Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Raad van State over  de Bond tegen het Vloeken  en de democratie (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Raad van State over de Bond tegen het Vloeken en de democratie (1)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onderstaand volgt een beschrijving van wat onder betrokkenen bekendheid geniet als de „affaire van de Bond tegen het Vloeken en de democratie". Een actie, waarvan het Humanistisch Verbond, althans personen behorend tot de humanistische beweging in Nederland, als gangmaker optrad, leidde tot een geschil met de provincie Drenthe over een tientallen jaren lang verleend subsidie. Een domino-effect werd, naar spoedig bleek met recht, gevreesd. De Bond ging primair vanwege het ideële belang- men achtte zich onterecht in de verdachtenbank gezet - èn vanwege het feit dat men prijs stelde op continuering van de (financiële) overheidswaarden in beroep bij de Raad van State. Onlangs kwam het tot een uitspraak. De tekst daarvan is in onderstaande bijdrage opgenomen (2). Daaraan vooraf gaat de voorgeschiedenis (1), terwijl de uitspraak aanleiding heeft gegeven tot opmerkingen (3) en de vraag aan de orde stelt wat de gevolgen zouden moeten zijn (4). Hoewel de Bond van zijnentwege alle subsidiërende overheidsinstanties van de uitspraak van de Raad van State op de hoogte heeft gesteld, menen wij dat het toch nuttig is enigszins uitvoeriger aandacht aan deze zaak te schenken, niet in het minst om daarmee onze (en andere) raads- en statenleden te dienen.

Vele gemeenteraads- en provinciale staten-leden hebben zich afgelopen jaren bezig moeten houden met de vraag of zij een meestal sinds jaar en dag min of meer automatisch verleende subsidie aan de „Bond tegen het Vloeken" zouden continueren. Deeee Bond, die in de gemeentelijke en provinciale administraties jarenlang een onopvallend en nauwelijks opgemerkt bestaan had geleid, was plotseling het middelpunt van soms heftige en emotionele discussies in raden en staten. Het waren meestal ook principiële discussies, ofschoon er geen gewichtige gemeentelijke en provinciale belangen op het spel stonden. Ook het financiële belang was doorgaans vrij minimaal; het ging meestal om bedragen van enkele honderden guldens. Niet altijd werd de discussie open en fair gevoerd en soms verschool men zich achter schijnmotiveringen, van financiële aard waarschijnlijk om een stelHngname in een principiële discussie te kunnen ontlopen. Eén en ander leverde de Bond zowel in de plaatselijke als in de dagbladpers de nodige publiciteit op. De doelstelling van de Bond — propaganda ter vermijding en bestrijding van het misbruiken van Gods Naam - brengt mee dat men via reclame- en ander propagandamateriaal in de openbaarheid treedt. Ditmaal kreeg de Bond veel en andere publiciteit, welke men niet gezocht had.

1. VOORGESCHIEDENIS CONFLICT

Wat was er gebeurd? Degenen die zelf rechtstreeks bij de zaak betrokken geweest zijn, zullen zich de feiten en de loop der gebeurtenissen nog wel herinneren. Op de jaarvergadering van de Bond in 1978, op 7 juni te Nijkerk, was een lezing gehouden door ds. C. Snoei, (toen nog) predikant-direkteur van de „Hervormde Bond voor Inwendige Zenzing op gereformeerde grondslag", getiteld, „Leesbare brieven" (Over de invloed van het christelijk getuigenis in de samenleving). Ds. Snoei, die als gastspreker optrad, had, stilstaande bij het proces van ontkerstening van onze samenleving en de daaruit voortvloeiende ontheiliging van Gods Naam, in dat verband ook het humanistisch denken ter sprake gebracht. Daarbij richtte hij zich evenwel uitdrukkelijk tot de christelijke gemeente, iets dat in discussies welke nadien volgden vaak - bewust of onbewust? - over het hoofd is gezien. Hij zei o.m. „Als christelijke gemeente worden wij bedreigd door de derde weg. Enerzijds komen we op voor de eer van Gods Naam, maar dan vooral in het kerkelijk en gezinsleven. Anderzijds komt er in het openbare leven niet veel van terecht; als er al wat gebeurt, is dat meer in de zin van afkeuren van het kwade gebruik dan bevorderen van het goede gebruik van Gods Naam. In het openbare leven kiezen we teveel de weg van de neutraliteit, maar daarmee bevorderen we het kwaad, inplaats van het te bestrijden. Deze derde weg wordt ons enerzijds opgedrongen door het demokratisch, vaak humanistisch denken van onze tijd dat ons voorhoudt dat ieder evenveel recht heeft, dat ieder op zijn eigen wijze tot zijn recht moet komen en dat ieder vrij dient te zijn in haar of zijn overtuiging, anderzijds komt het vooral voort uit een tekort aan overtuiging bij ons zelf" (blz. 6).

ACTIE HUMANISTISCH VERBOND

De voorzitter van het Humanistisch Verbond, drs. R. Tielman, had een verslag in dagblad „Trouw" gelezen van de rede van ds. Snoei en had het bestuur van de Bond bij brief van 27 juni gevraagd te verklaren of men het met de uitspraken van ds. Snoei eens was. Het bestuur berichtte bij brief van 4 augustus dat in het algemeen door een gastspreker gedane uitspraken voor diens rekening komen, maar dat men de strekking van ds. Snoei's opmerkingen onderschreef. In het blad „Humanist" van 1 september 1978 schrijft de voorzitter van het Humanistisch Verbond, drs. R. Tielman, een artikeltje over deze zaak en concludeert dat de Bond anti-humanistisch en anti-demokratisch is. Een humanist, behorend tot de P.v.d.A.-Statenfractie in de Provincie Drenthe, R. de la Rie, neemt hiervan kennis. Op de provinciebegroting kwam ook voor het jaar 1979 weer een post voor subsidie aan de Bond, groot ƒ 150, - voor. Reeds tientallen jaren genoot de Bond dit erkenningssubsidie. Maar in de laatste statenvergadering van 1978, die van 20 december, waarin over de begroting beraadslaagd werd, wees een hoofdelijke stemming uit (25-24) dat de Bond in 1979 en naar alle waarschijnlijkheid in de verdere toekomst niet meer op subsidie mocht rekenen. Het subsidie werd ingetrok-­ ken. Bij brief van 2 maart 1979 werd dit besluit aan de Bond door Gedeputeerde Staten meegedeeld.

BEZWAREN TEGEN DRENTHE

Vanzelfsprekend was dit een uiterst onaangename verrassing voor de Bond. Men maakte op grond van de Wet AROB bezwaar. Men werd op 21 mei 1979 gehoord door een „commissie ex artikel 9 van het Reglement inzake de behandeling van bezwaarschriften ingevolge de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen ingediend tegen beschikking van Provinciale Staten". In een vergadering van een „commissie ex artikel 64 van de Provinciewet voor bestuurlijke aangelegenheden", die dezelfde samenstelling had als eerder genoemde commissie en op dezelfde dag vergaderde, wordt een ontwerp-besluit geformuleerd ten behoeve van de Statenvergadering van 30 mei 1979. Een meerderheid van die commissie is van oordeel dat de indruk is blijven bestaan dat de Bond humanisme en de democratie als een bedreiging van zijn doelstelling ervaart. Voorts meent die meerderheid dat derhalve getwijfeld moet worden aan een democratische gezindheid en een tolerante benadering van de Bond jegens andersdenkenden. Een minderheid was van mening , , dat er voor opvattingen, zoals die door de Bond worden vertolkt, binnen onze democratie in verscheidenheid geestelijke ruimte dient te zijn" en was voorts van oordeel „dat de Staten van Drenthe wel vaker organisaties en instellingen subsidiëren, welke naar het oordeel van de Staten een (algemeen) maatschappelijk nut dienen, zonder dat de Staten alle uitingen van die organisaties en instellingen als zodanig voor hun rekening nemen". De gehele commissie was de mening toegedaan „dat de feitelijke grond aan de subsidieverlening (het helpen aanzuiveren van financiële tekorten) gezien de positieve saldi over de jaren 1972 tot en met 1977 inmiddels is komen te ontvallen". Dit laatste argument is waarschijnlijk, afgaande op de notulen van die commissievergadering, ingegeven door een suggestie van het statenlid - thans Tweede Kamerlid - J. Van Noord (CDA). „De heer Van Noord zegt geen behoefte te hebben aan een nieuwe discussie in de Staten. Wellicht zouden wij elkaar kunnen vinden op een afwijzing op grond van nieuwe financiële omstandigheden. De voorzitter - Staten - en Tweede Kamerlid voor de VVD A.J. Evenhuis - G.H - lijkt dit minder juist"). In de Statenvergadering van 30 mei 1979 wordt conform het ontwerp-besluit besloten met een stemverhouding van 26 tegen 16.

DE BOND EN DE DEMOCRATIE

De Staten hebben blijkbaar geen acht geslagen op c.q. geen reden gezien om hun standpunt te wijzigen naar aanleiding van de jaarrede van de voorzitter van de Bond Prof. dr. W.H. Velema, getiteld „De Bond tegen het vloeken en de democratie", op 19 april 1979 (o.a. gepubliceerd in De Waarheidsvriend" van 18 oktober 1979 67e jaargang, nr. 41, blz. 541-543). Niettemin waren enkele passages uit die rede toch veelzeggend omtrent het standpunt van de Bond. „Het is juist een voorrecht van een democratische samenleving dat ook christenen daarin hun stem mogen verheffen. Zij zullen het

Vervolg op pagina 4 Vervolg van pagina 3

als hun roeping zien om de democratische samenleving waarvan zij deel uitmaken, te wijzen op het noodzakelijke fundament van de Naam. Christenen bewijzen hun volk een slechte dienst, als ze in een gevoel van de strijd verloren te hebben, zwijgen; als ze in defaitisme hun stem niet meer durven verheffen. Het betekent dat ze dan de kansen die juist de democratie hen biedt laten voorbijgaan. Het betekent dat ze de meest wezenlijke bijdragen aan opbouw en instandhouding van de democratie achterhouden. Zij zwijgen over het noodzakelijke fundament. Alleen op de basis van de Naam en onder de wijde koepel van de Naam is het leven veilig en heilig. Dat geldt ook van de democratie zelf. Ons protest tegen het vloeken is dan ook tegelijk een appèl op ons volksleven om de Naam als fundament van de democratie niet te verliezen. Het gaat ons niet maar om een klank. Wij verzetten ons niet maar tegen misbruik van een simpel woord dat bestaat uit een aantal letters. Dan kan men zeggen „what is in a name? !" zelfs in een vloek. Neen, wij wijzen juist vanuit onze eerbied en dankbaarheid voor de democratie op wat naar onze gedachte de basis van de democratie is. Zonder dit fundament komen waarden in de lucht te hangen en verschuiven de waarden. Als God dood is, kan het zover komen dat alles mag. Het gaat in onze democratische samenleving om een geestelijke strijd. Zal de Naam nog geëerbiedigd worden, of wordt hij als een stuk vuil in een vloek in de samenleving gehanteerd. Ons werk staat niet op zichzelf. Het is een onderdeel van de geestelijke strijd om in de praktijk van de democratische samenleving de opdracht tot de Naam gestalte te geven." Aldus werd de verwerkelijking van de doelstelling in de context van een democratische samenleving verwoord. Aan ccn verduidelijking wat betreft de stellingname ten opzichte van het humanisme was niet te ontkomen. Daarover prof. Velema: „In deze worsteling hebben wij van het atheïstische humanisme geen steun te verwachten. Eerder-het zij met droefbeid gezegd - tegenkanting. Zo hebben we de opmerking van ds. Snoei verstaan. De tegenkanting blijkt ook uit de caricatuur die juist het Humanistisch Verbond van ons optreden heeft gegeven". In onderscheiding tot het humanisme in de 15e en 16e eeuw, dat mede door het christelijk geloof beïnvloed is, is het huidige humanisme van agnostisch atheïstisch geworden. Nog eenmaal prof. Velema over de houding van de Bond, krachtens zijn doelstelling, tot de democratie. „Nimmer, nergens en met niets, hebben wij de democratie geminacht of mensenrechten miskend. Integendeel, wij beseffen' maar al te goed dat wij ons werk alleen kunnen doen dankzij de democratie. Wij erkennen het met dankbaarheid. (-) Wij komen in ons protest tegen het vloeken juist op voor de rechte democratie. Ons werk moge negatief schijnen te zijn. Het gaat om het positieve; de eerbied voor de Naam zonder welke geen democratie stand houdt. Dictatuur in naam van het volk of als uitdrukking van de machtswellust van de enkeling is het alternatief. De beste bijdrage die wij aan de democratie kunnen leveren is het oproepen tot eerbiediging van de Naam". Ondertussen was de campagne van het Humanistisch Verbond in heftigheid toegenomen. Reeds in een TV-uitzending van 14 januari 1979 had men de Bond aangewreven dat men zich buiten het eigenlijke werkterrein had begeven door B. en W. van Genemuiden te adviseren omtrent de vraag welke - zedenbedervende of godslasterlijke — boeken niet in een openbare bibliotheek thuishoren. Deze beschuldiging was onjuist, hetgeen naderhand door een brief van B. en W. van Genemuiden aan de Raad van State bevestigd werd.

VERKLARING DS. SNOEI

Inmiddels had ook ds. Snoei zich in een brief van 12 juni 1979 nader verklaard omtrent zijn visie op de democratie. Daaruit citeren we het volgende: „Op pagina 6 van de brochure, waarin mijn toespraak staat vermeld, spreek ik over de christelijke gemeente. Deze gemeente heeft haar eigen aard en haar eigen roeping. Die heeft zij en mag zij hebben binnen een democratie. Mijn bezwaar tegen de christelijke gemeen­ te is dat zij zo weinig, binnen het democratisch bestel van ons land, opkomt voor die eigen aard en roeping. Aangezien ik op de jaarvergadering van uw Bond tegen christenen sprak, kunt u in mijn woorden geen aanval op de democratie lezen, wel een aansporing om als christenen en christelijke gemeente duidelijker binnen de democratie te functioneren. Ik zou willen dat christenen binnen het democratisch bestel zouden werken aan wezenlijke vulling van de democratie. Christenen dienen zich niet te laten meevoeren in de denktrant van het humanisme of van een andere stroming; ze dienen voor hun eigen zaak te staan. Het is toch niet verwerpelijk binnen een democratie uiting te geven aan het verlangen dat andere mensen ook christen worden; een humanist wil toch ook dat anderen zijn overtuiging delen; welke andere stroming draagt niet deze kenmerken? Het wordt zo voor mij bezwaarlijk als christenen anderen dwingen christen te worden; evenzo is het voor mij bezwaarlijk als anderen hun wil opleggen aan christenen. Op grond van het bovenstaande vind ik dat christenen „de oogevulde algemeenheid" niet moeten bevorderen door al te gemakkelijk het . neutraliteitsbeginsel te hanteren". Dezelfde geluiden beluisteren we in een interview met ds. Snoei in „Elseviers Magazine" van 15 december 1979.

2. PROCEDURE RAAD VAN STA­TE

Na beraad had de Bond besloten beroep aan te tekenen tegen de beslissing op het bezwaarschrift van Provinciale Staten bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. Men was beducht dat „het geval Drenthe" meer schadelijke gevolgen zou meebrengen. Niet ten onrechte, bleek al spoedig. In „Humanist" van 1 oktober 1979 kondigde de heer drs. M. den Besten uit Noordbroek, gemeenteraadslid voor de P.v.d.A. in Oosterbroek aan dat hij een collectieve actie tegen overheidssubsidiëring op touw wilde zetten. Hij voegde eraan toe: „Het hoofdbestuur van het H.V. staat hier volledig achter en heeft ook alle medewerking toegezegd". Door dit bericht gewaarschuwd, gaat op 24 oktober een uitvoerig schrijven van de Bond naar alle confessionele fracties in staten en raden. Op 3 december 1979 ging een pamflet, opgesteld door de heer Den Besten en medeondertekend door 177 volksvertegenwoordigers, waaronder 12 Eerste en Tweede Kamerleden, het land in, gericht „Aan de gemeenteraden en provinciale staten van de gemeenten/ provincies die de Bond tegen het Vloeken subsidiëren". Onder de Eerste en Tweede kamerleden komen de namen voor van Bolkestein, Keja, Vonhof- Luyendijk, Vander Werff (WD) Ter Beek, Epema-Brugman, Langedijk, De Jong, Roethof, Van der Stoel, Vermeer (PvdA) Nijpels en Mertens (D'66). De actie had de voorzienbare gevolgen; in vele gemeente- en provinciebesturen werd de discussie over het subsidiëren van de Bond aangezwendeld, soms met het gevolg dat dit geschrapt, soms ook met het gevolg dat het subsidie verhoogd werd. Het eerste deed zich o.a. voor in de provincies Friesland en Zuid-Holland en in een aantal gemeenten. Het omgekeerde effect trad op in de gemeenten Rijssen, Bodegraven, Bunschoten, Aalburg en Oldebroek. Sommige gemeentebesturen maakten het buitengewoon bont met de motivering van hun afwijzende beschikking. Een niet nader te noemen gemeente gaf als zodanig op: „omdat een meerderheid uit de raad zich niet kan verenigen met bepaalde ontwikkelingen in uw Bond, welke u ongetwijfeld bekend zullen zijn". Men vraagt zich in gemoede af hoe een orgaan van openbaar bestuur anno 1980 met een dergelijke argumentatie van een besluit voor de dag durft te komen. Soms werd de motivering volledig over de financiële boeg gegooid. Dit laatste ondanks de van de zijde van de Bond verstrekte toelichting dat in de periode 1972- 1977 de inkomsten de uitgaven weliswaar met ƒ 214.523, - hadden overtroffen, doch dat het reservevermogen in 1980 nog slechts ƒ90.000, - bedroeg. Tegen alle afwijzende beschikkingen maakte de Bond bezwaar. Wat de pror vincies betreft - naast Drenthe, beschikten Friesland, Groningen en Zuid- Holland negatief—had dit alleen succes in Friesland.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1981

De Banier | 8 Pagina's

De Raad van State over  de Bond tegen het Vloeken  en de democratie (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1981

De Banier | 8 Pagina's