Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GIJ HEBT MEER VREUGDE IN MIJN HART GEGEVEN…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GIJ HEBT MEER VREUGDE IN MIJN HART GEGEVEN…

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uitgaansgedrag van onze jongeren

Op het moment dat ik dit artikel schrijf, speelt net in de media de discussie over het verbod op feesten dat burgemeester Aboutaleb van Rotterdam heeft afgekondigd naar aanleiding van de onrust rond een dance-feest bij Hoek van Holland. Bij dat feest waren relletjes ontstaan en één jongen van 19 jaar is daarbij om gekomen. Het was een feest waar vele duizenden jongeren werden verwacht. Hoeveel van ‘onze’ jongeren zullen er bij geweest zijn? We weten immers maar al te goed dat een heel aantal van onze jongeren zich uiteindelijk in weinig onderscheidt van buitenkerkelijke leeftijdsgenoten. En soms is op zondag te merken dat de invulling van de zaterdagavond het de jongeren moeilijk maakt echt mee te doen en te luisteren in de zondagse diensten. Hoe ermee om te gaan?

EEN VEELGESTELDE VRAAG

Een vraag die door ouders nog wel eens gesteld wordt aan hun kinderen die willen uitgaan, is: ‘Kun je de Here Jezus daar ontmoeten? Dan mag je erheen’. Een goede vraag, lijkt me: het leven wordt ermee gesteld in het perspectief van de komst van Jezus Christus die wij verwachten. Maar toch zie ik een aantal gevaren bij het stellen van deze vraag.

(1) Ten eerste is het een vraag die meestal niet echt als vraag bedoeld is. Het antwoord is geïmpliceerd en luidt: nee, je kunt de Here Jezus daar niet ontmoeten. We moeten niet gering denken over het effect daarvan op jongeren. Hun conclusie zal (onbewust) zijn: het leven met de Here is een leven zonder feest, het is alleen maar ernstig. Er is geen positieve verhouding denkbaar tussen het plezier dat ik met mijn - vaak ook kerkelijke – vrienden maak en het leven met Christus.

(2) Vervolgens kun je je afvragen of we met deze vraag niet een signaal geven dat zich moeizaam verhoudt tot wat de kern van het evangelie is, namelijk dat wij door het geloof behouden worden, zonder de werken der wet. Wekt de vraag immers niet de indruk dat in de ontmoeting met de Here Jezus de ‘werken’ van doorslaggevend belang zijn? Begrijp me goed: ik wil niet beweren dat alles maar kan, omdat we immers toch door het geloof behouden worden. Maar ik constateer in de ontmoeting met jongeren regelmatig dat de Tien Geboden in hun beleving bepalend zijn voor de vraag of iemand zal delen in het heil. En ik vergeet niet licht de catechisant die verzuchtte: ik wou dat God een soort puntensysteem hanteerde, zodat je weet waar je aan toe bent. Die manier van denken wordt in elk geval niet krachtig bestreden met het stellen van deze vraag.

(3) Ten derde moet je concluderen dat de vraag meer heeft van een machtswoord dan van een echt zoeken van gesprek met het kind. De vraag is zó massief, dat de jongere natuurlijk niet kan wisselen; mokkend besluit hij zijn vrienden te melden dat hij van zijn ouders niet mee mag – of hij gaat toch. Maar in beide gevallen is er geen gesprek geweest – en dat is erg.

(4) En tenslotte vrees ik dat de vraag vaak – in elk geval voor het besef van de jongere – vanuit het niets gesteld wordt. Is het een vraag die het hele gezinsleven beheerst of wordt hij nu ineens gesteld om het uitgaan te verbieden? Met andere woorden: leven de ouders óók werkelijk vanuit die vraag? Kunnen wij bij de kar met weekendboodschappen Jezus ontmoeten? Kan pa bij de gesprekken met collega’s Hem ontmoeten? En hoe zit dat met ma als zij met vriendinnen spreekt over gemeenteleden, over de dominee? En wat is het signaal dat jongeren krijgen, als ze zien dat hun vader helemaal op kan gaan in zijn werk, de nieuwste snufjes op het gebied van … (vul maar in). Kort gesteld: zien onze jongeren bij hun ouders – en meer algemeen bij de ouderen in de gemeente – een leven dat gesteld is onder de troost en de tucht van de komst van Jezus Christus die wij verwachten? Of zien ze een leven waarin het – net als overal anders – draait om carrière, geld verdienen, vakanties houden, mopperen op de baas – met dit verschil dat er een aantal zaken is waarvan geldt: dat doen wij niet – zónder dat dat echt verankerd ligt in een diepere oriëntatie die ook eigen is gemaakt?

ALLEREERST EEN VRAAG AAN ONSZELF

Was het dan lippendienst toen ik net zei dat ik het een goede vraag vond? Nee, integendeel. Het lijkt me juist ook vandaag van het allergrootste belang dat de verwachting van de komst van Jezus Christus ons leven richting geeft. Maar dan ook héél ons leven, zodat het spreken met onze jongeren over allerlei zaken voor hen niet uit de lucht komt vallen, maar in een harmonieus verband staat met wat ze zien. Met andere woorden: wie de vraag of hij de Here Jezus daar kan ontmoeten aan een jongere stelt, dient zichzelf ook steeds te vragen of hij bij al zijn bezigheden de Here kan ontmoeten. Wie het eigen leven onder deze tucht heeft staan kan met recht de vraag stellen. Anders kan hij maar beter zwijgen.

Daarmee komt een eerste vraag naar de gemeente toe. Niet een eenvoudige, maar wel een belangrijke. De titel boven dit stuk is een citaat uit Psalm 4, waar David belijdt dat de vreugde die de HERE geeft groter is dan de vreugde van de wereld (de vreugde die de HERE geeft is groter ‘dan toen hun koren en most overvloedig was’). Is dat zichtbaar in het leven van de gemeente? Ligt deze gloed van vreugde over onze diensten? Ik begrijp goed dat dit zich niet laat organiseren. Het is huiswerk voor de binnenkamer.

DE VREUGDE IN DIT LEVEN ALS VOORSMAAK

Maar er is niet alleen huiswerk voor de binnenkamer. Er is ook een aantal zaken waarvan ik meen dat wanneer we daar goede aandacht aan geven, we onze jongeren iets kunnen leren en hen mogelijk weghouden bij bras- en slemppartijen vandaan.

De vreugde waar David over spreekt, is niet een vreugde aan het leven voorbij. Of anders gezegd: de vreugde van een christen maakt niet wereldvreemd. Nu staan wij als Calvinisten niet direct bekend om onze feesten, maar waarom zouden we het niet gewoon omdraaien en stellen: als je nou ergens moet zijn voor een goed feest, dan is het wel bij christenen. Als ik wel eens op feesten kom van niet-christenen, mis ik altijd iets. Dat heeft natuurlijk met mijzelf te maken, maar dat is niet het hele verhaal. Ik bedoel dit: op een mooi christelijk feest, staat de vreugde in perspectief. Om te beginnen weten we dat deze mooie dag ons door de Here God geschonken wordt. Hij geeft ons de bijzondere dagen in het leven die wij vieren. Maar niet alleen kennen we de oorsprong van de blijdschap, we weten ook dat die vreugde die vandaag al ervaren wordt een voorsmaak is van wat God zal geven in zijn Rijk. Dat wat nu écht goed is, zal door de Here niet afgeschreven worden. En waar onze vreugde nu nog onvolkomen is, doordat we tijdens onze feesten lege plaatsen opmerken, of in het achterhoofd zorg bij ons dragen, weten we dat straks de vreugde volmaakt zal zijn. Alleen al deze twee gegevens maken een christelijk feest anders. Veel van de feesten van de wereld staan op de één of andere manier in de toonsoort van 1 Kor.l5:32b: ‘Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij’.

Het zou daarom goed zijn als we als kerk investeren in het overbrengen hiervan op onze jongeren. Daarvoor is het denkbaar dat je gezellige avonden organiseert in de kerk of bij jeugdouderling of predikant thuis – avonden waar men ontspannen samen is en van de mooie dingen gezamenlijk geniet. Organiseer Bijbelstudieweekenden waarin volop plaats is voor ontspannen samenzijn. Laat een kerk een eindexamenfeest organiseren voor de jongeren die geslaagd zijn -en maak op die manier duidelijk dat het leven met de Here Jezus niet een leven is waaruit het plezier verdwijnt en er enkel nog ernstig gekeken kan worden. Veel te lang heeft de kerk de praktijk van het christelijke leven vooral beschreven in termen van wat niet mag, wat wij niet doen. Beter zou het zijn om de gemeente te leren te genieten van wat echt goed is, en mensen te oefenen in het onderscheiden van wat mooi en wat niet mooi is.

Van groot belang lijkt me dat deze dingen ook op de catechisatie een plek hebben. Gaan wij het gesprek aan met onze jongeren over het verschil tussen de vreugde van de wereld en de vreugde zoals David er in Psalm 4 over spreekt? En nodig dan op de catechisatie eens een oudere broeder of zuster uit die echt bevindelijk kan vertellen van de vreugde die God geeft. Het kan niet anders of het zal jongeren tot nadenken stemmen.

Tenslotte dienen we niet te vergeten dat het leren zien van deze dingen uiteindelijk niet in onze hand is. Wij kunnen onze jongeren voorleven, met hen spreken, maar het beslissende zal de Geest moeten doen. En zo komen we opnieuw bij de binnenkamer. Ons spreken met onze jeugd over de besteding van de vrije tijd zal vruchteloos zijn als het niet gedragen wordt door het gebed tot die God die zijn naam aan hun leven verbonden heeft.

Ds. C.C. den Hertog (1974) is predikant te Surhuisterveen. Dit artikel is een vervolg op en toespitsing van een eerder artikel in ons blad, dat verscheen in oktober 2008.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 2009

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

GIJ HEBT MEER VREUGDE IN MIJN HART GEGEVEN…

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 2009

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's