Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verberging van Gods Aangezicht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verberging van Gods Aangezicht

Openingswoord jaarvergadering Gereformeerde Bond 1988

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij hier vandaag bijeen zijn als leden van de Gereformeerde Bond dan beseffen wij, wat we elkaar de jaren door hebben voorgehouden, dat wij hier bijeen zijn als leden van de kerk. En de kerk is wat des Heeren is. Wij belijden dat al het handelen van ons mensen zich voltrekt voor het Aangezicht des Heeren. In het bizonder zullen we ons dat ook bewust moeten zijn wanneer we in de kerk zijn en daarin bezig zijn met de meest heilige dingen. Ook al ons bezig zijn binnen de Gereformeerde Bond in en ten dienste van de kerk ligt open voor het oog van de Alziende God.

Is het nu niet vreemd, dat uitgerekend vanuit de kerk op dit moment over Godsverduistering wordt gesproken? Dat is de vraag die ik met u een ogenblik onder ogen wil zien. Onze synode heeft er bijna een hele dag aan gewijd en in vele artikelen komt het aan de orde. Nu is er al in vele toonaarden gezegd dat de term Godsverduistering niet gelukkig gekozen is. Maar we voelen toch wel wat ermee bedoeld wordt. Waar komt God in onze steeds ver­ der verwereldlijkende samenleving nog ter sprake? Waar wordt met Hem nog rekening gehouden? En waar blijkt nog dat Hij in de grote vragen van onze tijd nog aanwezig is? Het moderamen van onze synode vatte de kwestie, waarom het gaat, samen in een Schriftwoord, namelijk het woord uit 1 Samuel 3, dat het Woord Gods schaars was in de dagen van Samuel. 'Er was geen openbaar gezicht'. (1 Sam. 3 : 1). Zo is ook in onze tijd het geloof beperkt tot een privaatzaak, een zaak voor het persoonlijk leven alléén geworden. In het openbare leven speelt het geen rol meer. De wetenschap en de cultuur, de techniek en de politiek, het zijn terreinen, die grotendeels aan God onttrokken zijn.

Maar als dit nu zo is, als het nu zo is dat het geloof steeds meer teruggedrongen wordt naar de privésfeer, dan mogen we ons wel de vraag stellen hoe het dan in de kerk zelf met de ervaring van Gods aanwezigheid gesteld is. Dat lijkt een vreemde vraag. Want als de kerk toch des Heeren is moeten we dan nog de vraag stellen of Hij er wel is? Maar de praktijk leert anders. Hoevelen in de kerk, hoevelen ook onder ons hebben geen weet van de bewuste en gevoelige nabijheid des Heeren? En is het ook in het leven van Gods Kerk, van de levende kerk des Heeren, niet vaak zo, dat Gods kennelijke tegenwoordigheid wordt gemist? Dat er de klacht is: waarom verbergt Gij uw aangezicht voor mij?

Op de laatstgehouden synodevergadering, waarin het over deze zaken ging, is van vrijzinnige zijde gezegd, dat we niet zo pessimistisch moeten doen over die Godsverduistering. De mensheid is nu eenmaal met een almaar voortgaande ontdekkingsreis bezig. De mens ontdekt steeds meer en doet steeds meer kennis op. Dat betekent toenemende verwarring; en daarom ook afnemende Godservaring.

Maar wie de levende Godservaring kent, ervaart intussen heel smartelijk wat het betekent als God Zijn Aangezicht verbergt. En in die verberging van Gods Aangezicht ligt toch altijd de menselijke schuld. Godsverberging — want dat woord kunnen we dan maar beter gebruiken dan Godsverduistering — is geen lot, geen noodlot maar heeft te maken met oordeel. En oordeel staat altijd tegenover schuld. De mens zelf is schuldig aan Godsverzaking, aan verachting van het geopenbaarde Woord des Heeren. In psalm 2 wordt gezegd dat de koningen zich beraadslagen tegen de Heere en Zijn Gezalfde. Maar Die in de hemel woont zal lachen.

Wanneer de profeten in het Oude Testament echter de verberging van Gods Aangezicht ervaren moesten of wanneer ze het volk moesten aanzeggen dat God tégen was, hoe hebben ze dan niet temeer in het gebed hun God aangelopen als een waterbeek, opdat Hij hun lot zou wenden, opdat Hij Zijn Aangezicht opnieuw zou tonen.

Geen rekenschap

We moeten verder ook zeggen dat de Heere geen rekenschap geeft van Zijn daden, ook niet als Hij Zich verbergt.

Hij woont in het hoge en verhevene. Rondom Zijn troon zijn wolken en donkerheid. Bij hem zijn de volkeren minder geacht dan een druppel aan de emmer en een stofje aan de weegschaal. Zijn weg is in de zee en Zijn pad in diepe wateren. Zijn voetstappen zijn dan niet bekend.

Is het boek Job er niet vol van hoe God Zijn Aangezicht ook van Zijn geliefde kinderen verbergen kan en hen in de smeltkroes brengt! Al wat Job, de man die God vreesde en week van het kwaad, bezat gaf de Almachtige in de handen van de grote tegenspeler van den beginne. 'Wat weet God ervan? ', roept Job tenslotte vertwijfeld uit. 'De wolken zijn hem een verberging dat Hij niet ziet'(Job 22 : 13, 14).

De Heere geeft geen rekenschap van Zijn daden. 'Duisternis zette Hij tot Zijn verberging', zegt Psalm 18. Maar wanneer er de ervaring is van de Godsverberging is de schreeuw uit de diepte bij de levende kerk toch des te dringender?

Psalm 32 wijst ons hier de weg uit de diepte, zowel voor het persoonlijke leven als ook voor het leven van de kerk en de wereld. De psalmist zegt dat de hand des Heeren dag en nacht zwaar op hem was. Zijn sap werd veranderd in zomerdroogte. Maar, juist toen hij zweeg, werden zijn beenderen verouderd, in zijn brullen de ganse dag. Verzwijgen van schuld geeft Godsverberging. Maar er is een wending in de psalm. 'Mijn

zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: ik zal belijdenis doen voor de Heere'. En dan gaat de psalmist zingen: 'En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Hierom zal U iedere heilige aanbidden in vindenstijd.' Dan krijgt verberging bij de psalmist ook een geheel andere inhoud. Was er eerst de verberging van Gods Aangezicht, nu nóémt Hij Hem Verberging. 'Gij zijt mij een Verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid. Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding'. Als de dichter zijn zonde en schuld beleden heeft en vergeving ontvangen heeft mag hij ervaren dat God een Verberging is tegen de vloed, dat Hij opnieuw een Burcht, een Toevlucht is. Na een diepe crisis mag hij God weer vinden, heeft God hem weer vertroost met Zijn liefelijke Aanwezigheid. Godsverberging verandert voor Hem in Godservaring, beleving van het geborgen zijn in de Hand van de Allerhoogste. Wij gaan dan onze weg niet meer in het donker. 'Ik — zegt God — zal u onderwijzen. Ik zal raad geven. Mijn oog zal op u zijn.'

Ligt in deze psalm niet een diepe les en een rijke vertroosting voor Gods kerk vandaag? Als wij onze zonden belijden, als wij onze schuld niet verzwijgen — persoonlijk niet en kerkelijk niet — dan laat God Zich vinden. Aanbidding in vindenstijd.

Openbaring

Intussen weten we dit alles omdat God Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft. Hoe zouden we weten dat er bij de Allerhoogste vergeving is en dat Hij Zich vinden laat, als Hij het ons zelf niet bij monde van deze psalmist had geopenbaard?

God heeft Zich geopenbaard. We behoeven de zee niet over te steken of tot in de hemel op te klimmen. 'Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart', zegt Mozes in Deuteronomium 30. De zegen en de vloek heb ik u voorgesteld. Maar: 'kiest dan het leven', zegt hij.

Ook vandaag, bij alle Godsverduistering of Godsverberging, is aan de Kerk het Woord toevertrouwd, het Woord van Gods rijke Openbaring. Het Woord vooral van Gods openbaring in Christus. De Hoge God is laag tot deze aarde afgedaald. De Eeuwige Zoon, die in de schoot des Vaders was, is neergedaald in ons menselijke vlees en heeft ons God geopenbaard.

Wij waarderen het dat in de nota van het hervormd moderamen gezegd is dat we terug moeten naar het bijbels ABC en dat we terug moeten naar de belijdenis van Jezus als Levende Persoon, niet als een abstract Idee of algemene Norm. Hoe zouden we God immers kennen als de Levende, als we niet geloven dat de levende, opgestane Christus in de hemel is? Van Hem weten we, dat óók Hij een Verborgene is wat Zijn heerlijkheid betreft. Een wolk nam Hem weg van voor de ogen van Zijn discipelen. Maar Hij heeft ons Zijn Geest geschonken. De Geest, die het uit Christus neemt en het ons verkondigt. Die Geest maakt woning in de harten door het geloof

Onze Heidelbergse Catechismus belijdt Van de Heilige Geest, dat Deze samen met de Vader en de Zoon eeuwig God is maar dat Hij ook mij is gegeven. Dat is een nooit klein te krijgen wonder. De Heilige Geest geschonken aan onheilige mensen. En dan samen met de Vader en de Zoon. Mogen we na Pinksteren niet geloven en erop pleiten dat de Heilige Geest zo ook in onze tijd zal werken en dat daarom Koning Jezus zaad zal zien? Onze vroegere voorzitter, ds. W. L. Tukker, zei nogal eens dat we moeten preken van God uit naar de mensen toe. In óns is God niet; in onze ervaring is God niet; God is in de hemel en wij zijn op de aarde. Maar God wil dat Zijn Naam wordt uitgezegd, dat Zijn daden worden verkondigd. En waar worden Zijn daden meer zichtbaar en blinken Zijn deugden heerlijker dan in de heilsfeiten van onze Borg en Zaligmaker, Jezus Christus-, de Gekruisigde en de Opgestane?

Terug naar het bijbels ABC betekent tevens terug naar het ABC des geloofs, van het geloof in de heilsfeiten. En dan niet het geloof in heilsfeiten, die door de mens zijn afgezwakt of gecoupeerd om deze nog aannemelijk te maken. Maar zoals ze ons in Gods Woord gegeven zijn. Zoals het God behaagd heeft Zichzelf en Zijn Zoon ook daarin te openbaren. Ligt hierin ook niet één van de oorzaken van het feit dat men moet spreken over Godsverduistering, omdat men de ganse Openbaring Gods niet meer voor zijn rekening wü nemen? Wat is de kerk nog als ze de Naam des Heeren niet in zijn volle heerlijkheid verkondigt? Is die verkondiging, in een tijd waarin men God als de Afwezige ervaart, dan niet vermetel? Integendeel, het is bevel des Heeren zelf. We moeten niet erop rekenen dat God Zich vinden laat wanneer Hij niet gepredikt wordt. Wanneer Zijn Woord onbetrouwbaar wordt geacht en Zijn heilsdaden worden verzwegen of worden omgebogen tot een intermenselijk gebeuren — wat helaas maar al te vaak is geschied — mogen we er niet op rekenen dat Hij Zich vinden laat. Mogen we er ook niet op rekenen dat er nog sprake zal zijn van een openbaar gezicht. Dan is er ook de mogelijkheid dat Hij Zich blijvend afwendt. Het is onmogelijk, zegt de schrijver van de Hebreeën brief, dat degenen, die eens verlicht zijn geweest en de hemelse gave gesmaakt hebben en de Heilige Geest deelachtig zijn geweest opnieuw tot bekering te brengen, als ze afvallig worden.

Wie de kracht van het gebed kent, wie de toegang weet tot de troon van de genade zal ook vandaag ervaren dat Godsverberging kan overgaan in Godservaring, ervaring van Zijn aanwezigheid. '

De kerk in de negentiger jaren zal meer moeten luisteren dan spreken, zei onze nieuwe synodepraeses. 'Spreek Heere, uw knecht hoort', zei Samuel in de tijd dat er geen openbaar gezicht was.

Een kerk, die luistert naar wat de Geest ook vandaag te zeggen heeft, zal ook kunnen spreken, rechte woorden op de rechte tijd. Woorden van God, die hoog woont en nochtans laag neerziet.

Moge alle arbeid in en vanuit de Gereformeerde Bond ook aan dat luisteren en spreken dienstbaar zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1988

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Verberging van Gods Aangezicht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1988

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's