Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De toeëigening an het heil (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toeëigening an het heil (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

GEESTELIJK LEVEN

Inleiding

Van Bavinck is de uitspraak dat "de toepassing van het heil even wezenlijk is als de verwerving". Hij bedoelde daarmee in ieder geval ok dat we hier te maken hebben met vragen van een absolute en eeuwige ernst. Dat daarbij ogal eens sprake is van diepgaande meningsverschillen zien we in de Schrift en in de Kerkceschiedenis heel duidelijk. De toepassing van iet heil is meer dan eens een heet hangijzer en brandpunt van geschillen. Om maar een paar Inomenten uit het verleden te noemen: het ^postelconvent te Jeruzalem (Hand. 15), de strijd van Paulus met zijn tegenstanders, het geding van Augustinus en Pelagius, de Reformatie, de Synode van Dordrecht - bij elk van iie momenten ging het niet in het minst ook bver de vragen van de toeëigening van het heil. Om verder iets te noemen uit het kerkelijk le-Ven van vandaag: zijn het niet vaak de vragen an de toeëigening van het heil die het gesprek innen de Gereformeerde Gezindte tot zo'n oeilijke en gevoelige zaak maken? De voor-Jieelden dienen zich bij ons aan.

Is het verder, zo kan gevraagd worden, moelijk om een beoordehng van een theologiche beweging of stroming te geven zonder ^daarbij te letten op de toeëigening van het eil? Zo laat het wezenlijke van de Ger. theo­ logie zich niet bespreken, wanneer niet naast de verwerving ook de toepassing van het heil aan de orde gesteld wordt.

I De God van het heil

Een vraag die zich met recht laat stellen, is deze: wie eigent nu toe? De Heid. Gat. (antw. 61) en de Ned. Geloofsbelijdenis (art. 22 en 35) spreken over de mens die zich het heil toeeigent. Het is een gedachte waarop we nog zullen terugkomen in een volgend nummer van ons blad. Allereerst zien we op de Drieënige God als het onderwerp van de toepassing van het heil. "De bijbelse heilsorde rust op de trinitatrische belijdenis" zo zegt Bavinck. Als we op bijbelse wijze spreken over de toeëigening, is dat spreken gegrond op de belijdenis van de Drieënige God. Bavinck spreekt in dit verband over de samenstemming en overeenstemming van de drie goddelijke Personen. Ze zijn hierin volkomen één.

a) In het heil en de toepassing daarvan hebben we te doen met het werk van God de Vader. In Rom. 8 : 30 typeert Paulus het heil als opkomend uit de diepten van Gods hart en uitlopend in de eeuwige heerlijkheid. Die Hij verordineerd heeft, die heeft Hij geroepen, gerechtvaardigd, verheerlijkt.

b) Hoezeer het waar is dat we bij de toepassing ook denken aan het werk van God de Vader, vooral wijst de Schrift ons hier toch op de Zoon. "God, opgewekt hebbende Zijn Kind Jezus" zo verkondigt Petrus, Hand. 3 : 26 "heeft Hem eerst tot u gezonden, dat Hij uheden zegenen zou, daarin dat Hij een iegelijk van u afkere van uw boosheden". In Hand. 5 : 31 zegt hij: Deze heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zahgmaker, om Israël te geven bekering en vergeving der zonden”.

De verhoogde Christus zet in de hemel Zijn profetisch, priesterlijk en koninklijk werk voort. Daarmee is de toeëigening van het heil gegarandeerd. De weldaden die Hij verworven heeft, deelt Hij ook uit. De bediening van Zijn ambten wordt door Hem voortgezet nu Hij zit aan de rechterhand Gods. In dit verband moet genoemd worden Zijn opstanding. Petrus spreekt in zijn eerste brief over het wedergeboren zijn tot een levende hoop door de opstanding van Christus. Het nieuwe leven van de gelovigen heeft zijn bron in Christus, in de opstanding van Christus. De Catechismus (Zondag 17) zegt dat Christus door Zijn op- standing de dood heeft overwonnen, opdat Hij ons Zijn gerechtigheid kon deelachtig maken. Ursinus tekent hierbij aan: "...dezelfde Middelaar moest Zijn weldaden verwerven en uitdelen". Zonder Zijn opstanding zouden Zijn gaven dood kapitaal zijn gebleven.

Eén en ander kan ons iets leren over de verhouding tussen verwerving en toepassing van het heil. Ze vallen niet samen, moeten terdege onderscheiden worden. Anderzijds zijn ze nauw met elkaar verbonden in de ene Christus. Het is niet toevallig dat de Dordtse Leerregels juist in hoofdstuk II bij de offerdood van Christus die verhouding tussen verwerving en toeëigening aan de orde stellen. Bij de Remonstranten kan er eventueel een verwerving zijn zonder toepassing. Ze worden hier heel ver uit elkaar gehaald. De nauwe verbondenheid van beiden in Christus is teloor gegaan.

Het omgekeerde zien we ook wel gebeuren, bijv. in het anti-nomianisme. Hier vallen verwerving en toepassing zo goed als geheel samen. Ten diepste is er geen ruimte voor een toeëigening onderscheiden van de verwerving. Het spreken over bekering, wedergeboorte en heiliging wordt al gauw afgedaan als wetticisme. De mens hoeft alleen te geloven, d.w.z. hij moet tot het inzicht komen dat hij gerechtvaardigd en geheiligd is. Geloven wordt bij sommige vertegenwoordigers van het anti-nomianisme het afleggen van de waan dat God op ons toornt. De toepassing is opgegaan in de verwerving. Het gaat alleen nog om het verwerven van een bepaald inzicht in een stand van zaken. Vergis ik me, wanneer ik veronderstel dat die verhouding tussen verwerving en toeëigening wel eens van geweldig belang zou kunnen zijn voor de prediking, ook vandaag?

c) Als we denken aan de God van het heil, moet zeker het werk van de Heilige Geest worden genoemd. Hij is de Geest Die door de Vader en de Zoon wordt gezonden. Door Hem wil Christus het verworven heil uitdelen. Hier mag herinnerd worden aan de woorden uit het avondmaalsformulier dat "Christus ons de levendmakende Geest heeft verworven, opdat wij door die Geest (Die in Christus als in het Hoofd en in ons als Zijn lidmaten woont) met Hem waarachtige gemeenschap zouden hebben en al Zijn goederen, het eeuwige leven, de gerechtigheid en heerlijkheid deelachtig worden”.

In de verwerving van het heil heeft Christus al voor de toeëigening gezorgd. Hij heeft immers de levendmakende Geest al verworven!, De Geest maakt Christus en al Zijn weldaden deelachtig. Naar de woorden van het doopformuiier "eigent Hij toe hetgeen wij in Christus hebben, nl. de afwassing van onze zonden eii de dagelijkse vernieuwing van ons leven" "Hij zal het uit het Mijne nemen" zegt Christus "en het u verkondigen" (Joh. 16 : 14).

Wie Calvijn een beetje kent, verbaast zid niet altezeer wanneer hij bemerkt dat bij heni veel nadruk wordt gelegd op de Heilige Geest' en Zijn werk als het gaat over het deelhebben g aan de genade in Christus. Boek III, Hfdst. Iw van de Institutie heeft als titel: "Dat de dingen die van Christus gezegd zijn, ons ten goe|t de komen door de verborgen werking van de Geest”.

Het is wel typisch calvijns genoemd, dt^ nadruk op het eigene van het werk van dé Geest. Het brengt Francois Wendel, een Cal* vijnkenner, ertoe om te beweren, dat bij Cal­ f vijn de plaats van de Heilige Geest te vergelijken is met die van Christus tussen God ei ons. De Geest is de band die ons met Christu; verenigt. Op die wijze kunnen wij delen in hei heil dat in Christus is. Immers, zonder de ge| meenschap met Christus door de Heilige Geest is er ook geen deelhebben aan Zijn schatten.

Calvijn spreekt over de Geest als de Sleutef waarmee de schatkamers van het Koninkrijk der hemelen worden ontsloten. "Door de kracht en de genade van die Geest worden wij gemaakt tot Christus' leden, zodat Hij ons ii Zich bevat en wij wederkerig Hem bezitten' (Inst. 111, 1, 3).

Intussen mag het ons nu duidelijk zijn dai we bij de toeëigening van het heil te doen heb ben met het werk van de Drieënige God, waar bij de Heilige Geest alles neemt uit Christus en het de gelovigen schenkt. Zeker ook in dit werk is er een volkomen samenstemmen vai de Geest met de Vader en de Zoon. Alles ii hier uit deze Drieënige God. Gode zij dank! Arnemuiden

M. Goudriaan

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1994

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De toeëigening an het heil (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1994

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's