deputaten: meestal is de penningmeester een door de generale synode benoemde deputaat en heeft de door deputaat die op de particuliere synode aanwezig is, niet dát doorzicht in de cijfers dat nodig is om adequaat op mogelijke vragen in te gaan, zeker niet wanneer deze specialistisch van aard zijn.

Het is zaak om ook hier goed in het oog te vatten dat het in de PS-rapportage gaat om een uoortgangsrapportage; zo dienen de leden van de vergadering ook naar de frnanciële paragraaf te kijken. Het gaat daar niet om allerlei – op zich interessante – details, maar om de grote lijn: spoort het verloop van de financiën met de kaders die op de generale synode zijn afgesproken? Op dat punt dienen mogelijke vragen toegesneden te zijn. Het is zowel voor de vergadering als voor het deputaatschap zaak zich dat te realiseren; de penningmeester kan daartoe de deputaten instrueren; hij zal zeker, wanneer er sprake is van onverwachte financiële fluctuaties, dat in de financiële paragraaf signaleren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 2011

Ambtelijk Contact | 76 Pagina's

B. NIEUWE EN HERZIENE BIJLAGEN IN DE KERKORDE

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 2011

Ambtelijk Contact | 76 Pagina's