Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONZE CATECHISMUS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONZE CATECHISMUS.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De weg van achteruitgang is op zichzelf de weg naar onze ondergang, naar den dood. Maar in verband met 't doel Gods is 't de weg naar Christus, om 't leven en de gelukzaligheid buiten zichzelf in Hem te mogen vinden.

Een zaak die achteruit gaat en blijft achteruit gaan, moet op den duur te niet gaan. 't Zal vroeg of laat op een faillissement uitloopen. En zoo gaat 't nu ook in 't geestelijk leven, wat we ons niet voorgesteld hadden, daar we dachten dat we in en door onze werkzaamheden wel zouden kunnen opklimmen uit onze ellende. Bij 't doen van de onberouwelijke keus hadden we op vooruitgang gerekend. 't Was de keus van ons hart om heilig voor God te leven en we dachten dat te bereiken, maar nu worden we steeds meer aan onze ellendigheid en walgelijkheid ontdekt en dat is achteruitgang. We moeten met al onze verwachting, gelijk Abraham, in den dood terecht komen. En dat was ook voor den Vader der geloovigen een lijdensweg.

Wel wordt 't hart soms eenigermate verkwikt, door Gods goedertierenheden te smaken en dan leven we weer op en denken we 't ergste gehad te hebben, om daarna weer dieper in de ellende weg te zinken. God wil ons langs den weg van achteruitgang brengen op die plaats, waar van achteruitgang geen sprake meer kan zijn en dat is, in 't Paradijs. Zoolang we nog klagen over achteruitgang, dan is dat een bewijs, dat we nog eenige verwachting hebben van onszelf. 't Moet ons door de ontdekkingen des Heiligen Geestes niet alleen duidelijk worden dat wij zondigen en elken dag weer zondigen, maar dat wij door den val in Adam zonde zijn geworden. Christus is gekomen om verloren zondaren te zoeken en zalig te maken en daarom moeten wij een verloren zondaar worden voor God. 't is wel mogelijk, dat we iets van deze zaken zien, maar daarom hebben we de beleving er nog niet van in ons hart. Laten we beschouwing toch nooit houden voor beleving, want dan zweven we over de werkelijkheid der dingen heen en genezen we de breuk op 't lichtst. 't Is een pleisteren met looze kalk. Al wordt de breuk met een band ingehouden, daarom is de breuk niet genezen. Onze bondsbreuk in Adam, die wijder is dan de zee, is zoo maar niet te genezen met wat godsdienstige beschouwingen.

Om een geestelijke en bevindelijke kennis te bekomen van onzen diepen val in Adam, moeten we eerst door Gods Woord en Geest gezet worden in den staat der rechtheid. De derde Zondagsafdeeling spreekt dan ook in de eerste plaats: Van den staat der rechtheid.

't Moet ons voor alle dingen duidelijk zijn hoe heerlijk wij gestaan hebben in den staat der rechtheid. 't Ligt in ons bestaan de schuld der zonde van ons af te wentelen. En al doet de mensch dat niet met woorden, dan doet hij dat nog met gedachten. 't Moet rotsvast in ons hart verklaard liggen, dat wij moedwillig van God zijn afgeweken. Om een welgevallen te bekomen in de straffen van onze ongerechtigheden, moeten we in de eerste plaats de schuld der zonde kennen en overnemen. Is deze kennis nog oppervlakkig en twijfelachtig, dan kan God niet gedenken aan Zijn Verbond en ons hart zich niet verheugen in deszelfs Middelaar, Jezus Christus. Die God rechtvaardigt en zichzelf veroordeelt leert de heerlijkheid van het Verbond en de dierbaarheid van den Middelaar kennen. 't Is dus voor ons innerlijk geestelijk leven van groote beteekenis een gezonde kennis te bekomen door Gods Woord en Geest van den staat der rechtheid. 't Moet met een volkomen hart omhelsd, dat wij geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, om met Hem te leven in gemeenschap en dat Hij met ons heeft opgericht het Verbond der Werken, om op te klimmen in de eeuwige heerlijkheid. Met een heilige beslistheid belijden we dan, dat God den mensch niet boos en niet verkeerd geschapen heeft.

God kan de oorzaak van onze boosheid en verkeerdheid niet zijn. Gelijk de duisternis van den nacht, niet kan worden voortgebracht door het licht van den dag, kunnen de duistere werken der ongerechtigheid haar oorsprong niet hebben in den Vader der lichten. Dat God de auteur der zonde niet is en niet zijn kan, moet boven alle twijfel verheven staan in ons hart.

De alleen wijze God kan en wil geen schepsel formeeren om dwaze dingen te doen. In dat te denken is zelfs een menschelijke onredelijkheid. 't Wordt door de ouders betreurd als hun kind weinig of geen verstand heeft. 't Is toch een groote onredelijkheid te zegen, dat die ouders dat gewild of begeerd hebben. Zou God 't dan omtrent Zijn kind wel gewild hebben? De Heere is groot en Zijns verstands is geen getal. Hij heeft den mensch geschapen met een zeer goed verstand en dus in staat gesteld om verstandig te handelen en te wandelen.

De rechtvaardige God kan geen ongerechtigheid planten in het hart des menschen. Hoe kan Hij, Die niet liegen kan de leugenaar verwekken? Gods rechtvaardigheid haat en straft de zonde. 't Is geheel in strijd met Gods rechtvaardigheid te zeggen, dat Hij den mensch boos en verkeerd geschapen heeft, daar Hij zelfs tot verheerlijking van Zijn rechtvaardigheid den Heere Jezus heeft overgegeven in den vloekdood des kruises, tot verzoening van de zonden Zijns volks. 't Is geheel in overeenstemming met Gods gerechtigheid, dat de mensch versierd is met gerechtigheid.

De Driemaal Heilige kan geen onheiligheid of verderf doen kleven aan de werken van Zijne handen. Die zegt, dat het verderf der zonde van God is, zegt daarmede ook, dat het verderf der zonde in God is. Deze onredelijke en God onteerende gedachte moeten we verfoeien met al de kracht die in ons is. Als de Heere den mensch schept naar Zijn beeld en gelijkenis, dan drukt Hij de heiligheid van Zijn beeld af in den mensch. Die 't met ernst onderzoekt, waar de oorzaak van onze boosheid en verdorvenheid ligt, komt met den Prediker tot de overtuiging, dat God den mensch recht gemaakt heeft. Wij moeten 't maar niet domweg aanvaarden, maar 't onderzoeken om er grondig van overtuigd te zijn, dat God ons gemaakt heeft, zooals 't hier ons geleerd wordt.

God heeft den mensch lichamelijk, geestelijk en zedelijk recht gemaakt. Hij heeft den mensch een rechte gestalte des lichaams gegeven als een bewijs, dat hij niet alleen verwant is aan het stof der aarde, maar ook aan den God des hemels. Hierin is de mensch lichamelijk reeds onderscheiden van alle andere schepselen. Bij deze rechte gestalte des lichaams had hij een rechte gesteldheid des geestes tegenover God. Staande in een rechte verhouding tegenover zijn Schepper stond hij ook in een rechte verhouding in 't zedelijk leven tegenover zijn naaste.

(Volgende maal 2e deel van VII).

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1946

Daniel | 8 Pagina's

ONZE CATECHISMUS.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1946

Daniel | 8 Pagina's