Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verzwegen – beleden – vergeven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verzwegen – beleden – vergeven

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.
Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela.
Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.
Psalm 32:3-5

‘Spreken is zilver, zwijgen goud’, zo luidt een bekend spreekwoord. Hoe vaak dat spreekwoord ook waar is, er is een situatie waarin zwijgen allerminst goud is. Integendeel, juist de dood betekent. David spreekt erover in Psalm 32. In onze tekst blikt David terug op een donkere periode in zijn leven. Een periode die beheerst werd door bepaalde zonden. Aan welke zonden David concreet denkt, wordt niet duidelijk. Wel blijkt uit de drie verschillende woorden die hij gebruikt voor zijn zonden, dat hij iets heeft verstaan van het gewicht ervan. Hij is een opstandeling tegen God; een krom en verkeerd mens; een doelmisser.

Eén zonde van David wordt ons wel genoemd. We lezen in vers 3: Ik zweeg. David zwijgt! Dat wil zeggen: hij zwijgt over zijn zonde tegenover de Heere. Hij belijdt zijn zonde niet voor Gods aangezicht. Ik zweeg – dat geldt niet alleen voor David, maar van nature voor ons allen. Wij zwijgen voor de Heere. Althans: voor zover het onze zonden betreft. O zeker, het kan best, dat ik op bepaalde momenten heel veel te vertellen heb. Ook tegenover God. Ik bid. Lang en uitgebreid. Ik breng allerlei zaken voor het aangezicht van de Heere. Dan is ons gebed één woordenstroom, die wij vaak onnadenkend uitspreken. Maar als het nu gaat om mijn zonden – om die heel concrete zonden waar ik zo aan vastzit – dan geldt: ik zwijg. Dat zwijgen kan heel letterlijk zijn: het verzwijgen van bepaalde zonden voor de Heere. Het kan ook zijn: het noemen van uw zonden in het algemeen, zónder dat de bijzondere zonde werkelijk beleden wordt. Het kan ook zijn: de zonde heel concreet noemen, maar zonder een verbroken hart en een verslagen geest. Dat is ten diepste ook zwijgen. En waarom zwijg ik? Omdat ik niet eerlijk wil worden voor God. Omdat ik geen zondaar voor Gód wil worden. Omdat ik mezelf wil handhaven in een leven van zonde, waar Hij buitengesloten blijft.
Nog iets aangrijpends: Die zwijgende mond komt niet alleen voor bij een mens van nature, maar kan zelfs voorkomen na ontvangen genade. Kijkt u maar naar David. De spiegel wordt dus voorgehouden: Zwijgt ú, zwijg jij op dit moment (nog altijd) tegenover God, waar het uw zonde(n) betreft? Als David zwijgt, krijgt hij te maken met Gods hand. Gods hand gaat zwaar op hem rusten. David wordt onrustig. Hij krijgt te maken met tegenslag. Zijn levenssap, zegt vers 4, wordt veranderd in zomerdroogten. Mogelijk bedoelt hij daarmee dat hij ziek wordt. Zelfs zo ziek, dat hij dicht bij de dood komt. Herkent u dat? Dat de hand van de Heere zwaar op u rust? U voelt u benauwd en rusteloos. Ziek misschien wel. Er komt een diep ellendig gevoel over u. Uw geestelijke benauwdheid kan dan zelfs lichamelijke klachten tot gevolg hebben. En u vraagt naar de reden: Waarom? Die vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Maar is het misschien, omdat u zwijgt? Kijk, dan ligt er genade in, dat de Heere het David zó moeilijk maakt in zijn leven. Dat de nood zó groot wordt. Want dat gebruikt de Heere om David op de plaats te brengen, waar hij eerlijk wordt voor God. Verzwegen zonden worden beleden zonden. We horen het David zeggen (vs. 5a): ‘Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis doen voor de HEERE.’ Wat valt op in die woorden? Allereerst, dat Davids belijdenis een bewuste zaak is. Hij neemt het zich heel bewust voor: ‘Ik zál belijdenis doen.’ Daarin klinkt iets door van het ‘ernstig overleg’ dat eerst in Davids ziel heeft plaatsgevonden.

Opvallend is in de tweede plaats, dat David écht eerlijk gemaakt is. Hij ‘bedekt’ zijn ongerechtigheid niet langer. Eerlijk komt hij ermee voor de dag. Nee, die eerlijkheid is geen vrucht van Davids eigen akker. Daar is Gods Geest aan te pas gekomen. Door het Woord en de krachtige toepassing daarvan door de Heilige Geest gaat Hij David eerlijk behandelen én eerlijk maken. En waar dát gebeurt, bedekt een zondaar zijn zonde niet langer.

En het derde: David doet belijdenis voor de HEERE. Hij stelt zich met zijn zonde voor het aangezicht van de heilige God. En onlosmakelijk daarmee verbonden: hij buigt voor de Heere: ‘Ik heb gedaan wat kwaad is in Uw oog. Daarom ben ik, Heere, Uw gramschap dubbel waardig.’ Kent u dít belijden van de zonde?

In de weg van de echte, hartelijke schuldbelijdenis mag David het ervaren: ‘Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.’ Dát is de ervaring van David. Zijn scharlaken en karmozijnrode zonden – zo groot, zo zwaar – worden door de Heere vergeven. Ze worden weggewassen. Waar dát gebeurt, word ik van straatarm en diep ongelukkig, écht gelukkig, in de diepe en geestelijke zin van het woord. Welgelukzalig. Zo begint David zijn psalm ook: ‘Welgelukzalig is hij, wiens zonde vergeven is, wiens ongerechtigheid bedekt is (…) dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent.’ En dat brengt ten slotte bij de vraag – ook uw vraag? – hoe dat nu eigenlijk kan. Mijn zonden, die ik bedekte en verzweeg, hoe kunnen ze vergeven, door de Heere bedekt worden? Dankzij mijn schuldbelijdenis? Nee. Al is dat wel de weg waarin de Heere Zijn vergeving wil schenken, het is nooit de reden waarom de Heere vergeeft. Want: hoe verbroken en verslagen een mensenhart ook is, waaruit de belijdenis van de zonde opwelt, het is en blijft een zondaarshart. En zelfs in het belijden van mijn schuld liggen nog gebreken en soms ook onzuivere motieven. Als de Heere David zijn zonde vergeeft en niet toerekent, is dat alleen, omdat Hij die zonde wél heeft toegerekend aan Zijn Eigen Zoon. De Heere Jezus, Die geen zonde gekend heeft. Zo heeft God in Christus, de wereld met Zichzelf verzoend. Het Hebreeuwse woord voor verzoening kan ook betekenen: bedekken. Als Gods Geest ons eerlijk maakt, kunnen wij onze ongerechtigheden niet bedekken. Maar dat doet en kan God wél. Uit genade bedekt Hij onze ongerechtigheden met het bloed van Zijn Zoon. Die als het Lam van God de zonden der wereld heeft weggedragen.

Toen Hij daar stond voor de aardse rechter, terwijl allerlei beschuldigingen aan Zijn adres klonken, zweeg Híj. Maar door dát zwijgen eigende Hij de schuld van Zijn Kerk; heeft Hij de schuld van vijanden op Zich genomen. In deze zwijgende Zaligmaker is vrijspraak voor een schuldige zondaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 augustus 2012

Kerkblad | 16 Pagina's

Verzwegen – beleden – vergeven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 augustus 2012

Kerkblad | 16 Pagina's