Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De troost van de onveranderlijkheid Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De troost van de onveranderlijkheid Gods

Jaarwisseling

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik, de Heere, word niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd. Maleachi 3:6

Welk een geheimvolle troost bevat dit woord des Heeren temidden van de vergankelijkheid van al het aardse. Hoe wordt door de jaarwisseling telkens weer bevestigd:

Wat uit stof is, neemt een end door de tijd, die alles schendt.

Met welk een aangrijpende kracht predikt het ons het zo veelbetekenend woord van Mozes: „Wij vliegen daarhenen". Waarheen? Naar het alles beslissende einde; naar de eeuwigheid! Niets bestendigs is er immers hier op aarde!

Welk een herinneringen doemen er op als wij een ogenblik worden stilgezet bij hetgeen in het afgelopen jaar zoal heeft plaats gegrepen. Welk een wonden werden geslagen in.menig hart door het verlies van dierbare panden, welk een droefenissen vervulden menige ziel door smartvolle zaken, die moesten worden doorgemaakt, zowel in het huiselijk als in het kerkelijk leven, ja die soms nog erger waren dan dat dezulken, die het betrof, gestorven zouden zijn.

De Oudejaarsdag heeft altijd iets weemoedigs. De wereld wil liefst alles maar vergeten en zoekt in luidruchtige vrolijkheid de stem des gewetens menigmaal te smoren. Hoe noodzakelijk is het echter, dat wij in ons voortdraven op onze eigen gekozen wegen worden stilgezet, dat wij worden opgeroepen om aan God te denken en onze verhouding tot Hem.

Ons leven hebben wij toch niet te zien als een aaneenschakeling van toevallige gebeurtenissen, doch in het licht der eeuwigheid, dat ons getuigt, dat er niets toevalligs is en dat wij van alles, wat daarin geschiedde, eenmaal rekenschap voor God zullen moeten afleggen. Hoe nodig is daarbij, dat wij temidden van al de tegenheden en smarten, die wij hadden té doormaken, de weldadigheden, die wij genadiglijk temidden van dat alles verkregen, opmerken en erkennen.

De verandering van de tijden op zichzelf genomen, is de instelling Gods in het werk Zijner schepping. Eens was de tijd er niet. God, Die Zelf de Eeuwige en van eeuwigheid tot eeuwigheid God is, kent geen tijd. Doch Hij maakte de tijd en Hij brak die voor de gehele duur der wereld bestemde afwisseling van dag en nacht in stukken. Echter door de inkomst der zonde, die de oorzaak is van alle ellende, is het, dat die tijdsbreking van het heenvlieten van het ene na het andere jaar ons zo ontzaggelijk veel te zeggen heeft en diepe indruk op ons maken moet.

Hoe anders was het in de staat der rechtheid. Toen was er geen schrik, geen vrees, geen rouw of smart. Hoe heerlijk praalde de mens, geschapen naar Gods beeld. De zonde sloeg echter de breuk tussen God en de mens en verdierf hem geheel en stortte hem in een staat van naamloze ellende en smarten, onder het oordeel' des doods, waarin de mens van nature rustig voortleeft bij alle roepstemmen en weldaden, buiten God en zonder God. Hoe schrikkelijk is dan voor de gevallen mens de prediking der vergankelijkheid, die ons oproept om God te ontmoeten, en Hem toch niet te kunnen ontmoeten. De profeet moest Israël aankondigen, dat de Heere naderde met Zijn oordelen om de zonde en ongerechtigheid te bezoeken, terwijl het volk, als het op zichzelf zag, niet anders kon verwachten dan daaronder te zullen worden verteerd. Kinderen Jacobs noemt de profeet hen. Deze aanspraak wees hen enerzijds heen naar de bevoorrechting, die God hun schonk boven de heidenen, om onder de bediening des verbonds te leven en vele weldaden te ontvangen, die de heidenen misten.

Doch anderzijds wees deze benaming hen er op, dat ze zich openbaarden als kinderen van zulk één, die van en in zichzelf een hielelichter was en een vasthouder van hetgeen God vloekt. Wat konden zulken nu anders verwachten dan onder het oordeel Gods slag op slag te krijgen en ganselijk te zullen ondergaan?

Doch is deze aanspraak niet gepast ook voor ons en onze tijd? Hoe ernstvol zijn immers ook onze dagen, waarin de Heere zo duidelijk betoont een twisting te hebben, niet alleen met de volken der landen rondom ons, - doch ook met ons volk en met Zijn kerk. Wanneer wij in onze ontstellende tijden de voortrollende bordelen al nader zien komen, moeten ook wij dan niet vrezen daaronder nog ganselijk te zullen worden verteerd? Het ergste is daarbij echter de verharding der consciëntiën, het doorgaan in de zonden en het vermenigvuldigen der ongerechtigheden, ondanks al de kennelijke roepstemmen des Heeren tot ons. En zou de Heere dan geen bezoeking doen over de zonden, ook van vertreding van Zijn Woord en wet, van Zijn ordinantiën, inzettingen en rechten?

Hoe gelukkig zijn echter degenen, die God leren toevallen in Zijn heilig recht. Die leren bukken onder de tuchtroede Gods, die over ons werd opgeheven. Die de onveranderlijkheid Gods in de handhaving van Zijn recht en heilige eis leerden billijken en alzo zichzelf moesten vonnissen! Zulken zal het geheim van onze tekst tot rijke troost zijn. Hij immers is de Onveranderlijke in Zijn Wezen, liefde, genade en weldadigheid, zowel als in Zijn onkreukbare rechtvaardigheid en vlekkeloze heiligheid. Ja de Onveranderlijke in Zijn raad en welbehagen, dat in de hand van Christus gelukkiglijk voortgaat in alle wegen en omstandigheden, tot zaligheid van al de Zijnen, die Zichzelf leren veroordelen, doch in Zijn genade, die in Christus is, eeuwig zullen delen.

Hoe gelukkig zijn daarom dezulken, die de onveranderlijkheid Gods, ook in al Zijn handelingen, hoe raadselachtig die soms schijnen mogen, leren inleven en aanbidden. Dit toch maakt hen stil in alle omstandigheden. Zulken zullen ook nooit beschaamd uitkomen. Hoor hoe Job zelfs in zijn zeer bange beproevingsweg de Heere bewondert^^ in vereniging daarmede zeggende: „Ik weet, dat Gij alles vermoogt en dat geen van Uw gedachten kan worden afgesneden". En mochten Paulus en Silas in die donkere nacht van smart en onbegrepen omstandigheden niet Gode lofzangen zingen?

Welk een troost ligt dan in dit woord: „Ik, de Heere, word niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd". Deze onveranderlijkheid Gods is immers die van de getrouwe Verbondsgod, Die in Christus Zich verheerlijkt in Zijn eigen werk tot zalige verlossing en uitkomst uit alle noden van al de Zijnen! Hij bracht alles daartoe aan en verheerlijkte dat Goddelijke recht in de voldoening van al de schuld Zijns volks, zó, dat zij in de genade en ontferming Gods op grond van recht eeuwig zullen delen.

Alle wegen en omstandigheden wil Hij dan ook dienstbaar stellen hun ten goede. Hoe gelukkig zijn zij dan, die in de toepassing van dat heil, dat in Christus is, mogen delen, want hoe zij zichzelf ook kunnen tegenvallen, en hoe menigmaal zij zichzelf veroordelen moeten, zij zullen ervaren, dat Hij nooit herroepen zal hetgeen Hij eenmaal heeft gesproken; wat uit Zijn lippen ging, is vast en onverbroken.

Hier, in die onveranderlijkheid Gods, ligt dan ook de troost en sterkte voor al degenen, die het boven alles om God te doen geworden is. Nooit zullen dezulken beschaamd uitkomen. Wat hun ook moge ontvallen en welke smarten ze ook moeten doormaken, zij mogen de dichter nazeggen:

Als ik dan U heb, o Heer' mijn.
Zou nog iets anders mijn God zijn?

De wereld, de, hetzij vroom of goddeloos, hetzij in het geheim of in het openbaar, zich in de zonde vermakende mens is de onveranderlijkheid Gods een schrik, maar dat oprechte volk is deze echter een onuitsprekelijke troost en kracht in alle omstandigheden. Hoe maakt de inleving daarvan hen klein, ootmoedig en afhankelijk. Die inleving doet hen in tederheid des harten tegenover alle ontrouw de trouw Gods in het verleden prijzen, geeft hun te berusten in het heden en doet hen hoop scheppen voor het toekomende.

Ze mogen daarin immers ervaren, dat, al zou alles in diepste beroering als onderstboven keren, toch niet de mens, noch de wereldmachten of tijdgeesten de teugels van het bewind in de hand hebben, maar de Heere, en Hij ook alléén.

In deze sprake Gods, dat Hij niet wordt veranderd, ligt dan ook tegelijk een emstvolle roepstem' om toch van alle betrouwen op hetgeen wat buiten Hem is af te zien,

en in alle omstandigheden, persoonlijk, huiselijk, kerkelijk en maatschappelijk, het alleen van Hem te verwachten met ons ganse hart, en te zoeken in Zijn genade in alle wederwaardigheden te delen.

Welk een ernstvolle prediking gaat dan uit van de jaarwisseling. Enerzijds immers dat de Heere van Zijn heilig recht geen afstand doen kan en de zonde zekerlijk straffen zal in Zijn oordelen met plagen en bittere tegenheden, en anderzijds ook in Christus de Getrouwe en Onveranderlijke is in Zijn genade en weldadigheid voor al Zijn volk.

Aan het einde van het jaar sluit men veelal de boeken af. Welnu, maak nu de rekening eens op ten opzichte van de Heere, wie gij waart, en daartegen, wie de Heere ondanks alle afmakingen nog wilde zijn. Zult gij het nog langer zoeken klaar te krijgen buiten God en zonder God? Nog klinkt het u toe: „Bekeert u, bekeert u, waarom zoudt gij sterven? " Zo ge nog rustig voortgaat in uw natuurstaat, bedenk toch uw gevaarvolle staat, waarin, ge verkeert. Dat de Heere uw ogen daarvoor opene. Vraag veel om ontdekkende genade, opdat ge in ware bekommernis over uw zonden in diepe droefenis het jaar niet uit kon komen, tenzij de Heere in genade Zich in u zou verheerlijken.

Dat de jaarwisseling nog eens dienstbaar mocht zijn voor degenen, die bij aanvang ogen hebben gekregen om te zien en een hart om. op te merken en te verstaan, om toch eens stilgezet te worden, om temidden van alle slagen, die vielen, op te merken de ongehouden trouw en weldadigheid, die de Heere nog betoonde te schenken. Ach hoe veel afleven is er van de Heere. Zou de oorzaak, dat er zoveel plaats grijpt en de Heere zoveel toelaat, waardoor Zijn Naam onteerd wordt en Zijn kerk zoveel schade lijdt, niet daarin gelegen zijn, dat wij zo ver van onze plaats zijn? Dat er dan nog eens in ware verootmoediging een hartelijk wederkeren tot de Heere gevonden werd, en het boven alles nodig werd, dat Hij zou opstaan in souvereine ontferming over ons zinkend vaderland en Zijn kerk nog eens wilde verheffen uit het stof.

Dat de jaarwisseling ons dan brenge op de ware plaats in verootmoediging voor de Heere, opdat de rijke vertroostingen Zijner souvereine genade, die Hij in Zijn onveranderlijke trouw in Christus verheerlijkt, ons deel mogen zijn. Wat het nieuwe jaar ons brengen zal, weten wij niet. Donkere wolken pakken zich samen en de volken botsen tegen elkander, terwijl de vrede van de aarde weggenomen is.

In het bukken onder Gods slaande hand is er echter hoop. Dan toch zal zekerlijk troostvol ervaren worden wat het betekent: „Ik, de Heere, word niet veranderd, . daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd".

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 1956

De Saambinder | 4 Pagina's

De troost van de onveranderlijkheid Gods

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 1956

De Saambinder | 4 Pagina's